woensdag, november 09, 2011

Matthias Storme oog in oog met zijn reputatie

Matthias Storme: ‘Karikaturen blijven slechts hangen in de kringen die erin willen geloven’


‘Oei!’, reageert een collega van de krant als hij hoort dat ik Matthias Storme (52) ga interviewen. De advocaat en professor privaatrecht en rechtsfilosofie heeft nogal een reputatie in progressieve kringen. Nadat het Gentse hof van beroep het Vlaams Blok in 2004 veroordeeld had wegens racisme stelde Storme dat het bijna een morele plicht was om op die partij te stemmen. Later nam links er met verbijstering akte van dat hij zijn pijlen richtte op de antidiscriminatiewet. Meer hoef je in Vlaanderen echt niet te doen om in extreem rechtse hoek gestoken te worden.
Zelf heb ik al mogen aanschouwen hoe hij in een debat geestdriftig blijft inhakken op argumenten waar hij het niet mee eens is. Zijn temperamentvolle manier van discussiëren is een heus spektakel. Niet dat Storme zijn tegenstrevers omver schreeuwt, wel is de man verdraaid rad van tong.
De Matthias Storme die ik te spreken krijg, is echter één en al charme. Met voorname beleefdheid ontvangt hij me in zijn mooie villa in de Gentse deelgemeente Mariakerke. Ik leg hem uit waarom ik aan m’n boek ben begonnen en vraag hem of hij kan inschatten wat zijn imago is. ‘Aan de verschillende reacties te merken is dat zeer uiteenlopend en dus maak ik er mij niet te veel zorgen over’, glimlacht hij diplomatisch.
Toch is er één beeld dat overheerst: dat van de Vlaams-radicale advocaat. ‘Wel, advocaat is mijn beroep. Dus dat komt al overeen met de werkelijkheid’, grijnst Storme. Hij heeft nooit weggestoken dat hij een communautaire scherpslijper is. Zo wees hij er al op dat er ‘een alternatief’ moet zijn voor de onderhandelingen over de staatshervorming. ‘Als niets nog vooruitgaat, wat doe je dan? Dat is de situatie waar we nu zo ongeveer in verzeild geraakt zijn. Het zou geen kwaad kunnen dat er nog iets meer gewerkt wordt aan een meer radicaal scenario voor het geval dat noodzakelijk zou zijn. Je moet weten wat je gaat doen als de onderhandelingen niets opleveren. Ik heb zelf altijd geprobeerd om daarover na te denken. Dan krijg je gemakkelijk het etiket van radicaal.’
Het stoort hem niet wanneer de omschrijving ‘Vlaams-radicaal’ opduikt. ‘Ik heb de gewoonte om woorden nogal positief te bekijken. ‘Radicaal’ komt van het woord ‘radix’, of wortel. Vlaams-radicaal betekent dus de communautaire problemen bij de wortel aanpakken. Met dat imago heb ik niet te veel moeite. Wel met de connotatie die sommige mensen aan het woord ‘radicaal’ geven, dat is nog iets anders.’ Wat is die connotatie dan? ‘Voor sommige mensen zijn ‘radicaal’ en ‘extreem’ hetzelfde. Voor mij is dat niet noodzakelijk zo. Je kunt bij wijze van spreken radicaal centrum zijn.’
De flamingante advocaat heeft ook het imago een ethisch conservatief man te zijn. ‘Wat wil dat precies zeggen, ethisch conservatief? Dat lijkt zeer duidelijk, maar dat is niet zo. Conservatief is een begrip dat vele nuances kent, al was het maar omdat het conservatisme geen vastomlijnde ideologie is, maar veeleer een levenshouding met gradaties. Een Weltanschauung, zoals ze dat zo mooi zeggen in het Duits.’
Het lijkt wel een paradox dat hij als conservatief ook radicaal is. ‘Dat hangt ervan af. Ik denk dat bepaalde radicale ideeën perfect verzoenbaar zijn met het conservatisme. Je moet kijken wat de noden zijn van deze tijd’, legt Storme uit. ‘Conservatisme betekent voor mij enerzijds dat je jezelf voortdurend de vraag stelt wat fundamenteel is en wat bijkomstig. Anderzijds is er ook de overtuiging dat er een zekere stabiliteit nodig is, zelfs ten aanzien van zaken die niet fundamenteel zijn. Je moet dingen niet te rap veranderen als dat niet echt nodig is. Er kunnen goede redenen zijn om tradities en gebruiken niet zomaar weg te gooien. In dat opzicht zijn er twee niveaus aan het conservatisme die niet noodzakelijk met elkaar in tegenspraak zijn.’
Met het etiket van conservatief heeft hij nooit een probleem gehad. ‘Ook niet toen het nog een echt scheldwoord was. Tot vijf jaar geleden was dat zo, vandaag niet meer. In die zin is er wel wat veranderd. Ik stel vast dat het woord ‘conservatief’ het niet meer doet, dus maakt men er ‘aartsconservatief’, ‘extreem conservatief’ of ‘oerconservatief’ van. ‘Conservatisme’ heeft niet voldoende negatieve lading meer. Daar kan ik vanzelfsprekend alleen maar blij om zijn’, vertelt Storme met een geamuseerde glimlach.
Als conservatieve intellectueel blijft Storme gevreesd. Zeker vroeger kon er niet genoeg gewaarschuwd worden voor zijn boosaardig persoon. Net omdat hij zo schaamteloos conservatief was, werd hij regelmatig aan het toenmalige Vlaams Blok gelinkt. ‘Blijkbaar kun je in Vlaanderen niet een beetje rechts zijn zonder de verdenking op je te laden dat je eigenlijk een Blokker bent’, zei een aanstormend politiek talent dat luisterde naar de naam Bart De Wever in 2003. De toenmalige ondervoorzitter van de N-VA nam in Knack de verdediging van Storme op zich. ‘Matthias Storme bij het Vlaams Blok? Dat is absurd. Hij is het soort conservatief dat je bij uitstek bij CD&V vindt: een burgerlijke, rechtse cocktail van old fashioned values.’
‘Dat is leuk’, lacht Storme als hij hoort hoe De Wever hem omschrijft. ‘Globaal genomen vind ik dat een niet geheel onterechte typering. Ik kom uit een christendemocratische familie en beschouw mezelf tot op zekere hoogte nog altijd als christendemocraat. Het woord ‘burgerlijk’ heeft bij ons natuurlijk een veel negatievere connotatie. In Duitsland spreekt men van ‘die bürgerliche Parteien’, waarmee men in de eerste plaats CDU en CSU bedoelt. In die betekenis is daar niets mis mee.’
Maar het klopte wel dat conservatieven meteen in de hoek bij het VB werden gezet? ‘Ja, tenzij je al zo publiekelijk in de ethisch conservatieve vleugel van de CVP of de CD&V militeerde dat zo’n claim absurd was. Anders kreeg je snel die connotatie, zelfs als je niets met het Vlaams Blok te maken had. Ik heb natuurlijk nooit ontkend dat ik ook in die partij vrienden heb. Ik heb altijd gevonden dat je persoonlijke loyauteiten niet te snel moet verbreken om partijpolitieke redenen.’ Storme zelf is lid van het partijbestuur van de N-VA.
Het christelijke geïnspireerde opinieblad Tertio omschreef hem als ‘fervente verdediger van de vrije meningsuiting’. Dat klinkt veeleer liberaal dan conservatief. De advocaat probeert de verwarring weg te werken met een anekdote. Hij vertelt hoe Filip Rogiers, toen journalist bij De Morgen, in januari 2004 een dubbelinterview afnam van hemzelf en professor rechtsgeleerdheid Boudewijn Bouckaert (UGent, toen VLD), die sedert 2009 in het Vlaams Parlement zetelt voor LDD. ‘Op het einde van het gesprek vroeg de journalist wat het verschil was tussen ons beide. Ik antwoordde met een ingeving van het moment: “Boudewijn Bouckaert is een conservatieve liberaal en ik ben een liberale conservatief.” Waarop de journalist opmerkte dat dat toch hetzelfde was. “Dat is helemáál niet hetzelfde”, antwoordden wij in koor’, lacht Storme uitbundig.
Ah neen? En waarom is dat niet hetzelfde? ‘Er zijn duidelijke accentverschillen. Een liberale conservatief weet meer dan sommige old school conservatives bepaalde fundamentele vrijheden te waarderen. Niet alle conservatieven hechten evenveel belang aan de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van vereniging en de vrijheid van meningsuiting. Er zijn ook conservatieven die godsdienstvrijheid maar niets vinden’, verklaart Storme. ‘Het verschil met een conservatieve liberaal is vrij groot omdat liberalisme heel sterk de nadruk legt op het individu. Een conservatief gaat er veel meer van uit dat mensen maar mensen worden als ze deel uitmaken van een gemeenschap. Dan pas kun je vertrouwen hebben in mensen die je eigenlijk niet persoonlijk kent. Dat is een belangrijke conservatieve gedachte. Een netwerk van tradities, betekenissen en instellingen maakt het mogelijk om een samenleving op te bouwen die niet louter gebaseerd is op individueel vertrouwen. Als je het enkel daarmee moet stellen, zul je niet ver geraken. Dan zit je in een variant op een tribale samenleving.’
Tertio bestempelde Storme eveneens als ‘public intellectual’. Journalist Gilbert Roox noemde hem in De Standaard zelfs ‘de laatste volksnabije Vlaamse intellectueel’. Moet een volksnabije intellectueel er zich voor hoeden populist te worden? ‘Er bestaan verschillende visies op intellectuelen. Sommigen zeggen dat de intellectueel moet provoceren en choqueren – zelf ben ik niet vies van provocatie, maar er is een verschil tussen provoceren en choqueren. Er is ook een visie die zegt dat je als intellectueel afstand moet nemen van het volk, dat je antipopulistisch moet zijn. Het andere extreem is de intellectueel als populist die geen eigen mening heeft, maar louter luidspreker speelt van de volksgevoelens’, somt de hoogleraar op.
Welk soort intellectueel is hij dan? ‘Zoals Edward Shils het schreef, moeten intellectuelen de ervaringen en de noden van hun volk representeren, wat tegelijk betekent dat je ze op een hoger niveau tilt in de manier waarop je je uitdrukt. Er is altijd een spanningsveld. Je koppelt je niet los, maar je probeert wel een meerwaarde te bieden ten opzichte van het zuivere, platte populisme’, benadrukt Storme.
Als flamingante intellectueel mag de advocaat dan vinnig uit de hoek komen, voor het etiket van de bekrompen Vlaming past hij. ‘Ik kan me voorstellen dat het voor sommigen paradoxaal is dat je als nationalist en Vlaams-radicaal toch enorm kosmopolitisch bent in je intellectuele leven. Ik lees veel meer buitenlandse dan binnenlandse kranten en literatuur’, benadrukt hij. ‘Ik vind het altijd leuk als mensen die zich tegen het nationalisme kanten zelf ternauwernood in staat zijn om twee, laat staan drie, vier of vijf talen te spreken. Ikzelf zou me niet kunnen opsluiten in één taal.’
Ooit pakte het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV) uit met de slogan ‘Vlaanderen eentalig, Vlamingen meertalig’. Die kon hij wel smaken. ‘De eentaligheid van een persoon is een verschrikkelijke verarming, maar je hebt wel een gemeenschappelijke bestuurstaal nodig, één taal waaraan iedereen kan deelnemen en waarin het maatschappelijke leven zich afspeelt’, betoogt Storme. ‘Het is toch absurd om te denken dat je als voorstander van het opsplitsen van België geen vriendschappelijke verhoudingen zou kunnen hebben met Franstalige Belgen? Dat is totale nonsens. Ik hoef niet in één land te leven met Fransen, Duitsers en Italianen om daar vrienden te hebben.’
Opvallend aan Matthias Storme is dat hij rustig de meest complexe zinnen formuleert en ze netjes op hun pootjes doet belanden. Deze advocaat en professor brengt zijn ideeën zeer precies onder woorden. Als er toch eens een frase passeert die zichzelf vastrijdt in een overdaad aan kronkelende bijzinnen, excuseert Storme zich. ‘Je zult werk hebben om hier een deftige zin van te maken’, glimlacht hij dan. De advocaat kan zijn liefde voor het geschreven en het gesproken woord niet verbergen.
In 1998 schreef de Belgicistische auteur Geert Van Istendael in De Morgen over hem: ‘Hier spreekt een retoricaleerling die het welsprekendheidstoernooi van zijn college wil winnen. Matthias Storme is wel wat opgewonden, maar niet gek.’ Alweer kan mijn gastheer een beleefd gegniffel niet onderdrukken. Hij herinnert zich het citaat niet meer, maar begint meteen in zijn geheugen te graven op zoek naar de aanleiding voor Van Istendaels stukje. Het duurt amper enkele seconden voor hij zich de plaats en de datum van de bewuste toespraak voor de geest haalt. ‘Ook Josse de Pauw heeft daar een commentaar over geschreven in De Standaard der Letteren.’
In zijn artikel had Josse de Pauw het over de ‘man in het te grote maatpak’. ‘De man op het podium trekt zijn schoudervullingen recht, heft zijn kop en stoot, vol van zijn eigen naam, het vervolg van zijn zin uit’, schreef de auteur. ‘Ik moet toegeven die ik er toen niet mee gediend was, die pakte volledig de persoon aan. Nu kijk ik er veel milder tegenaan’, zegt Storme vergevingsgezind.
Hoe voelde het om opeens over zichzelf te lezen in de pers? ‘Het is evident dat bepaalde beschrijvingen helemaal niet klopten, maar daar heb ik me niet zoveel zorgen over gemaakt. Nu en dan heb ik de moeite genomen om te reageren, maar eigenlijk enkel in het geval van feitelijke onjuistheden’, vertelt Storme.
Heeft hij de indruk dat mensen zich een beeld vormen van hem op basis van zijn mening? ‘Men gaat heel snel over tot het diaboliseren van mensen die een andere visie hebben. Ik zal niet zeggen dat elk debat het summum van beschaving moet zijn. Je mag al eens een retorische truc gebruiken. Maar er is een verschil tussen een retorische truc en venijnig, onder de gordel uithalen. Er zijn een aantal mensen die ik bepaalde aanvallen nog altijd kwalijk neem, hoewel ik erken dat ze daarnaast wel verdiensten hebben. Sommige reacties waren compleet onzinnig.’ Kan hij een voorbeeld geven? ‘Het is misschien niet eerlijk om er eentje uit te halen, maar ik herinner mij een reactie van Johan Leman (voormalig voorzitter van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding, TVDM). Nadat ik mijn kritiek had gegeven op het arrest in het proces tegen het Vlaams Blok zei Leman dat ik de scheiding der machten overtrad. Dat was complete nonsens, want ik ben geen parlementslid en was dat toen evenmin. Als professor in de rechten behoort het tot mijn taak om kritische commentaar te geven op rechtspraak. Die reactie van Leman was nonsensicaal.’
Draagt hij zulke aanvallen lang mee? ‘Ik zal niet zeggen dat ik alles snel vergeet, maar het moet al heel erg zijn voor ik haatdragend word’, repliceert Storme minzaam. Hij laat wel van zich horen als hij zich onheus behandeld voelt in een artikel. ‘Toen ik de Prijs voor de Vrijheid 2004 kreeg van Nova Civitas heb ik een toespraak gehouden. De dag nadien stond er in De Standaard een niet erg vriendelijk arikel van Tom Naegels’, herinnert Storme zich. In een opiniestuk verbaasde de schrijver-journalist er zich over dat een intellectueel als Storme had gezegd dat het bijna een morele plicht was om voor het Vlaams Blok te stemmen nadat de partij veroordeeld was wegens racisme. ‘Ik begrijp niet dat uitgerekend conservatieven het recht verdedigen om zo'n ranzige propaganda te verspreiden’, schreef Naegels ontgoocheld in zijn opiniestuk. ‘Zeg mij, Matthias Storme, wat minaretten-op-de-kathedraal te maken hebben met intellectueel fatsoen? Of geldt fatsoen alleen wanneer het de fatsoensridder past?’
Storme kon niet met die aantijgingen lachen. ‘Tom Naegels heeft toen de moeite genomen om naar mijn voordracht te komen luisteren, maar maakte er een karikatuur van. Ik ben op hem afgestapt: “Wat gij hier schrijft, klopt voor de helft niet. Ik wil dat met u bespreken.” Wij hebben toen een supergezellige lunch gehad. Onze verhouding is sindsdien perfect hoffelijk. Hij zal nooit meer op die manier over mij schrijven. We hebben elkaar als mens een stuk genuanceerder leren kennen. Ik hoef het niet eens te zijn met Tom Naegels om te erkennen dat hij genuanceerd is. Je kunt natuurlijk ook zeggen dat hij té genuanceerd is, een eeuwige twijfelaar. Ik heb vrienden die Tom Naegels helemaal niet appreciëren omdat hij altijd schippert. Toch is dit een voorbeeld van een goed gesprek dat tot een betere verstandhouding heeft geleid’, zegt de advocaat. Zo’n verzoening lukt niet altijd. ‘Er zijn personen waarbij de nadere kennismaking mijn overtuiging versterkt dat ze helemaal niet genuanceerd zijn. Maar bij mensen die te goeder trouw zijn, is dat dus corrigeerbaar.’
Ten tijde van paars-groen kreeg Matthias Storme het etiket van cryptofascist opgeplakt. ‘Ik herinner mij een vrij onaangename ontmoeting met Karel De Gucht (toenmalig VLD-voorzitter, TVDM) toen ik voorzitter was van het Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen. Achteraf weigerde hij mij de hand te schudden. Ik heb ’m toen voorgesteld de linkerhand te geven, maar daar kon hij niet mee lachen’, grinnikt Storme. ‘Ik ga niet zeggen dat die verhouding sindsdien nooit beter is geworden, maar echt goed zal ze nooit zijn. Ik heb nu ook niet beweerd dat De Gucht mij ooit een cryptofascist heeft genoemd, maar hij zal het misschien wel gedacht hebben. Anderen zullen het ongetwijfeld gezegd hebben.’
Vond hij dat vervelend? ‘Ach, ik maak mij daarvan af met een boutade van Jacques Presser, de Nederlandse historicus van Joodse afkomst die zeer belangrijk onderzoek heeft verricht naar het lot van de Joden in Nederland. “Als het fascisme ooit terugkomt, zal het dat doen onder de naam antifascisme”, zei Presser. Dat is een fenomeen dat we ondertussen al een paar keer in werkelijkheid hebben gezien. Wat dat betreft, maak ik mij dus niet te veel zorgen. Als men het woord ‘fascisme’ moet gebruiken, is het meestal omdat men over geen enkel ander argument meer beschikt. Dat is het zwakste scheldwoord dat je kunt bedenken.’
Toen presentator Jean-Pierre Rondas begin 2011 afscheid nam van radio Klara klopte hij zich in De Morgen op de borst dat hij de eerste was om ‘horresco referens Matthias Storme te interviewen op de radio’. Wekte de naam Matthias Storme dan werkelijk zoveel gehuiver op? ‘Bij sommige mensen wel, ja. “Het is schandalig dat u die man interviewt!”, reageerden enkele luisteraars na de bewuste uitzending. Ach, ik probeer mensen te overtuigen, maar sommigen zijn niet te bekeren.’
Eveneens in De Morgen dichtte mijn collega Bart Eeckhout Storme nogal wat invloed toe binnen de Vlaamse Beweging. Is hij werkelijk zo invloedrijk? ‘Dat is een waardering waar ik zelf weinig commentaar op kan geven’, pareert hij bescheiden. Maar hij is toch niet de aanvoerder van een eenmanskruistocht, zoals Luc Van der Kelen, editorialist bij Het Laatste Nieuws, in 1999 schreef? ‘Toen heb ik gesproken voor een enthousiaste zaal van een aantal duizend mensen. Sindsdien zijn de troepen alleen maar aangedikt. Ik zeg niet dat dat mijn verdienste is. Wat ik wel vaststel, is dat er vandaag heel vaak ideeën of uitdrukkingen opduiken die ik het eerst heb gelanceerd, of geïmporteerd zonder ze daarom zelf te hebben uitgevonden. Er is sprake van een intellectuele invloed. Bij geschriften van de N-VA heb ik regelmatig een gevoel van herkenning: “Tiens, die uitdrukking is mij niet geheel onbekend en ik weet nog heel goed wanneer ik die voor het eerst heb gebruikt.” Ik weet heel zeker dat Bart De Wever, die meer dan superintelligent is, een heel pak teksten van mij heeft.’
In de man met wie ik zo rustig zit te keuvelen herken je niet meteen een gevreesde debater, een verbale krachtpatser die z’n tegenstanders zo’n pak onder de broek kan geven dat het hen nog lang heugt. Nochtans schreef Mark Deweerdt, toen nog journalist, thans raadgever van Vlaams minister Geert Bourgeois (N-VA), anno 1998 in De Tijd dat Matthias Storme zijn Sturm-und-Drang-periode nog niet ontgroeid was. Ik betwijfel of dat ondertussen wel al het geval is. Vorig jaar was ik in een klein zaaltje in het Brusselse Justititiepaleis getuige van een pittig debat tussen Storme en Hendrik Vuye, professor staatsrecht aan de universiteit van Namen. Vuye is beslist niet op zijn mondje gevallen en een voorbeeldige Belgicistische knaap is hij evenmin. Toch werd de brave man bijna wanhopig toen Matthias Storme maar bleef doorbomen over de absolute prioriteit van een cleane splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde. Het ging ’m om details, want Vuye krijgt zélf koude rillingen van alle bijna-niet-splitsingen die de afgelopen jaren op de onderhandelingstafel beland zijn. Maar een ontketende Matthias Storme leg je niet zomaar aan banden. Als hij voor een publiek spreekt, kan hij behoorlijk assertief uit de hoek komen.
‘Dat hangt ervan af’, nuanceert de advocaat. ‘Als het moet, kan ik wel een echte meetingtoespraak houden, met retorische wendingen enzovoort. Ik doe dat niet vaak meer, al was het maar omdat ik het gevoel heb dat de zaken zo traag evolueren dat ik tien jaar later nog altijd exact hetzelfde moet vertellen. Je moet dat met mate doen. Ik wil in mijn toespraken ook niet te blunt zijn. Tussen de regels door moeten er toespelingen, dubbele bodems en citaten zitten. Dat hoort erbij, anders is het geen goede toespraak.’
Kan hij ervan genieten om zo’n toespraak te geven? ‘Ja, toch wel. Ik geniet van het woord’, knikt Storme. ‘Ik denk niet dat ik gemaakt ben om echt literair te schrijven. Ik zal het mij niet riskeren om dichtbundels of romans uit te brengen. Ook past niet elk soort toespraak mij even goed. Het kost mij altijd enige moeite. Altijd is het vloeken tot op het laatste moment. Zelden is zo’n toespraak echt helemaal klaar, maar ik doe het wel graag.’
Rik Van Cauwelaert, ‘chef politiek’ van Knack, merkte op dat Stormes vijanden – en dat zijn er volgens de journalist nogal wat – hem arrogant vinden. Komt dat doordat hij altijd zo zeker van zijn stuk lijkt? ‘Als men mij arrogant noemt, heeft dat allicht weinig te maken met de inhoud van wat ik zeg, maar hoogstens met de stijl. Ik heb nooit intellectuele twijfel uitgesloten. Ik zeg altijd dat men mij kan proberen te overtuigen met tegenargumenten. Bij sommige onderwerpen zal dat moeilijker zijn dan bij andere’, zegt Storme droogjes. ‘Maar ik heb mezelf altijd verplicht om op vele vlakken te proberen het tegenovergestelde te bedenken en zo te onderzoeken welke nuances dat met zich meebrengt. Zelfs in communautaire zaken doe ik dat.’
Hij vindt zichzelf geen gehaaid debater. ‘Maar ik ga het debat niet uit de weg, zelfs niet met mensen die vrij gevaarlijk zijn. Sommige tegenstanders zijn iets meer te duchten dan andere. Op televisie heb ik nog met Karel De Gucht gedebatteerd, wat niet evident is. Vrij veel mensen zouden daarvoor passen’, geeft Storme toe.
Heeft hij ooit al spijt gehad dat hij zijn mond niet gehouden heeft, zoals bijvoorbeeld na zijn fameuze uitspraken over het Blok-proces? ‘Uiteindelijk leidt dat tot niets. Je moet de kans krijgen om de zaken volledig weer te geven. Misschien bedenk je achteraf wel dat je de nuances al van in het begin duidelijker had moeten maken’, erkent de advocaat. ‘Wat vaker gebeurt, is dat je na een debat zegt: “Verdorie, ik ben dat argument vergeten! Hoe kon ik die insteek nu gemist hebben? Daar had ik zó mee gewonnen!” Wat ook gebeurt, is dat ik jaloers ben op een oneliner van een ander lid in het panel.’
In 2003 kreeg de advocaat de Holebifederatie over zich heen vanwege de ‘ongenuanceerde en kwetsende manier’ waarop hij zijn ongenoegen uitte over de antidiscriminatiewet. ‘Dat was heel merkwaardig. Ik had toen een vrij scherp opiniestuk geschreven over de antidiscriminatiewet. Ik betoogde dat die niet in het voordeel was van de zwakkeren in de samenleving die men beoogde te beschermen, maar dat de wet enkel in het voordeel speelde van goed georganiseerde, sterke minderheidsgroepen. Dat was een algemene beschouwing. Toen heeft de Holebifederatie daar blijkbaar een regelrechte aanval op zichzelf in gezien. Waarschijnlijk schreven ze mij allerlei ideeën toe – ten dele terecht, ten dele onterecht – waar ze geen enkel bewijs voor vonden. Daarom hebben ze één zinnetje, een abstract-filosofische beschouwing, als aanleiding gebruikt. Ik heb ze toen geschreven dat ik met groot plezier naar de uitreiking van de Homofobieprijs zou komen op voorwaarde dat ze mijn fysieke veiligheid konden garanderen. (grijnst) Nooit antwoord op gekregen. Met die ironie konden ze blijkbaar niet lachen.’
Heeft men toen zijn imago gekoppeld aan een algemene uitspraak om hem met vinger te wijzen? ‘Vermoedelijk zullen ze uit een aantal punctuele standpunten een heel spookbeeld gemaakt hebben. Maar ze hebben bitter weinig concrete aanknopingspunten gevonden om me compleet zwart af te schilderen. Ik denk dat dat allemaal nogal overroepen was.’ Hij laat zich niet opjagen door de spookbeelden die van hem bestaan? ‘Karikaturen blijven meestal slechts hangen in de kringen die erin willen geloven. Ik beschouw me dus niet als een slachtoffer van bepaalde spookbeelden’, besluit Storme met een vriendelijke glimlach.

Dit interview verscheen in Tim F. van der mensbrugghe, Imago. 13 bekende koppen oog in oog met hun reputatie, uitg. Luster 2011.

zondag, oktober 30, 2011

Zwarte blom op ‘t geluw veld

Zo noemde Guido Gezelle de leeuw van sabel op een veld van goud, symbool van het graafschap Vlaanderen en sinds de 19e eeuw van de Zuid-Nederlandse gewesten die wij vandaag Vlaanderen noemen. Met de aaibaarheid of het gebrek eraan van de koning der dieren had Gezelle zo te merken niet zoveel moeite. Naarmate Vlaanderen zijn autonomie versterkt steken in onze tijd echter allerlei leofobe strekkingen de kop op. Soms uit eerlijke bezorgdheid, vaker uit anti-Vlaamse dan wel meer algemeen anti-identitaire rancune. Dat kan zich uiten in een tirade tegen de het klauwende karakter van het Vlaamse symbool, dan wel in een poging het te onteigenen door er een niet-autochtone en bij voorkeur Arabische oorsprong aan toe te kennen (1).

Laat me met het laatste beginnen: de leeuw was in gebruik in de grafelijke familie van Vlaanderen sedert minstens 1158 (2) en kan dus onmogelijk eerst meegekomen zijn met de kruistocht die Filips van den Elzas eerst in 1177 ondernam. De leeuw was reeds vrij ruim in zwang in de heraldiek in onze contreien, aangezien hij reeds figureert op het tapijt van Bayeux uit 1068 dat de slag bij Hastings afbeeldt (3), en waar dieren werden afgebeeld op de wapenschilden en op de pennoenen aan de lansen.



Die laatste is wel geen klimmende leeuw en dus allicht een luipaard (4) – misschien een iets geschikter symbool voor vadsige Vlamingen vandaag.

In de literatuur in de middeleeuwen was de leeuw prominent aanwezig, ook al was dat grotendeels door erfenis uit de klassieke oudheid – denk aan de fabels van Aesopus, de dierenriem, en het Christendom – de leeuw van Juda en de leeuw van de evangelist Marcus -. Als de leeuw al uit het Oosten zou zijn gekomen, dan in ieder geval uit het christelijke Oosten (Byzantium) aangezien de islam het afbeelden van levende wezens verbiedt, en lang voor de kruistochten (de leeuw van Sint-Marcus is in Venetië aanwezig sinds minstens 828) (6); maar veel waarschijnlijker is dat de leeuw sedert de Romeinen symbolisch altijd onder ons heeft gewoond (5); in de 11e eeuw waren we overigens al aan de negende paus van die naam (Leo IX) (7).

De reden waarom de Vlaamse graven zoals vele andere landsvorsten voor een leeuw kozen, is voor een beetje kenner van de geschiedenis ook niet moeilijk te vatten. De adelaar was het symbool van de keizer, dus van het Heilige Roomse rijk, en zeer vele landen die hun autonomie tegenover de keizer wilden beklemtonen kozen de leeuw als een minstens even machtig dier. Dat gebeurde vooral in de randgebieden van het Rijk, waaronder Brabant en Vlaanderen, maar onder meer ook in Engeland en Schotland en Scandinavië.



(bron: Neubecker, Heraldry, p. 104 in de Nederlandse vertaling)

In een tijd waarin Vlaanderen erover moet waken zijn mannetje te staan in de Europese Unie van vandaag en de Belgische moeder, anders dan de leeuwin uit de Physiologus, liever heeft dat haar welpjes sterven en geen leven wordt ingeblazen, blijft de leeuw duidelijk voor Vlaanderen een passende vaan.











Deze column verscheen licht anders (zonder annotaties) in Doorbreek november 2011

(1) Zie in het bijzonder Lucas CATHERINE, in Vuile Arabieren, bedlectuur voor Vlaams-Blokkers, uitg. Hadewijch, Antwerpen-Baarn 1993
(2) Wapen van Willem van Ieper in 1158, afgebeeld in K. VAN OVERMEIRE, De Guldensporenslag - het verhaal van een onmogelijke gebeurtenis, uitg. Egmont 2001, p. 285. Van Filips van den Elzas zelf is een zegel met een leeuw bekend uit 1162. De Frans-Engelse Plantagenets voerden de leeuw als wapen minstens sedert 1127. Het is in dezelfde periode dat de Duitse keizers arenden begonnen te voeren als wapen.
(3) Niet toevallig wordt traditioneel koninging Mathilde, dochter van de Vlaamse graaf, als opdrachtgever van het tapijt beschouwd, al is het wellicht in werkelijkheid bisschop Odo geweest. Zie http://en.wikipedia.org/wiki/Bayeux_Tapestry
(4) Ik gebruik dit als woordspeling. Leeuwen en luipaarden zijn heraldische varianten op hetzelfde symbool. Een luipaard is een "aanziende" leeuw, een leeuw wordt in profiel afgebeeld. Van beiden bestaat er echter een klimmende en een "kruipende "versie. Zie de afbeeldingen op bv. http://fr.wikipedia.org/wiki/Lion_(h%C3%A9raldique). In de 12 en 13e eeuw werden deze varianten nog door elkaar gebruikt.
(5) De Leeuw neemt een prominente plaats in in de Physiologus (zie http://www.archive.org/stream/animalsymbolism00evangoog#page/n98/mode/2up); deze was bij het begin van de vroege Middeleeuwen al vertaald in het Latijn en in de 11e eeuw reeds in het Duits en verschaft de allegoriëen die afgebeeld werden in vele middeleeuwse bestiaria. Zo bv. de eerste folio van het Bestiarium MMW 10 B 25:












(6) Zie http://it.wikipedia.org/wiki/Leone_di_san_Marco
(7) Leo I de grote 440-461, Leo II 682-683; Leo III 795-816 die Karel de Grote tot keizer kroonde, Leo IV 847-855, Leo V in 903, Leo VI 928-929, Leo VII van 936 tot 939, Leo VIII 963-965, Leo IX 1049-1054.

zaterdag, oktober 29, 2011

Laudatio Rik van Cauwelaert

bij de uitreiking van de erepenning van de Marnixring 2011, Provinciehuis Gent 29 oktober 2011, door Matthias E. Storme.

De erepenning kan door de Marnixring hoogstens éénmaal per jaar worden uitgereikt aan een niet-lid dat zich bijzonder verdienstelijk heeft gemaakt in het licht van de doelstellingen van de Marnixring. Deze bestaan er vooral in te dienen in trouw aan de Nederlandse taal- en cultuurgemeenschap, buiten en boven politieke of staatsgrenzen. Ik zal niet veel moeite hebben om U ervan te overtuigen dat Rik van Cauwelaert perfect aan dit profiel beantwoordt.

Wij kennen Rik van Cauwelaert natuurlijk het meest door zijn directie van de het weekblad Knack en de kritische stukken die hij daarin ook zelf schrijft, en daarnaast als veelgevraagd en gevierd spreker of moderator in het socio-culturele leven in Vlaanderen, in Marnixringen en andere kringen. Aldus is hij een van onze al bij al zeldzame Vlaamse public intellectuals.

Als directeur van Knack draagt hij er mee zorg voor dat in zijn weekblad naast de feiten en analyses ook zeer uiteenlopende levensbeschouwelijke en politieke ideeën en overtuigingen aan bod kunnen komen, wellicht meer dan in welk ander medium in ons land ook.

Zijn woorden en geschriften getuigen van een bijzondere onafhankelijkheid van geest, waarbij hij tegelijkertijd echter ook steeds weer de toekomst van onze Vlaamse en Nederlandse gemeenschap voor ogen houdt. Hij voert, in de woorden van Anton van Wilderode, geen ander wapen dan het woord, maar in zijn hand is het woord een heel bijzonder wapen. Het gewapend woord kan messcherp zijn. Velen van U zullen de voorbije jaren wel vaker gelikkebaard hebben bij het lezen van de eerste pagina van Knack waar de politieke actualiteit telkens opnieuw wordt gefileerd. Dat likkebaarden kunnen we echter vooral ook omdat Rik van Cauwelaert zich nooit beperkt tot het herkauwen van de actualiteit met een sausje erover, zoals te vaak door andere politieke commentatoren gebeurt, maar een historische feitenkennis en perspectief heeft waarvoor we telkens weer de hoed afdoen.

Ik heb zo’n vermoeden dat het iets te maken heeft met zijn verleden als persfotograaf, of misschien nog correcter, dat zijn bekwaamheid als fotograaf en als politiek analist beiden het gevolg zijn van dezelfde karaktereigenschappen.

Om een goede fotograaf te zijn zowel als een goede analist moet men niet enkel kijken, maar ook zien – om even de titel van het recente boek van Gie van den Berghe, “Kijken zonder zien” te parafraseren. De scherpe blik is veelal een geoefende blik, een blik die geoefend is in het uitsnijden uit de werkelijkheid en inkaderen op een wijze die dingen ook aan het licht brengt en laat zien. Die selectie toont zaken die ontsnappen aan de velen die niet die scherpe blik hebben van Rik van Cauwelaert. Zijn doorzicht bestaat er ook sterk in om zowel het detail te zien als het algemeen kader, waar vele journalisten ofwel in algemeenheden blijven steken of zich op de onbelangrijke anekdoten blindstaren en die met veel emojournalistiek opblazen. Zijn inzicht is zo scherp dat hij met de breedhoeklens dingen ziet waar anderen een telelens voor nodig hebben, met als gevolg dat zij het kader niet meer zien. Dit doorzicht is natuurlijk mede het gevolg van het verslinden van lectuur en informatie door de jaren heen en wellicht ook van een fenomenaal geheugen.

Waar aan het oog van de arend geen beweging ontsnapt, ontsnapt aan het oog van Rik van Cauwelaert zelfs geen schijnbeweging. En zeker geen “Invisible Gorilla”. Hij moet ook een bijzondere neus hebben voor de geur van schijnheiligheid, net zoals zijn bijzondere blik de ontelbare vormen van trucage in het politieke bedrijf en vaak ook daarbuiten herkent.

Rik van Cauwelaert is als een Photoshop à rebours. Hij herstelt het beeld dat vervalst of minstens geretoucheerd werd om onkunde en machtsmisbruik weg te moffelen. Of hij gebruikt een ander perspectief op feiten die we meenden te kennen, waardoor een keerzijde aan het licht komt, een achterkant die natuurlijk niet altijd even fraai is. Of een andere belichting, die wat verdonkeremaand wordt bloot legt. Lux, maar wel niet verbonden met “de luxe” maar met veritas – lux et veritas is het motto van mijn alma mater de Yale University.

Langs het pad van de politieke journalist bevinden zich vele valkuilen; er is zou ik zeggen aan weerszijden een ravijn, en Rik van Cauwelaeert waakt erover in geen van beiden te vallen. Aan de ene zijde ligt het ravijn van het entertainment; te vaak verschuift informatie naar infotainment, wordt informatieverschaffing verward met amusement. Amusement mag er zijn, maar wel netjes gescheiden.

Aan de andere zijde kan men vervallen in cynisme, de houding van de schrijver die niets meer wenst te verdedigen, zich niet meer wil engageren voor ideeën die hij fundamenteel acht. Rik van Cauwelaert blijft zich engageren voor onder meer de rechtsstaat, voor de democratie, voor de welvaart van ons volk ook in zijn toekomstige generaties. Enkel al daarvoor verdient hij de erepenning van onze Marnixring.

woensdag, augustus 31, 2011

Gij zult wel oordelen

Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. Wie het zich permitteert een moreel oordeel uit te spreken over andermans levenswandel krijgt algauw deze uitroep uit Mattheus 7:1 voorgeschoteld.

Vaker nog allicht een "Bemoei U met uw eigen zaken" of zo – de meesten zullen immers in nauwelijks nog een zin uit de Bijbel kunnen citeren. Varianten zijn ook “de straat is van iedereen” (wat juist is, maar niet inhoudt dat iedereen daar gelijk wat mag doen) of “wat mensen in de slaapkamer doen gaat niemand anders aan”. Of het afdoen van kritiek op vulgariteit als een inbreuk op de vrijheid van mengsuiting. De idee dat esthetische smaken verschillen wordt misbruikt om elke morele beschouwing bij bepaalde soorten muziek of andere expressievormen de kop in te drukken, zoals Theodore Dalrymple mocht ervaren na zijn kritiek op sommige vormen van populaire muziek (1). Kritiek op religie verwordt dan tot een verboden fobie, kritiek op zogenaamde lifestyle een aanslag op iemands “identiteit”. Britse auteurs hebben deze houding de naam non-judgmentalism gegeven. Ze wordt vaak ideologisch onderbouwd met de stelling dat iedereen zijn eigen opvatting van het goede leven mag hebben en nastreven. De multiculturele ideologie gaat er ook vaak mee gepaard: zij verbiedt immers elke opvatting die op een bepaald gebied de normen of praktijken van de ene cultuur “beter” vindt dan die van de andere.

Bij nader toezien bestaat er zowel een liberale als een socialistische variant van dit non-judgmentalism. In de liberale variant wordt zowat alles aan het morele oordeel van anderen onttrokken zolang er maar geen belastinggeld voor wordt gebruikt. In de socialistische variant moet elke lifestyle bovendien ook nog eens met belastinggeld worden ondersteund. Wanneer iemand vaststelt dat vele aspecten van die levenswandel het maatschappelijk weefsel vernietigen, de kansen van de kinderen zwaar hypothekeren en meer algemeen de zwakkeren in alle opzichten ongezond houden, wordt op de boodschapper geschoten. Wijst men erop dat in veel van die populaire cultuur geweld en immoraliteit worden verheerlijkt, duurt het geen dag of men wordt voor verzuurd uitgescholden. Anders dan die liberale of socialistische nonjudgmentalisten vinden gemeenschapsdenkers het wezenlijk dat mensen moreel worden opgevoed en op hun moraliteit worden aangesproken en in het sociale leven ter verantwoording worden geroepen. Recent analyseerde de Hongaars-Britse socioloog Frank Furedi in een lezing te Leuven nog de perverse verwarring tussen tolerantie of ‘een open geest hebben’ en gebrek aan moreel oordeel (2). Er is voorts ook niets neoliberaals aan om die morele verantwoordelijkheid ook van de zogenaamde onderklasse te eisen, zolang men hetzelfde oordeel ook aanwendt jegens de “rijken”. Wie hoofdstuk 7 van het Mattheüsevangelie voortleest, zal trouwens dadelijk merken dat de passage gericht is tegen diegene die met twee maten en gewichten meten: “want met het oordeel, waarmede gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden, en met de maat, waarmede gij meet, zal u gemeten worden (7.2)”. Om die reden dan maar niet willen oordelen is dan vaker een vorm van lafheid dan van openheid van geest.

(1) Zie Th. Dalrymple, "Geen rock, maar barok", http://standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=LE3A4NQL en de reacties in de Standaard de dag nadien, waaronder van de Standaard-redacteur Peter Vantyghem "Klereherrie", http://standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=HO3A98UN&s=1
(2) Multatulilezing Leuven 30 maart 2011 door Frank Furedi, "De ambivalente implicaties van tolerantie", voorstelling op http://www.multatuli-lezing.be/page.php?LAN=N&ID=518&CID=18&FILE=congres_subject&PAGE=1. Het thema wordt ook uitgewerkt in zijn boek "On Tolerance: The Life Style Wars: A Defence of Moral Independence", http://www.continuumbooks.com/books/detail.aspx?BookId=159026
Deze column verscheen (zonder voetnoten) in Doorbraak september 2011.


woensdag, augustus 10, 2011

Moet CGKR ontbonden worden?

In Knack van 10 augustus vindt U in de rubriek pro/contra een soort interview met me, eigenlijk een niet geautoriseerde samenvatting van een telefoongesprek met mij door de journalist. ik zou het wat anders geschreven hebben, met enkele nuances, maar algemeen gesproken is het niet onbehoorlijk samengevat. Ik geef correctheidshalve tegelijk eerst ook het standpunt van Jozef de Witte weer dat tegelijk werd gepubliceerd (origineel: http://knack.rnews.be/nl/actualiteit/weekblad/articles/printarticle-2762844.htm)

Moet CGKR ontbonden worden?

NEEN - Jozef De Witte


Men verwijt u dat u twee maten en twee gewichten hanteert.

Ik nodig iedereen uit om dat te bewijzen. Men komt dan aanzetten met het proces tegen het Vlaams Blok uit 2004 dat wij hadden aangespannen, maar daar heeft het hof geoordeeld dat alle uitlatingen apart niet strafbaar waren. Wel de herhaling: het geheel van campagnes, toespraken, interviews enzovoort. Voor aanzetten tot racisme moet men altijd kunnen bewijzen dat dit met bijzonder opzet is gebeurd. Pas dan is het strafbaar. En dit was een eenmalig stuk in een lokale krant, waarvan de auteur meteen zijn excuses heeft aangeboden. Onze analyse was dat een klacht juridisch geen kans zou maken, omdat hier het bijzondere opzet niet te bewijzen is. Moet ik er dan toch één indienen uit schrik voor Jan Jambon (N-VA) of Luckas Vander Taelen (Groen!)? Trouwens, elke Jood kan zelf nog een klacht indienen. Ik zal de eerste zijn om hen te feliciteren bij winst.

Waar komt die perceptie dan vandaan?

Omdat het enkele mensen goed uitkomt om dat te roepen. Wat kan ik meer doen dan rationeel aantonen dat het niet klopt? Er is niets waar wij meer aandacht aan besteden dan aan antisemitisme. We zitten er maandelijks over samen met de Joodse gemeenschap en met de overheid. Sommigen willen aantonen dat het antisemitisme oprukt. Maar waarop is dat gebaseerd? Bij ons stijgen de meldingen daarover niet.

Politici van links en rechts beloven parlementaire initiatieven. Bent u bang?

Als er wetswijzigingen komen, zullen wij daarmee werken. Ik ben benieuwd. En verder zijn alle politici welkom met vragen over onze werking. Een verstrenging van de antiracismewet zou ik wel een slechte zaak vinden, daarvoor is de vrijheid mij te lief. Als men elke belediging wil bestraffen, dan weet ik niet waar we eindigen. Leve het hevige maatschappelijke debat!

JA - Matthias Storme

Directeur Jozef De Witte verdedigt zijn CGKR met vuur, en wil geen verstrenging van de antiracismewet. 'Een klacht tegen die antisemitische tekst maakt juridisch geen kans. Moet ik er dan toch één indienen uit schrik voor de politiek?'

Wat vond u van de argumenten van het CGKR?

Die column is totaal onfatsoenlijk, maar in een vrije democratie is het niet aan de overheid om daar bestraffend tegen op te treden. Ik vind het daarom een juridisch correcte beslissing van het CGKR om geen klacht in te dienen. Het is evident dat dit niet strafbaar is. Alleen stel ik vast dat zij de wetgeving in andere dossiers wel al veel strenger geïnterpreteerd hebben, en dus twee maten en twee gewichten hanteren. Daarom vind ik het tijd dat de politiek zich bezint over de opdracht van het CGKR.

Welke richting moet het volgens u uit met het CGKR?

Ik zie het Centrum het liefst helemaal verdwijnen. Voor strafrecht hebben wij andere bevoegde instellingen, maar er is met het Centrum een uitzondering gecreëerd voor enkele speciale materies. Dat is volkomen fout. In onze rechtsstaat kan elk individu een strafzaak opstarten, en we hebben magistraten genoeg die gespecialiseerd zijn in discriminatie en racisme. Het enige wat nog verdedigbaar zou zijn, is dat het CGKR blijft bestaan als een soort adviesbureau voor slachtoffers van racisme en discriminatie - maar eigenlijk is het ook niet gezond dat dit door een overheidsdienst gebeurt. Hetzelfde geldt voor het onderzoek dat het CGKR verricht. Eigenlijk zou dat onpartijdig moeten zijn.

Er kwam striemende kritiek op het CGKR, zowel van links als van rechts. Wordt dit het einde van het Centrum?

Ik vrees van niet, want we zijn door de Europese Unie verplicht om zoiets te hebben. Alleen interpreteren wij in België die Europese richtlijn wel erg ruim, dus het zou al heel wat zijn als de taken van het CGKR ingeperkt worden. Maar men mag niet vergeten dat een deel van het probleem ook bij de veel te vage racismewetgeving ligt, waardoor alles strafbaar dreigt te zijn. Dat schrikt mensen af om hun mening te uiten. Van die wet moeten we ook af, en ideaal zou zijn dat we de Europese richtlijn kunnen amenderen.

dinsdag, juli 05, 2011

Wetenschappelijk begeleide antipolitiek

In het nummer van Doorbraak van mei 2009, net voor de Vlaamse verkiezingen, stelde ik voor om aan de kandidaten 7 vragen te stellen, gekozen op grond van de hoofdtaken van een volksvertegenwoordiger. De eerste luidde: Welke maatregelen gaat U nemen opdat het Parlement zelf voor goede wetgeving kan zorgen en de voorstellen van decreet ook effectief te behandelen in plaats van een quasi-monopolie te laten aan de regering? (1) In mei 2010 heb ik die vraag hier niet herhaald, maar ik stel met enige blijdschap vast dat toch een groot deel van de verkozenen in het federale parlement daartoe wel degelijk een drastische maatregel heeft genomen. Met name de regering in lopende zaken laten, zodat haar bevoegdheid in grote mate overeenstemt met diegene die de Grondwet bepaalt, nl. “uitvoerende macht” te zijn en geen wetgevende. Daardoor kan de representatieve democratie eindelijk terug een beetje functioneren: over wetsvoorstellen wordt gedelibereerd en er wordt gedebatteerd tot er een tekst is waarvoor men een meerderheid vindt; die meerderheid ligt niet op voorhand vast en wisselt naargelang het onderwerp.

Dat is duidelijk niet naar de zin van diegenen die alles bij het oude willen laten, en daarom onder het mom van meer democratie de democratie opzij willen schuiven. Verkiezingen noemen ze een dictatuur (2) en de directe democratie waarin de burgers rechtstreeks beslissen lusten ze al helemaal niet. De oplossing zou moeten komen van een ‘wetenschappelijk begeleide’ deliberatie van 1000 door het lot aangewezen burgers. Daarvoor het woord deliberatieve democratie gebruiken kan als Newspeak wel tellen en past gerust in het rijtje van eufemismen in Orwell’s 1984. Ik herinner me overigens nog goed hoe in de nadagen van mei 1969 extreem-links aan de universiteiten ook de representatieve studentendemocratie opzij probeerde te schuiven door zgn. volksvergaderingen waarin zij de gespreksleiders leverden, geschoold in de ‘wetenschap’ van het marxisme. Nu zou het gaan om politologen van het soort dat ons komt uitleggen dat de mensen helemaal niet gekozen hebben voor wat ze gekozen hebben.

Wat zou het gekozen parlement overigens niet kunnen? Een regering op de been brengen met de nodige parlementaire meerderheid, wellicht. Alsof 1000 door het lot aangewezen burgers dat wel kunnen, anders dan door het parlement volledig buitenspel te schaffen. De grondwet wijzigen ? Dat is inderdaad een probleem, maar wel omdat er zoveel grendels op de Grondwet zijn gezet die precies door dezelfde demosceptici worden verdedigd. Of zijn wisselmeerderheden het probleem ? Merkwaardig voor mensen die voortdurend beweren dat de communautaire tegenstelling overroepen wordt en noch de Vlaamse noch de Francobelgische gemeenschap homogeen is in haar preferenties. Die zouden zo’n situatie juist moeten toejuichen. Maar wellicht staat gewoon de verkiezingsuitslag hen niet aan.

Een beslissingsorgaan dat door lottrekking wordt aangewezen kennen we enkel voor de berechting van misdrijven (Hof van Assisen). Daar is voor en tegen. Maar die burgers zijn enkel bevoegd voor een concrete vraag over de toepassing van rechtsregels op een casus, en zeker niet om die regels op te stellen (goede regels opstellen kunnen zelfs professionelen nauwelijks). Daartoe moeten zij onpartijdig zijn en kunnen zij onder meer bij vermoeden van partijdigheid kunnen gewraakt worden. Het wezen van de politiek is precies het tegenovergestelde: eerst kiezers proberen te vinden voor, en dan meerderheden met, mensen die partij kiezen. Fundamentele politieke beslissingen laten nemen door zogenaamde onpartijdigen die door het lot aangewezen burgers in de juiste richting gaan leiden, is daarentegen een uitdrukking van antipolitiek zoals we al heel lang niet in die mate hebben gezien.

(1) "Zeven vragen aan de kandidaten", Doorbraak juni 2009, http://www.doorbraak.org/115/29532
(deze tekst verscheen licht verkort in Doorbraak juli 2011)
(2) http://www.g1000.org/nl/manifest/: "Democratie is verworden tot de dictatuur van de verkiezingen"

(Deze tekst verscheen verkort in Doorbraak juli 2011)

Uitreiking van de Orde van de Vlaamse Leeuw aan Jean-Pierre Rondas

Uitreiking van de Orde van de Vlaamse Leeuw aan Jean-Pierre Rondas
te Ieper op 1 juli 2011

Toespraak door prof. Matthias E. Storme
Voorzitter van de Orde van de Vlaamse Leeuw

Hoogedelgestrenge Heer burgemeester in wiens stad wij te gast zijn,
Hooggeachte Heer en Mevrouw Rondas
en eerdere dragers van de Orde van de Vlaamse Leeuw,
Hoogedelgestrenge dames en heren vertegenwoordigers van het volk op de verscheidende niveau's
Waarde landgenoten uit Noord- en Zuid-Nederland !

De Orde van de Vlaamse leeuw wordt vandaag voor de 28e maal uitgereikt. Zij wordt sinds 1971 regelmatig toegekend ter erkenning van verdiensten in verband met :
- een consequente en kordate houding in de sociale en culturele ontvoogding van de Vlaamse gemeenschap;
- prestaties die de integratie van de Nederlanden bevorderen;
- acties en initiatieven met het oog op de uitstraling van de Nederlandse taal en cultuur.

Met Jean-Pierre Rondas eren wij vandaag een veelzijdig man die al meer dan 35 jaar zijn licht niet onder de korenmaat heeft laten schijnen, maar ten dienste heeft gesteld van de culturele ontvoogding van de Vlaamse gemeenschap.

Op de uitreiking van de Leeuw vorig jaar zie oud-Minister-president Van den Brande in zijn dankwoord (1) het volgende:
“Ik heb last met de gesloten benadering die inhoudt dat we onze mening niet klaar zouden mogen vooruit zetten omdat er, gelukkig maar, andere meningen zijn. Deze benadering ver-armt het debat in een samenleving.
Een volwassen pluralisme gaat uit van een klare opvattingen die je confronteert met andere opvattingen, waaruit een beschaafd vergelijk kan ontstaan. Dat geldt ook voor de lopende discussie over de hervormingen die dit land nodig heeft.
De rol van de media is hierin cruciaal. Objectieve informatie is een basisrecht in een demo-cratie. Dit geldt voor alle mediadragers. Maar in het bijzonder voor een publieke omroep die informatie en duiding tot zijn kernopdracht moet blijven rekenen”.

Jean-Pierre Rondas heeft die opdracht glansrijk vervuld door inderdaad informatie en duiding te brengen over een rijke veelheid aan opvattingen inzake voornamelijk cultuur en maatschappij. Hij vervulde daarmee bijna op zijn eentje een openbare dienst, een dienst die openstond voor eenieder die bereid was te luisteren.

Want inderdaad, Jean-Pierre Rondas kennen we natuurlijk op de eerste plaats als radiomaker. Voor sommigen rijmt dat op praatjesmaker, gezien de wijze waarop anderen soms het métier invullen, maar Rondas was veelmeer een beeldenmaker, meer bepaald een wereldbeelden-maker. Inderdaad zag hij “zijn” programma, het programma waar hij zich gedurende meer dan 10 jaar op heeft toegelegd, als een culturele ingreep in het wereldbeeld van de luisteraar (2). Overal ter wereld spoorde hij denkers op wiens denkbeelden rijk en complex genoeg waren om dat te doen en paste hij zijn kunst van de maieutiek op hen toe, als een socratische vroedvrouw die de medespeler vaak meer deed zeggen dan deze voorheen ooit had gedacht. In die wekelijkse herbronning, of mag ik misschien nog zeggen volksverheffing, kwam natuurlijk ook de ongemeen brede literaire, culturele en historische kennis van Jean-Pierre Rondas tot uiting, zijn bijwijlen duizelingwekkende spel met de taal die uit zijn mond tegelijk kan verwonden en de wonde zalven. Kleurloos was het nooit, maar al wie dacht Jean-Pierre Rondas na een wat meer loslippige commentaar eindelijk in een hokje te hebben gekregen, diende als hij eerlijk was bij de volgende thematiek zijn mening alweer te herzien. Toegegeven, Jean-Pierre Rondas vond de jongste jaren dat er inzake opinies bij de openbare omroep helemaal geen immanente gerechtigheid was en heeft dan ook bijwijlen het overwicht aan Vlaanderen-negationistische opinies wat gecompenseerd door zowel uit binnen- als buitenland wat meer daarvan afwijkende stemmen aan bod te laten komen.

Het is boeiend te zien dat precies in een programma dat als geen ander over de grenzen keek en waarin nog in het Frans, Engels en Duits werd geïnterviewd, ook het nut van grenzen, territoriale en andere, aan bod mocht komen. Want zij die het meest ageren tegen het nut van grenzen zijn vaak diegenen die er niet in slagen hun eigen mentale en ideologische grenzen te overschrijden.

Behalve als programmamaker was Jean-Pierre Rondas actief als literair criticus, of mag ik zeggen literatuurwetenschapper, in geschriften en lezingen. Een bijzondere vermelding verdient zijn werk (3) over de invloed van de Vlaamse wijsgeer en mediëvist Edgar de Bruyne op onder meer de semiotiek van Umberto Eco, een schot in de roos.

Sinds enkele jaren is Jean-Pierre Rondas ook een van de stuwende krachten in de zgn. Gravensteengroep (4). Daarbij hield hij mee de pen vast om belangrijke woorden die door politieke tegenstanders gereduceerd worden – niet in onze naam – tot een zin die enkel ruimte laat voor hun eigen gelijk, terug hun volle en complexe betekenis te geven. Woorden als democratie, compromis, openheid, solidariteit, pluralisme, gelijkheid voor de wet. Met een duivels genoegen illustreert hij hoe zij minstens evenzeer en wellicht nog meer het tegendeel betekenen van het uitsluitingsmechanisme waarvoor ze gebruikt worden. Denken we met name aan de wijze waarop het begrip interpersoonlijke solidariteit misbruikt wordt om het totale gebrek aan politieke solidariteit, aan respect, aan reciprociteit en aan transparantie te verdoezelen (5).

Want Nomina si pereunt, perit et cognitio rerum. Het weze me gegund nog een woordje Latijn te spreken vooraleer de onderwijsvernielers erin geslaagd zullen zijn eindelijk alle kinderen tot hun cultureel analfabetisme te herleiden. Als de woorden verloren gaan, gaat ook de kennis der dingen verloren.

Tegenover die genoemde kromspraak stelde Rondas in zijn elfjulitoespraak één jaar geleden dat we in plaats van geruststellende signalen uit te zenden er juist voor moeten zorgen dat de Franstaligen verontrust worden (6). Enkel dan kunnen zij enig besef krijgen van de Vlaamse grondstroom. En ik verdicht die graag met enkele verzen van de ook door de oud-poësisleraar Rondas gerecenseerde (7) Miriam Van hee:

“het is een soort onbruikbare
maar toch geboortegrond
het is geen vrede, het is
een oud verloren land
uit de diepste zeeën
naar boven gehaald” (8).

Hoewel wij nauwelijks ooit samen een strijd hebben gevoerd is Rondas voor mij in zekere zin toch een wapenbroeder, een brother in arms zoals hij mijn exemplaar van het Wereld-beeldenbeok dedicaceerde. En inderdaad heb ik grasduinend in het curriculum vitae van Jean-Pierre Rondas een hele reeks oude liefdes teruggevonden, gaande van Tolkien en de daarop door Rondas in zijn licentiaatsthesis toegepaste structures anthropologiques de l’imaginaire van Gilbert Durand (9), een boek dat prof. Antoon Vergote op mijn examen wijsbegeerte waar ik het meehad een gevaarlijk boek noemde, over Novalis (1à) en het Duitse idealisme tot Finkielkraut, Sebald (11) en Sloterdijk.

Want, inderdaad Jean-Pierre Rondas is A man for all seasons, al heeft de gelauwerde die uitdrukking eerder zelf gebruikt voor een van zijn voorgangers in onze Orde, Ludo Abicht (12).

A man for all seasons is natuurlijk het toneelstuk van Robert Bolt over sir Thomas More, waarvan de titel teruggaat op de beschrijving van More door Robert Whittington een tijdge-noot die in 1520 over Thomas More schreef:

"(He) is a man of an angel's wit and singular learning. I know not his fellow. For where is the man of that gentleness, lowliness and affability? And, as time requireth, a man of marvelous mirth and pastimes, and sometime of a sad gravity. A man for all seasons".

Om al de genoemde redenen is het dan ook met groot genoegen dat wij U de Orde van de Vlaamse Leeuw uitreiken en dat ik U nu het hieraan verbonden zilveren plaket overhandig.

(1) Te vinden op http://www.ordevandevlaamseleeuw.org/Vandenbrande2010.pdf.

(2) Zie de inleiding van de auteur in J.P. RONDAS, Rondas’ Wereldbeeldenboek. Gesprekken op Klara, Pelckmans Kapellen / Klement Kampen 2006, 7 v.

(3) “Steeled in the School of Old Aquinas: Umberto Eco on the Shoulders of Edgar de Bruyne” in Franco Musarra e.a. (red.), Eco in fabula. Umberto Eco in the Humanities. Proceedings of the International Conference Leuven 24-27 februari 1999, Leuven University Press 2002.

(4) http://www.gravensteengroep.org/; het eerste manifest van de groep dateert van 22 februari 2008.

(5) Vgl. voor deze sleutelwoorden J.P. RONDAS, Suïcidale dialoog en rotte compromissen, Een politiek pamflet, 2010, te vinden op http://www.vvb.org/extra//34133/politiek_pamflet_jp_rondas.pdf, p. 21 v.

(6) J.P. RONDAS, Suïcidale dialoog en rotte compromissen, Een politiek pamflet, p. 24.

(7) J.P. RONDAS, “Gevaarlijke gedichten. De bramenpluk van Miriam Van hee”, 45. Ons Erfdeel 2002 nr. 3, p. 413 v.

(8) La vallée française (1), in Miriam VAN HEE, Het verband tussen de dagen.

(9) J.P. RONDAS, Dualism and History in a Romance. Some Thematological Problems in Tolkien’s The Lord of the Rings, licentiaatsthesis germaanse filologie Gent 1975, waarin de morfologie van Vladimir Propp en de structures anthropologiques de l’imaginaire van Gilbert Durand worden toegepast op de mythopoeic romances van Tolkien.

(10) “Novalis en de romantisering van de wereld”, lezing in de reeks Literatuur op de Middag van Bozar Literature, 30 januari 2007.

(11) J.P. RONDAS, “Zoals een hond een lepel vergeet” in: Jean-Pierre Rondas e.a. (red.), Cultureel Jaarboek Klara 2001-2002, Globe Roeselare 2002, p. 8-20, ook in 150. Dietsche Warande en Belfort 2005 nr. 1, p. 77-89; ook als “So wie ein Hund, der den Löffel vergisst: Ein Gespräch mit W.G. Sebald über Austerlitz” in Arne de Winde & Anke Gilleir (red.), Literatur im Krebsgang. Totenbeschwörung und memoria in der deutschsprachigen Literatur nach 1989, Rodopi Amsterdam/New York 2008, p. 351-363. Zie ook “Met Sebald als gids in Antwerpen en Breendonk”, 27. Muziek en Woord 2001 nr. 324, p. 19-20.

(12) “A Book for the Road, by a Man For All Seasons”, in Lukas DE VOS (red.), Ludo Abicht. 51ste Arkprijs van het Vrije Woord, Antwerpen 2001.

woensdag, juni 08, 2011

Federalisten, met of zonder België. Philippe Van Parijs en Matthias Storme over een jaar politieke crisis

De politieke patstelling houdt aan. Tertio bracht economist en filosoof Philippe Van Parijs (UCL) en rechtsfilosoof Matthias Storme (KU Leuven) samen om over de situatie te reflecteren.

Van Parijs en Storme staan beiden bekend als public intellectuals en fervente verdedigers van de vrije meningsuiting. Als het op politiek-communautaire standpunten aankomt, staan ze lijnrecht tegenover elkaar. Terwijl Van Parijs nadenkt over hoe de werking van de Belgische federatie kan worden verbeterd, hecht N-VA’er Storme geen geloof meer aan de meerwaarde van het Belgische niveau. Een hoffelijke dialoog, in de hoop dat ‘du choc des idées jaillit la lumière’.

Een jaar na de aardverschuiving van 13 juni 2010 is er geen nieuwe regering. Wordt de wil van de kiezer genegeerd? Of is de impasse juist een gevolg van het respecteren ervan de wil van de kiezer?

Philippe Van Parijs: “De wil van de kiezer bestaat niet. Er zijn veel kiezers met tegenstrijdige wensen, geen partij die dé wil van dé kiezer vertegenwoordigt. De winnaars zijn twee partijen die respectievelijk goed zijn voor 17 en 14 procent van de stemmen nationaal. Waarom won de N-VA? Sommige kiezers dachten dat Bart De Wever snel de vette vissen zou binnen halen die Yves Leterme met zijn vijf minuten politieke moed niet had kunnen vangen. Anderen stemden voor hem omdat ze ontdekt hadden dat hij de slimste mens ter wereld is. In het zuiden stemden sommigen voor de PS omdat die goede oude Michel Daerden mee opkwam en dus niets zou veranderen, terwijl anderen juist geloofden dat met de komst van Paul Magnette een echte verandering op gang kwam. De voorkeuren zijn veelvuldig en de redenen voor die voorkeuren nog meer.”

Matthias Storme: “De wil van de kiezer bestaat inderdaad niet, maar ik vind je uitspraken toch denigrerend voor de kiezers. Je kunt mensen veel wijsmaken, maar de meesten hebben toch voldoende inzicht en gezond verstand om te weten waarvoor ze stemmen. In de weken voor de stembusgang voelde ik duidelijk aan dat er een manifeste wil was om tot politieke hervormingen te komen.”

Hoe erg is het geen volwaardige regering te hebben?

Storme: “Als jurist vind ik dat niet zo erg. Want je ziet dat het parlement stilletjes wat meer macht naar zich toetrekt. De laatste jaren waren de machtsverhoudingen enorm scheefgetrokken en was dat parlement enorm gedevalueerd. Nu zie je dat verkozenen over de partijgrenzen heen proberen compromissen te sluiten. Dat is de essentie van een parlementaire democratie. Maar alleen in de Verenigde Staten en Zwitserland speelt het parlement echt die rol.”

Van Parijs: “We hebben vooral een federale regering nodig om een aantal moedige beslissingen te nemen die cruciaal zijn voor de toekomst van onze jongere en toekomstige generaties.”

Storme: “Maar wat mij betreft liever geen federale regering dan één met de PS.”

België zou twee democratieën zijn. Een federale regering heet een diplomatieke conferentie. Volgt u die analyse?
Van Parijs: “Een democratie is een politiek systeem waar je door middel van een parlement en een regering samen beslissingen neemt. In die zin hebben wij minstens vijf democratieën: een Vlaamse, een Waalse, een Brusselse, een Oost-Belgische en een federale.
Als gevolg van de gelijke erkenning van het Nederlands en het Frans zijn de twee grote taalgemeenschappen tot gescheiden discussiefora geëvolueerd, met elk hun eigen media en universiteiten. In die zin kun je over het geleidelijk ontstaan van twee democratieën spreken. Dat is niet altijd zo scherp in meertalige landen: in Spanje heb je wel een nationaal debat omdat je een gemeenschappelijke taal hebt.
Een derde factor is het ontbreken van nationale partijen, in tegenstelling tot Zwitserland bijvoorbeeld. Wij hebben twee reeksen etnische partijen die zich ieder uitsluitend tot hun eigen electoraat richten. Daardoor ontstaan blokkeringen: om de verkiezingen te winnen moet men aan beide kanten grote beloftes maken die men moet inslikken om te kunnen regeren. Daardoor ontstaat een democratisch deficit: ministers in de federale regering nemen voor het hele land beslissingen, maar moeten zich maar verantwoorden tegenover de kiezers van een onderdeel van die bevolking.”

Storme: “Je moet oorzaak en gevolg niet omdraaien. Vroeger waren er unitaire partijen, maar die zijn als gevolg van de maatschappelijke en politieke ontwikkelingen uit elkaar gevallen. De kans dat dit op korte termijn wordt omgekeerd is bijna nihil.
Als federalist vind ik dat bevoegdheden kunnen worden gespreid over verschillende niveaus. Maar binnen België zijn de voorkeuren en de wensen zodanig verschillend tussen de verschillende territoria dat je niet anders kunt dan zoveel mogelijk bevoegdheden te transfereren naar het niveau van de deelstaten. Alleen dat waar voldoende eensgezindheid over bestaat moet je federaal houden en dat is naar mijn aanvoelen niet erg veel. “

Van Parijs: “Ik ben ook een federalist. Ik geloof dat de transfer van bevoegdheden naar de gewesten en gemeenschappen een wijze beslissing was en de conflicten heeft verminderd. Ik deel dus niet de mening van wie droomt van een terugkeer naar het unitaire België. Het subsidiariteitsbeginsel stelt dat je de beslissingen moet nemen op het juiste niveau. Als je een taalverschil hebt, speelt dat nog sterker omdat de keuze voor een lager niveau het mogelijk maakt politiek te voeren in de taal van de bevolking.
Toch moet men absoluut een aantal bevoegdheden op het federale niveau houden, bijvoorbeeld de interpersoonlijke solidariteit, omdat die uitsluitend op dat niveau efficiënt uitgeoefend kunnen worden. Dat heeft ook te maken met de centrale ligging en rol van Brussel.”

Storme: “Ik zie het verband niet.”

Van Parijs: “Economen zien dat sneller dan juristen. Het is belangrijk de herverdelingsmechanismes – de fiscaliteit en de parafiscaliteit – op het hoogste niveau te houden. Want stel dat Vlaanderen guller zou zijn voor zijn gezinnen of de rijken minder zwaar gaat belasten dan Wallonië of Brussel. Dan zouden veel kroostrijke gezinnen uit Molenbeek naar Dilbeek of Zellik verhuizen, en het zou niet lang duren voor ook Vlaanderen het kindergeld zou verlagen. Tegelijkertijd zouden kapitaalkrachtigen zich niet langer domiciliëren in Lasne, maar wel in Knokke. Om dat te vermijden zal Wallonië hen steeds minder moeten belasten. Gevolg is dat de rijken rijker worden en de armen armer. Sommigen vinden dat leuk. Ik niet.”

Storme: “Dan zou dat toch ook moeten spelen binnen Europa, waar elk land zijn eigen fiscaliteit heeft. Je ziet zo’n migratiefenomeen toch niet op Europese schaal?”

Van Parijs: “Omdat regeringen vrezen dat dit zou gebeuren, blijven de uitkeringen dalen in vergelijking met het gemiddeld inkomen en worden hoge inkomens steeds minder belast. In België zou die bedreiging bijzonder acuut zijn omdat de metropool Brussel – minder dan twee procent van het territorium – goed is voor een derde van de nationale rijkdom.”

Storme: “Mensen migreren niet eindeloos tussen verschillende taalgemeenschappen. Bovendien kunnen de dingen snel veranderen. De band tussen Diegem en Brussel bijvoorbeeld kan snel zoiets worden als die tussen Kortrijk en Rijsel. Daar ligt ook een staatsgrens tussen. En dan?”

Aan Vlaamse kant dringt men unaniem aan op de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde. Aan Franstalige kant wordt dat steevast uitgelegd als een aanslag op hun rechten en de voorbereiding van de splitsing van het land. Wat is jullie visie?

Storme: “Ik zou niet weten welke rechten een splitsing schendt. Ook bij de regionale verkiezingen hebben de Franstalige inwoners kiesrecht: je hebt zelfs een Franstalige verkozene in het Vlaams parlement. Maar de huidige situatie is discriminerend. Het grote Belgische misverstand is het gebrek aan wederkerigheid. Het fundamentele gevoel aan Vlaamse zijde is dat die reciprociteit nooit aanvaard is door de Franstalige politieke klasse. Daar bleef het gevoel overheersen van ‘On nous a volé la Flandre’.”

Van Parijs: “Ik pleit allang voor de splitsing van BHV. Al was het maar om aan te tonen dat Vlaams Brabant geen expansiezone is voor Franstalige Brusselaars. Maar ik begrijp de weerstand. Veel Franstaligen geloven dat ‘de’ Vlamingen echt het land willen splitsen. En juristen zeggen dat de splitsing van het land volgens het principe ‘uti possidetis’ zal gebeuren. Dat geeft een groot gewicht aan de huidige administratieve grenzen.”

Storme: “Ook de Franstalige politieke klasse bereidt zich voor op de boedelscheiding. Ze willen alleen de prijs ervan opdrijven. Als je wil dat het land uiteenvalt, moet je vooral verder doen zoals PS en CdH nu bezig zijn.”

Van Parijs: “Maar ook als je meer autonomie wil, of zelfs volledige zelfstandigheid, zul je met elkaar akkoorden moeten afsluiten. Het probleem is dat men niet genoeg samen nadenkt over de taalgrenzen heen. “

Storme: “Het kan ook zijn dat, hoe meer contact je hebt, hoe meer je ziet dat je het met elkaar oneens bent.”

Kan de creatie van een federale kieskring, zoals de Pavia-groep voorstelt, een antwoord zijn op het democratische deficit?

Storme: “Sommigen zien dat als een wondermiddel. Maar ik begrijp dat niet. Ook nu al kunnen Vlaamse partijen opkomen in het Franstalige landsgedeelte en omgekeerd. Als ze dat niet doen, is dat omdat ze denken er toch geen stemmen te halen. Welke politicus zal tijd verliezen met campagne te gaan voeren daar waar je toch amper stemmen behaalt?
Voorts legt het voorstel quota op voor de verkozenen per taalgroep. Terwijl je dus de indruk wil wekken dat alle Belgen in zekere mate één gemeenschap vormen, waarin iedereen gelijk is, voeg je onmiddellijk een regel toe waarmee je die idee al weer ongedaan maakt.”

Van Parijs: “Die quota zijn nodig om mensen op hun gemak voor een kandidaat van de andere taalgroep te laten stemmen. Dan weten ze dat dit geen invloed heeft op het aantal verkozenen van de eigen taalgroep. Anders wordt zo’n federale kieskring opnieuw een taalcensus, net als in BHV.
De federale kieskring kan een incentive zijn voor toppolitici om hun beleid te gaan uitleggen aan de andere kant van de taalgrens. Dat zal de kwaliteit van onze democratie verhogen. Een democratischer systeem dwingt de beleidsmakers rekening te houden met de percepties en gevoeligheden van de hele bevolking.”

Storme: “Zo’n federale kieskring bestaat in geen enkel federaal land, tenzij in Irak. Mijn grootste bezwaar is dat dit de macht nog meer zal concentreren in de handen van partijen en weinige toppolitici. Hoe groter de kieskring, hoe groter de personencultus, in de hand gewerkt door de media. Ik deel het wantrouwen van mijn grootvader August De Schrijver, die Lord Acton citerend, stelde dat ‘absolute power corrupts absolutely’. Daarom moet je macht verdelen. Daarom ben ik ook trouwens tegen de regionale kieskringen voor de senaat. Dat zorgt er voor dat de toppolitici op een niveau terechtkomen waar ze het minst kunnen doen.”

Van Parijs: “Mede daarom willen velen vandaag de senaat afschaffen.”

Storme: “Men zou beter de Kamer afschaffen. Een senaat met vertegenwoordigers uit de verschillende deelstaten is voldoende om de weinige restbevoegdheden op federaal niveau af te handelen. Het leger bijvoorbeeld, al wordt dat beter naar de Benelux overgeheveld. De weinige dingen die we nog samen kunnen doen, verantwoorden niet meer het instandhouden van een dergelijke complexe structuur met zoveel volk. Ik geloof niet meer in de meerwaarde van het Belgische niveau.”

Van Parijs: “Het is waanzin de herverdelende functie van de staat verder te decentraliseren. Daar hadden we het al over. Dat beweer ik op basis van wat ik van economisten heb geleerd en uiteraard ook op basis van wat ik geloof dat sociale rechtvaardigheid vergt. Zolang er geen krachtige herverdelingsmechanismes zijn op Europees niveau, zou het een ramp zijn het Belgische niveau op te geven.”

Storme: “Voor mij is dat geen economische wetenschappelijk standpunt, maar een ideologisch-politiek. Solidariteit is een soort toverwoord, dat helemaal niet kan dienen als een eenduidig beginsel. Daarin stopt men een reeks uiteenlopende zaken naargelang het uitkomt. Waarom zou Vlaanderen met zes miljoen inwoners geen sociaal systeem kunnen organiseren? Veel lidstaten van de Europese Unie zijn nu al kleiner.”

Is er een verband tussen de crisis van België en de huidige crisis van de Europese gedachte?

Storme: “Wat ik duidelijk heb gezien, is de band tussen de Europese integratie en de radicalisering van de Vlaamse beweging, met name na het Verdrag van Maastricht van 1992. Vanaf dan ging ze streven naar een Vlaamse staat in Europa. Want aan de ene kant is door een verenigd Europa het creëren van een nieuwe grens minder schadelijk dan vroeger. En aan de andere kant is het nodig om inspraak te hebben op het Europese niveau dat je er vertegenwoordigd bent als staat. Die zeggenschap heb je niet via een Belgische schoonmoeder.
Of de huidige Europese crisis de Vlamingen nu zal doen denken dat het beter is België toch in stand te houden, is te vroeg om te zeggen.
Wel is duidelijk dat een aantal oorzaken van de vertrouwenscrisis in Europa en in België samenvallen. Zo heb je op beide niveaus een democratisch deficit.”

Van Parijs: “Het klopt dat Europa de kosten van een secessie minder groot maakt. Er is de euro enzovoorts. Maar er is ook de rol van Brussel als Europese hoofdstad. De kans dat Vlaanderen met Brussel kan vertrekken is nihil. Dat geldt vanzelfsprekend ook voor Wallonië. Ik geloof niet in dat Wallo-Brux discours. De Brusselaars hebben weinig band met Wallonië.
Ons probleem is zowel op Belgisch als op Europees niveau de democratie te verbeteren. Dat kan alleen door beter met elkaar te leren spreken. Op Belgisch niveau dankzij een betere kennis van het Nederlands in Wallonië en Brussel. Op Europees niveau door de democratisering van de lingua franca, die niet anders dan het Engels kan zijn.”

Hoe ziet u de toekomst van België anno 2025?

Van Parijs: “Een federatie met vier deelstaten met veel meer bevoegdheden dan nu: naast Vlaanderen, Wallonië en het Duitstalige Oost-België zal je een drietalig gewest Brussel hebben, waar er beter Engels en Nederlands wordt gesproken. Die evolutie is al bezig.”

Storme: “Ik ben veel minder optimistisch. Ik zie hoe snel de geesten evolueren maar hoe traag de structuren. Volgens mij zitten we dan zowat 15 verkiezingen later nog altijd in een institutioneel imbroglio.”


Twee uitersten
Jurist Matthias Storme (52) doceert als hoogleraar o.m. burgerlijk recht en Europees Recht aan de KU Leuven en de Universiteit Antwerpen. De Gentenaar is een vertegenwoordiger van het conservatieve, katholieke flamingantisme. Sinds dit jaar is hij opnieuw lid van het partijbestuur van N-VA.
Economist en filosoof Philippe Van Parijs (60) is gewoon hoogleraar aan de UCL en visiting professor in Harvard. De Brusselaar is een linkse denker die ijvert voor de invoering van ene basisinkomen. Als woordvoerder van de Pavia-groep pleit hij voor een federale kieskring. In mei kreeg hij de Ark-prijs van het Vrije Woord.

vrijdag, mei 27, 2011

Europees contractenrecht stap dichterbij ? Eerste bedenkingen bij het ontwerp van optioneel instrument

Op 3 mei publiceerde de Europese Commissie onder de vrij onopvallende titel "Feasability study for a future instrument in European Contract Law" (1) een tekst die nochtans een fundamentele rol zou kunnen spelen in het privaatrecht van de Europese landen. De tekst is namelijk een ontwerp voor een "optioneel instrument" voor hoofdzakelijk koop-verkoopovereenkomsten geschreven door een door de Europese Commissie benoemde groep van deskundigen. Het is een volgende stap in een lang proces van initiatieven, zowel private als overheidsinitiatieven, om te komen tot een min of meer autonoom Europees contractenrecht. Daarmee bedoel ik een contractenrecht dat de meeste vragen betreffende de totstandkoming en nakoming en niet-nakoming van overeenkomsten bepaalt zonder daarbij te moeten terugvallen op lidstatelijk recht; vandaag zijn er natuurlijk vele fragmenten van Europees contractenrecht, vooral in consumentenovereenkomsten, maar het zijn steeds aanvullingen of wijzigingen van het nationaal recht dat in beginsel de contractuele verhouding bepaalt. Daarnaast is er natuurlijk voor internationale koopovereenkomsten het Weens kooprecht als uniform recht dat gerecipieerd is binnen de meeste lidstaten van de EU.

Voorgeschiedenis

Aan de ontwikkeling van zo'n Europees contractenrecht is reeds gewerkt sedert de jaren tachtig van de vorige eeuw. Waar in de schoot van UNIDROIT een expertengroep werkte aan de Unidroit Beginselen voor internationale handelsovereenkomsten (deel 1 1994, deel II 2000 en deel III 2011) (2), werkte grotendeels parallel daaraan de Commission on European Contract Law onder voorzitterschap van prof. Lando (Lando-commissie) aan een Restatement van contractenrecht in en voor Europa, verschenen als Principles of European Contract Law in 3 delen (3). Het werk van deze commissie werd voortgezet door de Study Group on a European Cilvil Code, die onder Restatements opstelde voor het recht inzake bijzondere overeenkomsten, en de Acquis groep die een systematisering van het bestaande Europees contractenrecht maakte, waarna het werk van beiden werd geïntegreerd. Dit geschiedde in het kader van de opdracht van de Europese Commissie om een "Draft Common Frame of reference" op te stellen voor een Europees contractenrecht, een uitdrukking waarvan niemand de precieze betekenis kent en die om die reden juist nuttig was. Het netwerk heeft zijn DCFR volgens afspraak ingeleverd voor einde 2008 en het ontwerp is in 2009 gepubliceerd met uitvoerige commentaren en rechtsvergelijke annotaties (4). Sindsdien is reeds een hele literatuur gewijd aan de daarin bevatte voorstellen. Het ontwerp-CFR was veel ruimer dan enkel koopovereenkomsten en omvatte het hele verbintenissenrecht en een deel van het goederenrecht.

Liefst geen discriminatie

Aangezien de Commissie om politieke redenen op dit ogenblik enkel een ontwerp wil voorstellen voor koop-verkoopovereenkomsten en daarmee verbonden diensten, werd in 2010 de genoemde groep van deskundigen samengesteld om op grond van het DCFR en andere relevante teksten (onder meer het Weens kooprecht) een ontwerp te maken; eerst in de loop der werkzaamheden kreeg de groep de instructie om expliciet te werken aan een tekst die autonoom kan functioneren als een 'optioneel instrument", d.w.z. een contractueel regime dat door de partijen zou kunnen worden gekozen in plaats van het anders toepasselijke nationale recht. Zo’n optionele instrumenten bestaan reeds voor bepaalde vennootschapsvormen, voor sommige soorten grensoverschrijdende procedures, en voor sommige intellectuele rechten. Of die opt-in-mogelijkheid bij koop-verkoop enkel voor grensoverschrijdende overeenkomsten zou worden geboden of ook voor binnenlandse, en of ze zowel voor consumentenovereenkomsten als voor business-to-business contracts zou openstaan, is een politieke vraag die nog openligt en waarover onder meer het zgn. Groenboek Europees contractenrecht van 2009 (5) handelt. Het val te hopen dat de keuze niet beperkt wordt tot grensoverschrijdende overeenkomsten, omdat dat opnieuw een discriminatie zou scheppen tussen binnenlandse en grensoverschrijdende koop-verkopen.

Gezien de opdracht van de groep erin bestond om op basis van het DCFR en enkele andere teksten een qua toepassingsgebied en omvang beperkt ontwerp te maken, ligt het voor de hand na te gaan hoe die opdracht is vervuld, waarin het verschilt van de DCFR en of die wijziging al dan niet een verbetering vormt. Tegelijk moet men de vergelijking maken met het bestaande nationale recht.

Eenvoudiger

De regels zoals ze in het ontwerp te vinden zijn, zijn voor het overgrote deel letterlijk overgenomen uit het DCFR dat zelf reeds sterk door het Weens kooprecht was geïnspireerd). De wijzigingen bestaan vooral daarin dat a) een hele reeks minder essentiële regels gewoon werd weggelaten b) de overgenomen regels soms eenvoudiger werden geformuleerd zonder dat op de inhoud werd gekort c) de regels regelmatig werden ingekort en d) er nog vrij veel bijkomende uitzonderingen ten gunste van consumenten werden opgenomen bovenop de consumentenbescherming die reeds in het Acquis communautaire en ook in het DCFR te vinden was. Waar de wijzigingen onder b) kunnen worden toegejuicht, is dat evenwel zeker niet altijd het geval met de wijzigingen onder a), c) en d).

Wat a) betreft heb ik het niet over de onderwerpen die als geheel werden weggelaten – dat is een verdedigbare keuze (bv. alles wat te maken heeft met vertegenwoordiging, cessie, pluraliteit van partijen, enz) maar vooral het wegsnijden van een hele reeks nuttige regel in de wél behandelde onderwerpen. Voorbeelden: de regel inzake toerekening van kennis, de bindende kracht van de eenzijdige belofte, de protestplicht van een professioneel bij een factuur of orderbevestiging, het regresrecht van de verkoper die garant moet staan voor verkeerder voorstelling van zaken door zijn leverancier of producent, de gevolgen van de inlassing van een voorwaarde, de regels inzake schuldvergelijking, het effect van overmacht op de verjaring, de stuiting van verjaring door daden van executie.

Verregaande toegevingen

De politieke achillespees zou wel kunnen zijn dat men om de consumentenorganisaties mee te krijgen verregaande toegevingen heeft gedaan. Zo zijn een hele reeks bedingen die voor consumentenovereenkomsten op de grijze lijst stonden (d.i. vermoeden van onrechtmatigheid behoudens tegenbewijs) op de zwarte lijst (geen tegenbewijs mogelijk, altijd verboden) – wat weliswaar naar Belgisch recht ook het geval is. Zo wordt de verkoper in een consumentenverkoop ook aansprakelijk voor gebreken die de koper bij aankoop kende of behoorde te kennen (zichtbare gebreken), wat in andere vormen van koop natuurlijk niet het geval is (art. 106). De consument-koper heeft geen verplichting om bij levering de goederen te controleren op gebreken die op dat ogenblik zichtbaar zijn en die te protesteren (art. 108 (3)(b), hoeft de verkoper niet de kans te geven een niet-conforme levering te remediëren (108 (3) a). De consument kan de overeenkomst ook bij een niet-wezenlijke tekortkoming dadelijk ontbinden, en voor de ontbinding geldt er geen enkele termijn, zelfs geen verjaringstermijn (art. 121). Dit alles is des te opvallender omdat een professionele koper zelfs voor verborgen gebreken alle rechten verliest als hij niet binnen de 2 jaar na levering protesteert (ook als de gebreken dan nog verborgen zijn). Ook in andere opzichten kiest het ontwerp ervoor om de regels voor de consumentenkoop en de professionele koop zeer sterk uit elkaar te laten kopen, dit in een tijd waarin het in de parktijk juist steeds moeilijker is om te bepalen of iemand koopt als consument of voor beroepsdoeleinden.

Regressie

Het misschien wel belangrijkste gebrek van het ontwerp is evenwel dat het geen algemene regels bevat inzake niet-nakoming van verbintenissen. Op dat punt is het ontwerp zelfs een regressie ten aanzien van de Code civil van 1804, en nog veel meer in vergelijking met recentere wetboeken of de PECL of de Unidroit Principles.

De remedies worden voor verschillende verbintenissen van de koper en de verkoper apart uitgewerkt, maar niet voor alle verbintenissen of niet voor allemaal volledig. Sommigen denken misschien dat het instrument daardoor gemakkelijker te begrijpen zou zijn voor een leek, maar het tegendeel is waar. Het DCFR had inderdaad een gelaagde structuur, waarin men algemene regels heeft voor alle overeenkomsten en dan enkele bijzondere regels voor de koop-verkoop. Dit ontwerp heeft echter de regeling van de niet-nakoming geheel gefragmenteerd, soms identieke regels twee of drie maal overgenomen, in andere gevallen gemeld dat een regel bij analogie mag worden toegepast, in nog andere gevallen helemaal niets geregeld.

Ter illustratie kan men de behandeling van de ontbinding van overeenkomsten wegens niet-nakoming nemen. In het DCFR vormt die één geheel, en kunnen alle regels op één enkele plaats worden gevonden. In dit ontwerp worden bij de belangrijkste verbintenissen afzonderlijk regels opgenomen inzake ontbinding bij niet-nakoming van die verbintenis, waarbij men letterlijk dezelfde regel meermaals terugvindt (zie art. 115-121 en daarnaast art. 136-142, hoofdstuk 10 c.q. 11)). Voor andere verbintenissen vindt men niets, of wordt er verwezen naar de algemene regels inzake niet-nakoming die evenwel in dit ontwerp niet bestaan (in de DCFR was zo’n verwijzing perfect functioneel) (om die reden kan art. 25 (1) niet werken). Vervolgens moet men terugkeren naar hst. 9 om te weten of er ontbinding mogelijk is bij overmacht of bij toerekenbare niet-nakoming (art. 90 en 91). Voor de gevolgen van de ontbinding moet men vervolgens eerst kijken naar art. 6 dat bij de definities staat in hoofdstuk 1, maar helemaal geen definitie is. Dat artikel bepaalt dat betalingen die opeisbaar waren voor de ontbinding opeisbaar blijven, maar verwijst tegelijk naar een ander hoofdstuk dat handelt over de restitutie van het betaalde. Van hst. 1 moet men dan naar hst. 18, waar men in art. 176 (3) een misleidende regel vindt die overlapt met art. 119 (1) en 140 (1) maar iets anders zegt, om dan eerst in art. 176 tot 180 de regels inzake restitutie na ontbinding te vinden. Kortom de neiging tot simplisme maakt het juist allemaal veel ingewikkelder. Het valt dan ook te hopen dat het ontwerp nog fundamenteel wordt bijgestuurd vooraleer het wordt ingevoerd.

(deze bijdrage verscheen zonder de voetnoten in de Juristenkrant van nr. 230 van 25 mei 2011)

(1) "Feasability study" on European contract law (sales and related services): http://ec.europa.eu/justice/policies/consumer/docs/explanatory_note_results_feasibility_study_05_2011_en.pdf
(2) Te vinden op http://www.unidroit.org/english/principles/contracts/main.htm; nederlandse vertaling op http://storme.eu/PICC.html.
(3) Engelse versie op http://frontpage.cbs.dk/law/commission_on_european_contract_law/Skabelon/pecl_engelsk.htm; nederlandse versie op http://storme/PECLnl.html.
(4) IOutline edition te vinden via http://storme.eu/DCFR.html; full edition: http://www.sellier.de/pages/de/buecher_s_elp/europarecht/643.htm.
(5) Green paper on on policy options for progress towards a European Contract Law for consumers and businesses 2010: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2010:0348:FIN:en:PDF

woensdag, maart 30, 2011

Bolland contra Mercier, ook vandaag


Een eeuw geleden, in december 1911 en januari 1912, hield de Leidse hoogleraar, wijsgeer en filoloog, Gerard Bolland (1) een Ronde van Vlaanderen voor “Het Nederlands als taal voor hogere aangelegenheden des geestes” (2). Zo luidde de titel van de lezing die hij hield in Antwerpen, Brussel, Gent, Brugge en Mechelen. Dit geschiedde op uitnodiging van de Vlaamse Vooruitstrevende Studentenkring “Geen Taal, Geen Vrijheid”. In een vurig betoog bestreed hij “de beledigende en leugenachtige praatjes over de minderwaardigheid van het Nederlands als voertaal der wetenschap” – denken we aan de onzin die in die zin werd uitgekraamd door kardinaal Mercier (3) – en de duldzaamheid der Vlamingen die te weinig voor hun taal opkwamen. Hij zette uiteen, in de traditie van zestiende- en zeventiende-eeuwse taalkundigen, waarom het Nederlands juist bij uitstek, meer dan het Frans en Engels geschikt is voor wetenschap en wijsbegeerte. Amusant zijn zijn uiteenzettingen over de betere geschiktheid van het Frans voor de omgang met maîtresses en andere onzedelijkheden, maar de ongeschiktheid van die taal voor de waarheid. Dat alles werd overigens uitgesproken in het Stadhuis te Brussel; het is zeer de vraag of dit vandaag nog zou kunnen. Voor ons vandaag van belang is vooral zijn betoog over de de noodzaak om de volkstaal niet enkel voor schone letteren te eren, maar vooral ook voor de wetenschap.

Een eeuw geleden heeft ons volk zijn weerbaarheid verzameld en voor het Nederlands de plaats veroverd die noodzakelijk was voor zijn emancipatie – te beginnen met de Vlaamse Leergangen tot de volledige vernederlandsing van onderwijs en wetenschap.

Maar l’histoire se répète. De Merciers van vandaag, een deel van de rectoren van onze universiteiten op kop, vinden het Nederlands opnieuw ongeschikt voor de wetenschap – omdat het auditorium geen Nederlands zou lezen – en het onderwijs – omdat we niet genoeg buitenlandse studenten zouden aantrekken. Ook uit “Leiden” komen vandaag meer diatriben tegen dan voor het Nederlands in het hoger onderwijs. Nochtans is de bestaande taalregeling meer dan soepel genoeg: een Universiteit mag nu al zoveel ze wil in andere talen onderwijzen; enkel is vereist dat bij een basisopleiding deze ook in het Nederlands blijft bestaan.. Is dat nu echt teveel gevraagd ? De eerste verantwoordelijkheid van onze universiteiten is zorgen dat het Nederlands op alle gebieden zijn functie als wetenschapstaal behoudt en dat de jonge mensen die hier wonen in de taal van het land kunnen studeren. Andere doelstellingen, hoe lovenswaardig ook, mogen maar op de tweede plaats komen. De verdringing van het Nederlands in de wetenschap is enkel een verarming, niet alleen voor ons volk, maar ook voor de wetenschap zelf. Denken vereist taal en een andere denktaal houdt vaak ook andere klemtonen en inzichten in. Een extra inspanning om in het Nederlands beoefende wetenschap vervolgens ook te vertalen in het Engels levert dan ook meer op dan wetenschappers die niet meer in hun eigen taal denken en schrijven. Ook vandaag geldt “Geen Taal, geen Vrijheid”.

(deze tekst verscheen in Doorbraak april 2011, p. 15)

(1) Zie meer op http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn2/bolland
(2) Facsimile op http://storme.be/Bolland.Hoogerleven.pdf.
(3) "Les Flamands qui voudraient flandriciser une université, n’ ont pas assez réfléchi au rôle supérieur auquel
doit prétendre une université. Si leurs revendications étaient accueillies, la race flamande serait au coup réduite
à des conditions d’infériorité dans la concurrence universelle", in de instructions collectives van 1906. Tekst in. K. VAN ISACKER, Herderlijke brieven over politiek, nederlandsche Boekhandel Antwerpen 1969, p. 81-82; zie ook KOSSMANN, De Lage Landen 1780-1940, http://www.dbnl.org/tekst/koss002lage01_01/koss002lage01_01_0032.php; R. BOUDENS, Kardinaal Mercier en de Vlaamse Beweging, (Davidsfonds Leuven 1975) p. 53
 
Locations of visitors to this page