donderdag, oktober 16, 2008

In nood kent men zijn vrienden

Zoals alle stormachtige gebeurtenissen is ook de crisis van de financiële markten een gelegenheid voor algemene politieke beschouwingen. De voorbije weken hebben we er heel wat mogen lezen, en toch kan ik het niet laten ook mijn duit in het zakje te doen.

1. Financiële instellingen zijn des te kwetsbaarder naarmate ze “geglobaliseerd” zijn en in het bijzonder naarmate ze daarbij sterker onderling afhankelijk zijn (en minder naarmate hun activiteiten en investeringen gescheiden zijn gebleven). Maar daarnaast zijn het in België wel die instellingen die het meest verweven zijn met de Belgische overheid en het Belgische establishment – Fortis, Dexia en Ethias – die het meest in de problemen zijn geraakt. Die banden zetten blijkbaar niet aan tot een verstandiger beleid dan dat van louter Vlaamse dan wel hoofdzakelijk Nederlandse banken.

2. Er is blijkbaar geen voldoende stevige Belgische basis meer om op terug te vallen: terwijl Fortis Nederland op de Nederlandse natie kon terugvallen, kon Fortis België dat niet meer. Voor de overname van een instelling die zo sterk met het Belgische establishment verweven was, daagden er enkel uit Frankrijk kopers op. Of wilden de Belgische machthebbers enkel aan Fransen verkopen ?

3. Als het er echt op aankomt, blijkt het dus toch de natiestaat te zijn waarop men terugvalt. Men heeft veel geschreven dat de markt niet zou functioneren en men dus wel op de overheid moet terugvallen, maar blijkbaar is dat dan toch niet op de Europese overheid en nauwelijks op de Belgische. De natiestaat blijkt toch weer een stuk taaier dan men schrijft.

4. Een van de belangrijkste oorzaken van de kredietcrisis is gelegen in de mogelijkheid voor banken op riskante leningen te verkopen en zo het risico door te schuiven, of toch, voor zover ze nog mee garant staan, deze risico’s toch buiten hun “balans” te krijgen. Maar de banken hebben op zijn minst al een dubbele boekhouding. De Belgische overheid heeft die nog steeds niet. De wet van 22 mei 2003 tot reorganisatie van de rijkscomptabiliteit (begroting van de federale staat) die dat eindelijk zou invoeren is nog steeds nog steeds niet in werking getreden. Meer nog: de inwerkingtreding wordt elk jaar met een jaar uigesteld. Meer algemeen bestaat het Belgische begrotingsbeleid erin om jaar na jaar uitgaven te verschuiven of inkomsten te boeken zonder de daartegenoverliggende waarvermindering te boeken. Een dubbele boekhouding met daarin ook nog eens de berekening van het sociaal passief zou pas de catastrofale toestand aanschouwelijk maken.

5. Dat sociaal passief is grotendeels het gevolg van steeds meer beloven. Aangezien de welvaartsstaat al meer dan 30 jaar de grenzen van het economisch mogelijk heeft bereikt en nauwelijks ene politicus dat durft toegeven, worden de beloften die de politici niet kunnen waarmaken afgeschoven op de samenleving. Dat heet “responsabilisering”. Een van de belangrijkste voorbeelden daarvan ligt mee ten gronde aan de kredietcrisis: de door de Amerikaanse overheid aan de banken opgelegde verplichting om krediet toe te kennen aan mensen die niet in staat zijn ze af te betalen. Die verplichting als dusdanig kennen wij slechts op kleinere schaal, maar de socialistische druk neemt toe, en zo zijn de banken sinds de wet van 25 april 2007 verplicht om ook huurwaarborgen af te leveren voor huurders die niet solvabel zijn. Het Grondwettelijk Hof heeft dit dan nog door de vingers gezien ook.

6. Onze antidiscriminatiewetten, die op andere vlakken alvast rampzalige gevolgen hebben zouden in de economische sector in beginsel niet zoveel kwaad mogen aanrichten indien men ze correct zou toepassen: de solvabiliteit van een kandidaat-ontlener is immers evident een relevant criterium, en kandidaat-ontleners krediet geven naargelang hun solvabiliteit is dus duidelijk geen discriminatie. Maar wij weten allemaal dat die wetten niet zo worden uitgelegd dat ze voor iedereen gelijk gelden en dat ze ertoe strekken relevante criteria te hanteren. Zij strekken ertoe om omgekeerde discriminatie te bevorderen. Wie zich subjectief gediscrimineerd voelt, moet immers enkel maar “elementair statistisch materiaal” aanbrengen ten bewijze dat de groep waartoe hij/zij zichzelf rekent minder leningen krijgt om een vermoeden van discriminatie te laten gelden.

7. Van de vaststelling dat de regelgeving (of “regulering” zoals dat dan in vertaald Engels heet) blijkbaar niet deugde springt men zeer snel naar de conclusie dat er meer regelgeving nodig is, meer staatsinmenging. En minder markt. Nochtans is het veeleer omgekeerd: er zijn minder maar betere regels nodig. De meeste “rommelkredieten” zijn “gestructureerd” op basis van een massa door de overheid uitgevaardigde financiële wetgeving . Verder weet elke klassieke liberaal zeer goed dat de overheid absoluut noodzakelijk is om het juridisch kader uit te vaardigen zonder hetwelk een markt niet goed kan functioneren – vooral regels die de mededinging, toegang tot de markt en transparantie bevorderen en regels die de geldcreatie binnen perken houden. Maar de overheden hebben gefaald door dat te weinig te doen en veel andere zaken te veel te doen (onder meer ook teveel geld creëren en laten creëren, zodat de kloof tussen de financiële en de reële economie reuzegroot werd).

vrijdag, oktober 10, 2008

lectuurnotitie 10 oktober 2008

bij de standaard van gisteren en vandaag:

1. Zie het slot van het artikel "Moeders in Missouri in gevecht met de zorgmacht
": Ook de Standaard heeft ontdekt dat er tussen hippies en conservatieve evangelicals geen tegenstrijdigheid hoeft te bestaan. Iskander heeft al een paar keer over het "crunchy conservatism" bericht. Nou ja, de Standaard: eigenlijk het NRC. Want Evita Neefs beseft nu wel dat democraten en republikeinen erg gesegregeerd zijn (zie "Segregatie") maar slaagt er blijkbaar toch nog niet om ook die andere helft van Amerika te ontmoeten

2. Een goed artikel van Marc Reynebeau: "De staat heeft het gedaan" ("als het goed is, zeggen we het ook ;)"). De stelling van Reynebeau staat trouwens niet evrder van het ordoliberalisme van de Freiburger Schule (niet te verwarren met de Frankfurter Schule): een vrije markt veronderstelt een overheid die een juridisch kader schept voor de vrije markt en sterke regelgeving heeft om die markt eerst te doen functioneren. Bijvoorbeeld een mededingingsrecht dat misbruik van machtspositie aanpakt.

3. in het artikel van Sinardet gisteren ("Brussel boven ?") staat weer meer venijn dan ik in een alinea kan aankaarten. Bourgeois en Vanlouwe hebben vandaag al gereageerd in de "lezersbrieven" op wat hij schreef over de houding van de Vlaamse Beweging en N-VA tegenover Brussel. Ik beperk me tot een ander puntje, venenum in cauda: het Vlaanderen dat Sinardet kansen heeft gegeven om prof. te worden en zich te ontwikkelen is volgens de auteur natuurlijk achterlijk en bekrompen, of letterlijk "zee van Vlaamse onverschilligheid, die een nog steeds antistedelijke onderstroom verbergt". Wel, dat fabeltje van antistedelijkheid berust op de eerste plaats op een verkeerd gebruik van het woord stad. De echte stad is de "polis", de echte stad is die waar de burgers nog een overzichtelijke gemeenschap kunnen vormen om samen aan politiek te doen. De echte steden in West-Europa zijn niet de conglomeraten van anonimiteit en metissage als Brussel, Londen of Parijs maar steden als Gent of Kortrijk, Hasselt of Mechelen. Wellicht ook steden als Bologna, Bazel of Grenoble,Keulen of Maastricht, Edinburgh of Valencia, Porto of Oslo (ik zeg wellicht omdat ik natuurlijk beter kan oordelen over binnenlandse voorbeelden). Steden waar een volksraadpleging nog zin heeft, waar er nog een relatief belangrijk gemeenschapsleven is. Waar er dus nog politiek mogelijk is in de echte zin van het woord.

donderdag, oktober 02, 2008

vrijheid van meningsuiting: de puntjes op de i

Vrijheid van meningsuiting is vandaag de dag een belangrijk thema, zowel omwille van de reële aantastingen ervan in onze samenleving als omwille van de totaal onterechte hulpkreten erover, beiden vaak vanuit "linkse" hoek. Een van de meest groteske karikaturen van het vraagstuk is wel de tekst die geschreven werd door de "vrijzinnig-humanistische" organisatoren van de "Nacht van de censuur" (21 juni 2008), nl. Rik Pinxten en Björn Siffer (1)(zie ook al de terechte kritiek van Filip van Laenen (2)). Hoog tijd dus om even de puntjes op de i te zetten.

Wat voor iets is "vrijheid van meningsuiting" ?

Vrijheid van meningsuiting is op de eerste plaats een juridisch begrip. De vrijheid van meningsuiting is een van de fundamentele vrijheden waarvan de erkenning noodzakelijk is opdat een staat een rechtsstaat zou zijn. Die vrijheid gaat aan de staat vooraf en een staat die deze niet erkent is geen rechtsstaat. Omgekeerd is het waarborgen van deze vrijheden een deel van de legitimatie van de staat tot overheid. Deze erkenning, naast andere kenmerken, legitimeert het geweldmonopolie van de overheid.

Met "waarborgen" van de vrijheid van meningsuiting bedoel ik enerzijds de afwezigheid van inperking ervan door die overheid zelf (geen overheidsgeweld), anderzijds het waarborgen dat die vrijheid ook niet door anderen met geweld wordt ingeperkt of bestreden.

Men verwart nogal vaak de "vrijheid" van meningsuiting als juridisch begrip met zoiets als een "recht op vrije meningsuiting" dat in zijn algemeenheid niet bestaat of minstens niet hoeft te bestaan om van een rechtsstaat te spreken. Zo'n grond"recht" zou betekenen dat de overheid zou moeten garanderen dat iedereen overal daadwerkelijk zijn mening zou kunnen uiten (zie punt 2).

Het geweldmonopolie van de overheid anderzijds maakt dat de overheid de burgers moet beschermen tegen geweld; dit geldt a fortiori voor burgers die geweld ondervinden omwille van het gebruik dat zij maken van de vrijheid van meningsuiting.

Waar geldt die vrijheid van meningsuiting ?

De fundamentele vrijheid van meningsuiting is een vrijheid zijn mening te uiten met eigen middelen op eigen kosten en in de publieke ruimte. Vanuit het oogpunt van de rechtsstaat hoeft die vrijheid helemaal niet te gelden op privédomein. In mijn huis beslis ik in beginsel wie ik binnen laat (hierbij laat ik natuurlijk even de verplichtingen jegens gezinsleden buiten beschouwing) en beslis ik dus ook wie daar welke vrijheid van meningsuiting heeft. Hetzelfde geldt op mijn website. Zo ook heeft elk medium juridisch natuurlijk de vrijheid om te beslissen welke meningsuitingen in dat medium geduld worden of niet. Natuurlijk, wanneer ik ruimte die mij toebehoor door middel van een overeenkomst verhuur of anderszins ter beschikking stel van iemand anders, moet ik mijn overeenkomst naleven. Een huurder die zijn contract naleeft kan ik dus in beginsel niet buiten zetten omwille van enige meningsuiting vanwege die huurder.

Op wiens kosten geldt er vrijheid van meningsuiting ?


Aangezien de vrijheid van meningsuiting de vrijheid is om op eigen kosten zijn mening te uiten, bestaat er geen juridische verplichting vanwege de overheid om ervoor te zorgen dat iedereen de praktische middelen heeft om overal en altijd in het publieke domein zijn mening te uiten. Wel mag een overheid omwille van de monopoliepositie waarover ze beschikt niet discrimineren, en dat heeft ook zijn weerslag op deze vraag. Wanneer er activiteiten van meningsuiting met overheidsgeld, d.i. belastinggeld, ondersteund worden, dan mag de overheid niet discrimineren, d.i. geen onderscheid maken op basis van de daarbij geuite meningen, tenzij dat onderscheid redelijk kan worden verantwoord aan de hand van een legitieme doelstelling van de overheid. Een publieke zender, die rechtstreeks gesubsidieerd wordt door de overheid, is dus verplicht om onpartijdig te zijn en de verschillende meningen evenwichtig aan bod te laten komen. Als een overheid debatten subsidieert, dan dient de overheid ervoor te zorgen dat er enig evenwicht is in de meningen die daarbij een kans krijgen (daarom niet in elk debat afzonderlijk, maar wel over het geheel genomen). Dat betekent natuurlijk niet dat alle meningen evenveel aan bod moeten komen, of precies in evenredigheid met hun aanhang in de samenleving. Ook mag de overheid enige voorkeur aan de dag leggen voor meningen die de maatschappelijke vrede, de welvaart, de goede zeden en andere legitieme maatschappelijke doeleinden die verband houden met de taak van de overheid bevorderen. De overheid is ook gerechtigd tot op zekere hoogte maatregelen te nemen die de participatie van zoveel mogelijk burgers aan het publieke leven bevorderen.

Zijn er dan geen grenzen aan de vrijheid van meningsuiting ?

Natuurlijk zijn er grenzen aan de vrijheid van meningsuiting, zoals er aan alle fundamentele vrijheden grenzen zijn. Enkel kan de juridische inperking van de vrijheid van meningsuiting, ondersteund door de sterke arm van de overheid (overheidsgeweld dus) in een op vrijheden gebouwde rechtsstaat maar heel beperkt zijn, met name waar een meningsuiting een onmiddellijk gevaar betekent voor een belangrijk rechtsgoed zoals het leven, de lichamelijke integriteit en gezondheid of de eer en goede naam van personen. Daarom is het aanzetten tot geweld een mogelijke inperking van de vrijheid van meningsuiting. Een juridische beperking aan die vrijheid in geval van "aanzetten tot discriminatie" daarentegen is nonsens, omdat discriminatie per definitie elk onderscheid betreft dat niet redelijk wordt gerechtvaardigd, terwijl de essentie van een fundamentele vrijheid er juist in bestaat dat men zich jegens de overheid niét met een redelijke uitleg moet rechtvaardigen voor de onderscheidingen die men in het gebruik van die vrijheid maakt. Nog erger wordt het wanneer een overheid de vrijheid inperkt met het excuus van de bescherming van "groepen" van personen. De inperking is slechts gerechtvaardigd ter bescherming van de rechten van concrete mensen, en niet omdat men een "groep" zou beledigen, a fortiori niet wanneer men een profeet van 13 eeuwen terug (waarvan het bestaan hebben overigens erg betwistbaar is) zou beledigen.
Er kunnen nog andere beperkingen gelden op de vrijheid van meningsuiting dan een verbod op aanzetten tot geweld, maar bij nader toezien kunnen die beperkingen nooit slaan op de mening zelf, op de inhoud van de boodschap, maar slechts op de wijze waarop of omstandigheden waarin die wordt geuit, en met name omdat die een concreet gevaar opleveren voor de medemens. Zoals ten onrechte brand roepen in een volle zaal. Maar dan gaat het dus niet meer om de meningsuiting die verboden wordt. Sommigen hebben met dit argument ook geprobeerd een verbod op zgn. aanzetten tot haat te legitimeren, met daarbij nog het lege argument dat haat geen mening zou zijn. Zij dwalen. Het is niet omdat een mening hatelijk is, of als hatelijk zou worden gepercipieerd, dat het geen mening is.

Zijn er dan geen morele grenzen of verantwoordelijkheden verbonden met die vrijheid ?


Vanzelfsprekend wel. Meer nog, het gebruik van de vrijheid brengt altijd een morele verantwoordelijkheid met zich mee voor de wijze waarop die vrijheid wordt gebruikt, zoals dat ook geldt voor de wijze waarop elke andere vrijheid wordt gebruikt. Maar buiten de zopas genoemde, zeer enge juridische beperkingen die kunnen gelden, gaat het dan ook om morele grenzen, grenzen die niet met geweld mogen worden opgelegd. Zoniet is er overigens geen vrijheid en dus ook geen morele verantwoordelijkheid. Over de concrete invulling van die morele maatstaven binnen het gebruik van de vrijheid van meningsuiting kan men in een democratische samenleving van mening verschillen. Ook om die reden worden die morele beperkingen in een rechtsstaat niet tot juridische verboden verheven. Maar dat ontslaat ons niet van onze morele verantwoordelijkheid. Die morele verantwoordelijkheid is veelvuldig. Zij betreft op de eerste plaats de verantwoordelijkheid voor de eigen meningsuiting, waarbij men niemand nodeloos dient te kwetsen of te benadelen. Dat heeft met respect voor elke mens te maken. Het betreft ook de verantwoordelijkheid voor de morele en maatschappelijke invloed van de eigen meningsuitingen. Zij betreft ook de deugd van de tolerantie, die respect voor de meningsuitingen van anderen vereist. Dat betekent ook dat moreel handelende personen ook op hun privéterrein een voldoende respect voor andermans meningen zullen betuigen, als een tolerante gastheer. Maar het betekent evenzeer dat iedereen de vrijheid heeft om meningsuitingen van anderen die moreel niet verantwoord zijn aan de kaak te stellen en om anderen omwille van hun onfatsoenlijke meningen desgevallend te "discrimineren". Zo heeft men niet enkel de vrijheid maar soms zelfs de morele plicht om handelingen van anderen ook al zijn ze juridisch toegelaten, als immoreel te verwerpen. Christenen moeten de caritas beoefenen tegenover personen, maar moeten zonodig hard zijn in het aanklagen van bepaalde praktijken, zelfs indien die door de heersende "paarse" moraal als belangrijke verworvenheden worden beschouwd.

(1) R. Pinxten & B. Siffer, “Censuur, een veelkoppig monster”, De Standaard 21 juni 2008, http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelId=6C1TDTHQ
(2) zie ook al de terechte kritiek van Filip van Laenen, “Censuur, Inderdaad een Veelkoppig Monster”, Brussels Journal 22 juni 2008, http://www.brusselsjournal.com/node/3352.
 
Locations of visitors to this page