zaterdag, januari 27, 2007

Verkiezingen op 10 juni volgens huidige kieswet zijn ongrondwettig

De regering wil verkiezingen houden op 10 juni 2007 op basis van de oude-kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven, hoewel dit ongrondwettig is. De regering gaat daarbij uit van een verkeerde uitleg van het desbetreffende arrest van het Arbitragehof (arrest nr. 73/2003 van 26 mei 2003). Dat arrest ken ik natuurlijk vrij goed, aangezien ik als advocaat ben opgetreden in die zaak en - namens onder meer de N-VA - de vordering had ingesteld om de nieuwe kieswet van 13 december 2002 (invoering provinciale kieskringen met behoud van Brussel-Halle-Vilvoorde) ongrondwettig te verklaren.

Dat arrest besliste (overweging B.9.8.) dat de nieuwe indeling in kieskringen met behoud van de kieskring Brussle-Halle-Vilvoorde ongrondwettig is, maar voor een beperkte overgangsperiode kon worden gehandhaafd : "Om die redenen kan worden aanvaard dat de door de bestreden wet gemaakte indeling in kieskringen behouden blijft gedurende de door artikel 65 van de Grondwet bepaalde termijn van vier jaar die aanvangt op het in artikel 105 van het Kieswetboek bepaalde ogenblik."

De oude kieskring blijft dus geldig voor de lopende termijn van 4 jaar (d.i. de legislatuur, art. 65 van de Grondwet luidt namelijk "De leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers worden gekozen voor vier jaar. De Kamer wordt om de vier jaar vernieuwd.").

Nu is deze beslissing voor twee interpretaties vatbaar, maar in géén van beide kan men nog verkizeingen houden op 10 juni 2007 met de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde.

De eerste interpretatie werd verdedigd door de decaan van de Leuvense rechtsfaculteit prof. Paul van Orshoven en houdt in dat verkiezingen met Brussel-Halle-Vilvoorde slechts tot 18 mei 2007 kunnen. Hij gaat ervan uit dat het arrest de op het ogenblik van de uitspraak (23 mei 2003) lopende termijn van 4 jaar bedoelde. Wanneer begint die termijn te lopen ? Het arrest zegt "op het in artikel 105 van het Kieswetboek bepaalde ogenblik". Wat is het ogenblik dat door art. 105 wordt bepaald ? Art. 105 Kieswetboek luidt : "De gewone vergadering van de kiescolleges voor de vervanging van de aftredende volksvertegenwoordigers en senatoren heeft plaats de eerste zondag die volgt op het verstrijken van een termijn van vier jaar die ingaat op de dag waarop de gecoopteerde senatoren zijn aangewezen bij de vorige verkiezing. Indien de zondag genoemd in het vorige lid, samenvalt met een wettelijke feestdag, wordt de verkiezing tot de volgende zondag uitgesteld.". Art. 105 bepaalt dus de dag van de verkiezingen. Het arrest heeft het immers wel degelijk over de termijn van 4 jaar van art. 65 grondwte en niét over de termijn van 4 jaar van art. 105 Kieswetboek. Het gaat over de termijn van 4 jaar die loopt vanaf het ogenblik dat bepaald wordt door art. 105, en dat is het ogenblik van de verkiezingen. De termijn van 4 jaar is dus beginnen lopen op 18 mei 2003 en verstrijkt dus op 18 mei 2007.

Nu is er nog een andere interpretatie mogelijk, maar alvast niet die van de regering. De regering gaat ervan uit - tegen de bewoordingen van het arrest in - dat de termijn van 4 jaar gedurende dewelke verkiezingen volgens de Wet van 13 december 2002 kunnen verlopen aanvangt bij de coöptatie van de senatoren. De laatste coöptatie heeft plaatsgevonden op 19 juni 2003. Daaruit meidt de regering ten onrechte af dat de verkiezingen nog volgens de wet van 13 december 2002 kunnen verlopen tot ten laatste 19 juni 2007. Fout. Het arrest heeft het niet over de termijn van 4 jaar van art. 105 kieswetboek (die inderdaad loopt vanaf de coöptatie). En zelfs indien het arrest het daarover zou hebben, dan is de op 23 mei 2003 lopende termijn van art. 105 de termijn die liep van 1999 tot 19 juni 2003. Het arrest is immers voor 19 juni 2003 uitgesproken.

De andere interpretatie die mogelijk is, en die ik verdedig, is nog drastischer. Het arrest handelt immers over het behoud van de regels van de wet van 13 december 2002 gedurende gedurende de door artikel 65 van de Grondwet bepaalde termijn van vier jaar. Het gaat dus over de periode waarin de wet van 13 december 2002, die ongrondwettig is, desondanks behouden blijft. In beginsel was die ongrondwettige wet van bij het begin, dus vanaf 13 december 2002, zonder uitwerking. Toch krijgt ze uitwerking, maar gedurende maximum één legislatuur. Dat kan enkel de lopende legislatuur zijn. Die legislatuur is verstreken in 2003 (zij het op de datum van de verkiezingen, namelijk 18 mei 2003, dan wel op de datum van de coöptatie, 23 juni 2003). Het arrest van het Arbitragehof kan niet zo uitgelegd worden dat het die ongrondwettige wet niet slechts voor verkiezing liet gelden (verkiezing die voorbij was op het ogenblik van de uitspraak en dus niet meer achteraf werd vernietigd) maar zelfs voor twee verkiezingen zou laten gelden. Het arrest van 23 mei 2003 houdt in dat enkel de verkiezingen van 18 mei 2003, die intussen reeds hadden plaatsgevonden (het Hof heeft het arrest natuurlijk opzettelijk pas na de verkiezingen uitgesproken, hoewel het weken voordien geschreven was) gered werden, en de eerstvolgende verkiezingen, ongeacht wanneer die zouden gehouden worden (zij het ten laatste na 4 jaar) volgens een ander systeem moesten plaatsvinden.

Dat volgt trouwens ook nog uit een andere grond: arresten van het Arbitragehof moeten natuurlijk geïnterpreteerd worden in het licht van de bevoegdheid die de Grondwet en de Bijzondere Wet aan dat Hof toekennen. De relevante bepaling hierbij is art. 8 lid 2 van de Bijzondere wet op het Arbitragehof. Dat artikel bepaalt nu : “ Zo het Hof dit nodig oordeelt, wijst het, bij wege van algemene beschikking, die gevolgen van de vernietigde bepalingen aan welke als gehandhaafd moeten worden beschouwd of voorlopig gehandhaafd worden voor de termijn die het vaststelt.” Deze bepaling heeft het enkel over de gevolgen die reeds bestaan op het ogenblik van de uitspraka van het arrest. Het gaat over een inperking van de retor-activiteit die normaal aan een arrest van vernietiging toekomt. De bedoeling van art. 8 lid 2 is enkel de beperking van de terugwerking, niet de handhaving voor de toekomst. Op de website van het Arbitragehof zelf ("Bevoegdheid van het Arbitragehof") staat daarover te lezen: “Indien nodig kan het Arbitragehof de terugwerkende kracht van de vernietiging verzachten door de gevolgen van de vernietigde norm te handhaven.” Het handhaven van de vernietigde norm voor feiten die zich na het arrest afspelen is daar dus duidelijk mee in strijd.

De reden voor die handhaving is dat de rechtszekerheid meebrengt dat men geen zaken dient te heropenen waarin er geen betwisting is; partijen kunnen geacht worden zich te hebben neergelegd bij de toepassing van de norm die achteraf strijdig wordt bevonden met een hogere norm. Die ratio blijkt onder meer duidelijk uit de relevante rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het HJEG over de beperking van de gevolgen van een vernietiging of strijdigverklaring. Die ratio rechtvaardigt geen handhaving voor de toekomst, na de uitspraak over de grondwettigheid.

Het Arbitragehof heeft opzettelijk het arrest uitgesproken na de verkiezingen van 18 mei 2003 om die veriezingen aldus te kunnen redden (vergeten we niet dat behalve de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde ook de dubbele kandidaatstelling voor Kamer en Senaat op 23 mei 2003 ongrondwettig werd verklaard). Het arrest zo interpreteren dat het ook nog eens de verkiezingen van juni 2003 zou redden is een manifest onwettige interpretatie.

En nu natuurlijk de vraag van één miljoen: in een rechtsstaat moet een ongrondwettige handeling kunnen worden verboden. Welke rechter durft de Grondwet te handhaven en de verkiezingen van 10 juni in een ongesplitste kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde te verbieden ?

Geen opmerkingen:

 
Locations of visitors to this page