zondag, juli 14, 2019

Drie boeken over het conservatisme volgens Matthias Storme


 De drie beste boeken over het conservatisme volgens Matthias Storme

Interview afgenomen door Jelle Dehaen voor Knack en licht ingekort verschenen op  Knack online op 12 juli 2019: https://www.knack.be/nieuws/boeken/de-drie-beste-boeken-over-het-conservatisme-volgens-matthias-storme/article-longread-1486205.html


Hoewel Storme al jaren een van de belangrijkste conservatieve stemmen in Vlaanderen is, vond hij het niet eenvoudig om zijn drie favoriete boeken te kiezen. Maar dat ligt aan het conservatisme zelf.

Matthias Storme: Er is geen canon die het ware wezen van het conservatisme vormt. Meer nog, zo'n lijst van boeken zou strijdig zijn met de aard van conservatisme. Het is immers geen ideologie, geen catalogus van abstracte waarden. Wel hecht het conservatisme veel belang aan het concrete: omdat elke tijd met nieuwe problemen worstelt die andere oplossingen vereisen, kan het conservatisme vandaag niet hetzelfde zijn als vijftig jaar geleden.
Tegelijkertijd, en dat is paradoxaal, zoekt het conservatisme naar algemeen menselijke kenmerken die altijd en overal belangrijk zijn.  Alle conservatieven delen bepaalde inzichten, zoals de waardering voor het bestaande. In die zin lijkt een conservatief boek vandaag op eentje van tweeduizend jaar geleden.
Het eerste boek is Ondankbaarheid van de Franse filosoof Alain Finkielkraut. Hij is bijzonder omstreden bij onze zuiderburen.
Storme: Aanvankelijk was Finkielkraut nochtans populair bij het commentariaat. In zijn eerste boek had hij het over klassieke thema's zoals het antisemitisme en het ontstaan van totalitaire regimes. De eerste schok kwam toen hij op de VUB werd uitgenodigd voor een congres over de bange, blanke man. Eigenlijk was het een congres over open grenzen, maar Finkielkraut hield een lezing met als titel: 'Eloge des frontières” (Lof der grenzen). Daarin zei hij dat de Tweede Wereldoorlog niet werd veroorzaakt door te veel grenzen, maar door een gebrek aan respect voor morele en territoriale grenzen. Sindsdien is hij toch wat persona non grata  geworden. (lacht)
Waarom is Ondankbaarheidbelangrijk?
Storme:Finkelkraut heeft het over hybris. De hoogmoed om het verleden als een rijk van het kwade te zien. Mensen die dat doen, doen niet aan historiografie, maar aan pathologie. Er is een belangrijke stroming die met hun absolute waarden naar onze voorouders kijkt en hen als racistische en sekstische barbaren bestempelt. Maar door dat anti-racistische discours kun je andere culturen en tijden niet meer begrijpen. Finkelkraut bestrijdt die vorm van hoogmoed, en noemt dat een tolerantie die enkel zichzelf tolereert.
Waarom zouden anti-racisten andere culturen niet kunnen begrijpen?
Storme:Omdat ze zelfs niet de moeite doen om vorige generaties te begrijpen. Ze bekijken alles in morele zwart-wit termen. Maar als je dat doet, kun je de hele wereldliteratuur in de vuilnisbak kieperen. Al die auteurs deden immers dingen die normaal waren in hun tijd, maar die we nu niet meer zouden tolereren. Maar je moet een werk kunnen loskoppelen van zijn auteur, ook al bevalt zijn levenswandel je niet.
Het boek heetOndankbaarheid. Voor wat zijn we ondankbaar?
Storme: Voor alles wat we geërfd hebben van vorige generaties zonder dat we daarvoor gewerkt hebben. Dankbaarheid is een centrale deugd voor conservatieven. Daarmee gaan ze lijnrecht in tegen het moderne individualisme, dat doet alsof alles wat we hebben onze eigen verdienste is. Bovendien houdt dankbaarheid ook verplichtingen in, tegenover hen die ons iets geschonken hebben, maar ook tegenover volgende generaties. Zo moeten we de democratie niet enkel voor onszelf bewaren, maar ook voor wie na ons komt.
Waar zijn we niet meer dankbaar voor, waar we toch dankbaar voor zouden moeten zijn?
Storme: In de eerste plaats het leven zelf. De eerste rol die we moeten spelen is die van goed kind, goede echtgenoot en ouder.
Het klassieke conservatieve beeld is dat wij dwergen zijn op de schouders van reuzen. De mensheid heeft vooruitgang geboekt, maar dat hebben we slechts voor een klein deeltje aan onszelf te danken. Het grootste werk is door vorige generaties gedaan.
U zei al dat hedendaagse conservatieve boeken gestoeld zijn op dezelfde fundamentele inzichten als tweeduizend jaar geleden. Hebt u daarom als tweede boek gekozen voor de Ethica Nicomachea van de Griekse filosoof Aristoteles, die stierf in 332 v.Chr.?
Storme: Ik dacht zover mogelijk terug te gaan, naar een van de belangrijkste boeken van onze cultuur. Vandaag hebben wij het altijd over waarden. Maar waarden zijn zo abstract dat je er alles en niets mee kan bewijzen. Aristoteles blijft interessant, omdat hij een deugdenethiek verkondigt. Deugden zijn persoonlijke eigenschappen die je in staat stellen om het goede te doen. Ze zijn een soort van stuurmanskunst, het afwegen van wat je moet doen om een goed leven te leiden. Wie deugdzaam wil zijn, moet altijd een smal pad bewandelen tussen twee ondeugden. Zo houdt de moed het midden tussen de lafheid en de roekeloosheid. Of de tolerantie tussen de intolerantie en het opleggen van permissiviteit.
Volgens Aristoteles vereisen deugden karakter en inzicht. Kun je zonder een goede opvoeding deugdzaam zijn?
Storme:Het helpt als je goed opgevoed bent (lacht). Maar het is niet genoeg. Er zijn twee extreme mensopvattingen. Enerzijds heb je de Franse verlichtingsfilosoof Jean-Jacques Rousseau die geloofde dat de mens inherent goed is, maar dat de samenleving hem corrumpeert. Anderzijds zijn er pessimisten die geloven dat de mens door en door slecht is en enkel door discipline van de samenleving op het rechte pad kan gehouden worden.
Maar in het conservatisme is de mens ni ange, ni bête. De mens is geen engel, maar ook geen beest. Ik heb Aristoteles gekozen omdat hij die twee strekkingen verenigt: hij toont aan dat instituten belangrijk zijn voor het menselijk gedrag, maar ook dat de individuele moraal belangrijk is.
Met instituten bedoelt u de politiek?
Storme: Het gaat om veel meer. Er zijn allerlei niet-politieke instituten zoals het gezin en de familie die de deugd bevorderen.
Vertrouwen wij te veel op de politiek als de bron van alle oplossingen?
Storme: Absoluut. Wij zoeken ook voor alles een juridische oplossing. Maar eigenlijk moet het recht een kader bieden, waarin niet-juridische oplossingen het grootste deel van de problemen kunnen oplossen.
We sluiten af met Ressurrecting the Idea of a Christian Society van de Amerikaanse theoloog Russell Ronald Reno.  Hij pleit voor een reveil van het christendom om de Amerikaanse cultuur nieuw leven in te blazen.
Storme: Dit boek toont hoe het conservatisme vandaag levenskrachtig kan zijn. Ressurrecting the Idea of a Christian Society gaat over Amerika, maar veel is toepasbaar in West-Europa. Meer nog, het gaat over dingen die altijd en overal belangrijk zijn voor het algemeen goed, zoals solidariteit en de armen helpen. Daarnaast heeft Reno oog voor het hogere, zowel op spiritueel als op cultureel vlak.
Volgens Reno is het een van onze belangrijkste plichten om de zwakkeren te beschermen. Maar dat doe je niet met een individualistische moraal die alle oude belemmeringen wil afschaffen. Sommigen denken dat alle bestaande regels en wetten mensen beperken, maar het tegendeel is waar.
Het conservatisme wordt vaak vereenzelvigd met een hyperliberalisme in de stijl van de Amerikaanse president Ronald Reagan of de Britse premier Margaret Tatcher. Vandaag zien we de terugkeer van een ander rechts, dat oog heeft voor sociale bekommernissen.
Storme:Het conservatisme past zich aan de noden van de tijd aan en biedt een tegengewicht voor wat misloopt. Soms zal de staat te groot zijn en soms de vrije markt. Het conservatisme vindt dat de staat én de markt nuttig zijn, maar wantrouwt hen allebei.  De vrije markt is een bijzonder nuttig instrument, maar enkel zolang hij binnen zijn grenzen blijft. Als er echter allerlei dingen vermarkt worden die niet te koop zouden mogen zijn, is dat een probleem.
Wil Reno ons allemaal bekeren of pleit hij voor een meer algemeen spiritueel reveil?
Storme:Zijn boek is een poging om een aantal fundamentele culturele kenmerken van het christendom in ere te herstellen, zoals vrijheid in verantwoordelijkheid, bescherming van de “little platoons” (zoals Burke zei) zoals het gezin of de vereniging waarin solidariteit wordt beoefend, verwerping van zgn. nonjudgmentalism (“gij zult niet oordelen”). Maar zonder ook een spirituele component kan dat zuiver culturele christendom niet bestaan.
Is de Islam daarbij een bondgenoot?
Storme: De islam kan een bondgenoot zijn, maar is vaak een probleem. Vooral op wereldvlak is de interactie met de islam interessant, want zo kunnen we een beter begrip voor andere beschavingen krijgen. En ook in onze samenleving kan de omgang met de islam ons begrip voor spiritualiteit vergroten.
Toch ben ik sceptisch over de rol van de islam in onze eigen samenleving. In het DNA van de islam zitten bepaalde kenmerken die zo hard afwijken van onze christelijke cultuur dat het moeilijk wordt om hem te integreren. Denk bv. aan de onmogelijkheid van godsdienstvrijheid en geloofsafval, de onaantastbare positie van de tekst van de Koran en de hadith, de onmogelijkheid van een andere legitiem politiek gezag dan de islam, of de tribale opvattingen over het huwelijk (met alle gevolgen voor endogamie en de positie van de vrouw).

PS  Pas bij het herlezen merkte ik dat ik onbewust een Griek, een Jood en een roomse Christen heb gekozen: Athene, Jeruzalem, Rome ! Dat kan geen louter toeval zijn ;) 

maandag, juli 01, 2019

Drie methoden voor zwartmakerij

De voorbije weken, zowel voor als na de verkiezingen, mochten  “wij”  - nationalisten, flaminganten, conservatieven van onderling toch wel diverse pluimage - weer genieten van een vloed aan zwartmakerij, gaande van kreetjes op twitter tot op het eerste gezicht ernstig ogende opiniestukken. De grootste gemene deler van al die uitlatingen lijkt mij daarin te bestaan, dat de feiten of stellingen van de geviseerden, die als aanleiding worden genomen, omzeggens nooit als dusdanig worden beoordeeld, maar bijna systematisch maar een opstapje zijn voor grootse en vaak groteske beschuldigingen en waarschuwingen. Daarbij wordt zeer vaak gebruik gemaakt van bepaalde stijlfiguren en drogredeneringen, die meestal vormen zijn van wat men inde taalkunde een metonymie noemt (een betekenisverschuiving). Meer bepaald drie trucs komen daarbij zeer frequent voor.
De eerste is de etikettering, soms versterkt met het argument van het hellend vlak. Een handeling, opvatting of persoon die men wil zwartmaken krijgt als etiket een veel ruimere categorie waaronder men ook een andere handeling, opvatting of persoon kan onderbrengen die   Na de vreselijke lustmoord op een Antwerpse studente kon onze professionele seksismefanate het niet laten dit als seksisme te bestempelen, om op die manier alles wat zij seksisme acht voorwerp van dezelfde afkeer te laten zijn. Echter een moord aangrijpen om te waarschuwen voor zaken die daarmee moreel onvergelijkbaar zijn, enkel omdat men erin slaagt er één categorie voor te vinden is lijkenpikkerij. Andere “grievance”-etiketten zoals racisme, fascisme, kolonialisme, homofobie of andere woorden op fobie worden op dezelfde manier misbruikt. De belangrijkste reden voor hun gebruik vandaag is precies om een moreel “oordeel” dat afweegt en nuanceert en waar nodig onderscheid maakt, te vervangen door een morele veroordeling zonder proces. Etikettering moet ervoor zorgen dat het debat vooral niet gaat over het punt dat iemand gemaakt heeft, en waarover men wellicht legitiem van mening kan verschillen, en dat de spreker aldus gedelegitimeerd wordt door associatie en het debat erover onmogelijk wordt gemaakt. Een variante op deze perverse techniek zien we als iemand bv. op basis van wetenschappelijk onderzoek of concrete ervaring wijst op verschillen tussen bv. mannen en vrouwen: dat is onmiddellijk een bewijs dat die persoon een aanslag pleegt op de gelijkheid of minstens gelijkwaardigheid. Discriminatie veronderstelt echter dat men gelijke gevallen zonder redelijke rechtvaardiging ongelijk behandelt, wat natuurlijk een veel genuanceerdere afweging veronderstelt dan zo’n knuppelredenering.

Een tweede techniek bestaat erin, woorden, uitdrukkingen of ideeën te delegitimeren door te stellen dat die ooit in het verleden al eens door “foute” mensen werden gebruikt, of in foute boeken of betogen voorkwamen. Omdat er ooit een fascist het woorden “leugenpers” zou gebruikt hebben zou iedereen die vandaag over leugenpers spreekt een fascist zijn (zo Heimans en De Cock in de Standaard 17 juni). Zo vermijdt men natuurlijk de vraag of er in de pers fake newswordt verteld of niet. Of omgekeerd wordt de waardering voor bepaald cultureel erfgoed, waar een natie zich mee identificeert, zwartgemaakt met de stelling dat de bouw ervan ooit in het verleden mee gefinancierd werd met geld verkregen door kolonialisme, of op een wijze die vandaag illegaal zou zijn. 

De derde techniek bestaat erin een argumenten, klachten, ….te diaboliseren door de spreker het recht te ontzeggen die te gebruiken omdat hij of zij tot de verkeerde categorie behoort en daarom geen recht van spreken heeft, althans niet over dat onderwerp. De waarde van een argument of waarheid van een klacht is echter onafhankelijk van de persoon van de spreker. Dit is overigens ook een fundamenteel element van de “Verlichting".

Zijn dit strategieën die enkel aan de linkerzijde voorkomen ? Zeker niet alleen, maar toch wel in overgrote mate. Aan de rechterzijde zal men bv. ook wel eens het argument van het hellend vlak vinden. Het misbruik van abstracte categorieën met inzet van betekenisverschuivingen komt echter een stuk minder voor, al was het maar omdat bv. conservatieven van nature meer geneigd zijn naar en belang hechten aan het concrete eerder dan het abstracte, terwijl het soort links waarover het hier gaat vertrekt van de voorrang van het abstracte principe op de realiteit. Ook de tweede truc komt er veel minder voor, niet omdat men zijn geschiedenis minder goed kent, maar omdat de geschiedenis door de linkerzijde veel meer gezien en gebruikt wordt als een bron van kwaad waarmee dus moet worden gebroken. Ook de derde strategie komt als dusdanig veel vaker voor aan de linkerzijde, al vinden we aan alle zijden, dus ook aan de andere zijde, wel minder verregaande vormen ervan, zoals het verwijt van hypocrisie wanneer iemand niet leeft volgens de opvatting die men verkondigt, of het verwijt van wereldvreemdheid. Dat is echter nog een groot verschil met de linkse tendens om de waarde van een argument te laten afhangen van de trap die men in de hiërarchie van slachtofferschap kan innemen door zich met een slachtoffercategorie te identificeren.

Matthias Storme

(deze column verscheen in Grondvest 1 juli 2019 )


woensdag, maart 06, 2019

Neen, de taal(wet)strijd is niet voorbij

Het is bon ton om te beweren dat de strijd voor taalwetgeving niet meer actueel is, omdat enerzijds al wat de Nederlandstaligen in dat opzicht nodig hebben intussen al vele jaren is gerealiseerd, en anderzijds het Nederlands sterk genoeg zou staan om geen taalwetgeving nodig te hebben. Minstens het eerste lijkt alvast onjuist te zijn. Of liever: de verworvenheden van de taalwetgeving worden steeds meer op de helling gezet. In een aantal gevallen is dat door de kortzichtigheid van de Vlamingen. De verengelsing van het onderwijs is iets wat onze academici zelf organiseren, en door het Vlaams parlement, of toch sommige facties erin, wordt afgeremd. De taalwet in gerechtszaken, monument van de Vlaamse ontvoogding, werd in 2018 op ontwerp van justitieminister Geens “gerelativeerd”, misbruik makend van de commotie rond een of andere “procedurefout”, en de federale volksvertegenwoordigers zijn braaf gevolgd (1). Als gevolg daarvan kunnen procespartijen in beginsel in gelijk welke taal handelingen stellen in een procedure, zolang er niet een andere procespartij is die kan aantonen benadeeld te zijn. De rechter zou niet mogen ingrijpen - gelukkig zijn er nog rechters met de juiste reflexen die daartegen ingaan, en hierover volgt later dit jaar een uitspraak van het Grondwettelijk Hof.

Een heel stuk gevaarlijker - omdat ze niet door middel van een meerderheid in het eigen parlement kunnen worden teruggedraaid, zijn de aanvallen vanuit de Europese instellingen. Al vele jaren bestookt men ons vanuit de Raad van Europa om het Minderhedenverdrag te ratificeren. Dat is een draak van een tekst, zowel omdat er geen coherente visie achter zit of toch geen visie die rekening wil houden met de integriteit die kleinere cultuur- en taalgemeenschappen nodig hebben, als omdat het bijzonder onduidelijk is welke verplichtingen men precies aangaat door ratificatie. Dat laatste zet de deur open voor het mechanisme van “levende interpretatie” door nationale of supranationale rechters waarmee allerlei nieuwe verplichtingen worden opgelegd die helemaal niet werden beoogd bij ratificatie. Anders dan bij talloze andere verdragen of “instrumenten” (zie mijn vorige column “Het net waarin men democratieën vangt”), hebben de Vlamingen hier gelukkig wel steeds het gevaar gezien. 

Vanuit het Europees Parlement is zopas een nieuwe aanval ingezet op het territorialiteitsbeginsel. In het kader van de samenwerking op het gebied van justitie heeft de EU in 2007 een verordening uitgevaardigd (Vo. 1393/2007, voortbouwend op een oudere Verordening) betreffende de grensoverschrijdenden kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke akten (3). Deze Verordening bepaalt ook in welke taal een akte, zoals bijvoorbeeld een dagvaarding, moet worden ter kennis gebracht. In de huidige versie van deze regelgeving kan de bestemmeling de akte enkel weigeren indien deze niet gesteld is in een taal die hij begrijpt noch in de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats van kennisgeving. Destijds hebben wij er goed op gelet dat territorialiteitsbeginsel hierbij een doorslaggevend belang behoudt: het is in onze Gewesten niet voldoende dat in een andere officiële taal van België wordt kennisgegeven, als dat niet de officiële taal van dat Gewest is. Wie zich ergens vestigt, moet er ook voor zorgen dat hij in de taal van die plaats kan worden aangesproken. Of zoals een oude Duitse rechtsspreuk stelt: Wo sich der Esel wälzt, da muss er Haare lassen. Maar neen, op 13 februari heeft een grote meerderheid van het Europees Parlement – tegen het voorstel van de Europese Commissie in - beslist dat in de nieuwe versie van deze Verordening moet staan dat men een akte in de officiële taal van de plaats kan weigeren wanneer men die individueel niet begrijpt (vanuit België stemde enkel de N-VA tegen) (4). Dit komt er opnieuw op neer dat men privilegies toekent aan wie zich niet integreert door de taal te kennen van de plaats waar men woont. En opnieuw is de eerbied van de Europese Unie voor “constitutionele identiteit” van ons land niet te bespeuren. De “Raad” zou dit nog kunnen tegenhouden, maar dit veronderstelt dat de federale regering daar het been stijf houdt en voldoende bondgenoten vindt, terwijl diezelfde regeringspartijen in het Europees Parlement voor deze aanval op het territorialiteitsbeginsel hebben gestemd … O Nederlands, let op uw saeck!

(1) Wijziging van artikel 40 Taalwet gerechtszaken door artikel 5 van de Wet tot vermindering en herverdeling van de werklast binnen de rechterlijke orde van 25 mei 2018, Belgisch Staatsblad 30 mei 2018
(2) Zie bv. mijn redevoering "Wat is er mis aan het minderhedenverdrag", Toespraak bij de uitreiking van de Orde van de Vlaamse Leeuw 2005 aan Leo Peeters en de burgemeesters van Halle-Vilvoorde (20 maart 2005), op http://storme.be/StormeredeVlaamseleeuw2005.pdf, ook in Het Verbond, april 2005, 2-9.




donderdag, januari 31, 2019

A Call for Modesty and Comity

(Editorial European Review of Private law 2019 no. 1)

In this first issue of the 27th volume, we deal mainly with contract & consumer law and the eternal tension between national diversity and uniformization. But other recent events also oblige us to reflect on this tension more generally. Comparative law is the study of similarities and differences in law; it may lead to the conclusion that different nations, regions or communities reach the same result through different ways, but also that problems can be tackled with really different solutions, sometimes hidden under appearances of similarity. One of the most important things it teaches us is a sense of pluralism and a form of modesty. Not that comparative law necessarily implies some form of non-judgmentalism and forbids us to evaluate different rules and solutions and deem some better than others – or at least better for a given society where a solution is more appropriate than another, without imposing it on others. Jeder soll nach seiner Fasson selig werden, as Frederick the Great taught us, but every comparatist may evaluate these different ways to salvation. International private law is by its very nature accepting this pluralism and accepts, at least within certain limits, the application of the rules of other legal orders and promotes different forms of cooperation between these orders. Whatever the precise positive meaning of role of comitas gentium may be (see the contribution of Schultz and Mitchenson in issue 3 of the ERPL of 2018), the general idea of comity is the essence of international private law. It is a central idea of modern conflict of law doctrine that courts apply and interpret foreign law when its application is indicated by their conflict of laws rules. It is an equally central feature of contemporary international private law that courts of one jur- isdiction recognize and enforce decisions by courts of another jurisdiction, even if those courts interpret the law of the first juridiction – and this however good, bad or ugly’ the interpretation is (to quote judge Elena Kagan in a Supreme Court decision on recognition of arbitral awards, Oxford Health Plan v. Sutter).

However, this idea of comity seems increasingly suppressed in the European Union. When the Rome Convention on the law applicable to contractual obliga- tions was converted in a Regulation, the possibility to apply foreign mandatory rules out of respect for what another country regards crucial to safeguard its public interests, was strictly limited (in Art. 9 para. 3). Most EU countries reject ex antethe choice of a foreign court unless it is clear that such court is bound to apply the first countrys overriding mandatory provisions (see e.g. the Virginia agency case, BGH 5 September 2012) whereas American law shows more comity. The rejection even amounts to paranoia in several opinions and decisions of the ECJ in recent years, in which it tries to assert an absolute monopoly on the interpretation of EU law: in Opinion 2/13, the ECJ rejected an accession of the EU to the European Convention in Human Rights; in C-62/14, the dialogue with the German Constitutional Court was laughed away (Gauweiler OMT-case); in C-284/16 (Achmea v. Slovakia) the ECJ rejected Investment arbitration where an EU Member State is involved; in C-619/18R (Commission/Poland), the fact that Polish Courts also apply EU law has been abused to dictate a coup détat on Poland, treating the Polish Constitution as a rag-paper. In all these cases, the idea that other institutions may ever have a different interpretation of EU law seems unbearable for the Court. EU law first’ seems to overtrump America first. Rather than this entrenchment in unassailability, not unsurprisingly leading to forms of counter-entrenchment as Brexit, we need a renewed sense of comity, dialogue between judicial and parliamentary institutions, and acceptance of the idea that in fundamental questions no single institution should have the last word.

Let the reader meanwhile enjoy the contributions on the notion of consumer contracts, information duties in consumer contracts, remedies for inequality on contracts, enforcement of consumer law, new trends in the regulation of the legal profession, and on extraterritorial jurisdiction on merger control (dealing i.a. with comity as an appropriate instrument to balance jurisdiction).

Matthias E. Storme Co-editor in Chief

Staatsgreep in Polen door het Hof van Justitie

Uit een interview in de Juristenkrant nr. 381 (januari 2019), p. 7 door bart Nelissen en Wouter Suenens over HvJ C-619/18 R 17 december 2018 - Commissie t. Polen(1)

Volgens Storme kadert de ordonnantie veelal in een uitgesproken intolerant, en homogeniserend beleid vanwege het Hof: ‘Het betreft hier een voorbeeld van unbegrenzte Auslegung, met een knipoog naar het boek van B. Ruthers. Vanuit het feit dat de Poolse gerechten ook EU-recht moeten toepassen, leidt men immers af dat het Hof van Justitie de bevoegdheid heeft om alle Poolse wetten ter- zijde te stellen die zouden maken dat volgens het Hof de Poolse rechtbanken niet meer on- partijdig zouden zijn samengesteld. Voorts ziet men de verlaging van de pensioenleeftijd als een dusdanige aantasting van de onafhankelijkheid van gerechten dat Polen daarmee prima facie - we zijn in kort geding - het EU-recht zou schenden. Vervolgens eigent het Hof zich het recht toe om Polen te verplichten al die rechters ‘voorlopig’ terug in dienst te nemen en Polen te verbieden nieuwe rechters te benoemen, én eigent het Hof zich het recht toe Polen te verplichten daarover maandelijks verslag uit te brengen. Dat alles met een hooghartig ter- zijde schuiven van het feit dat die maatregelen strijdig zijn met de Poolse grondwet, waarbij zelfs niet eens de moeite wordt gedaan om na te gaan of de constitutionele identiteit van de lidstaat hier wel wordt geëerbiedigd.' Nog volgens Storme verraadt de uitspraak een fundamentele paranoia vanwege het Hof dat krampachtig vasthoudt aan een monopolie, en daarmee overstijgt de problematiek de betrokken Centraal-Europese regio: ‘Het arrest van het Hof van Justitie hangt natuurlijk samen met andere standpunten, zo onder meer het advies tegen de ratificatie van het EVRM door de EU, want het EHRM zou het monopolie van het Hof van Justitie kunnen bedreigen, en het arrest Achmea (2) waarbij internationale investeringsarbitrage strijdig werd verklaard met het 
EU-recht - tegen het advies van advocaat-generaal Wathelet in overigens, ere wie ere toekomt. Het gaat dus niet alleen over Oost-Europa, al is natuurlijk het onbegrip over de staats- en maatschappijopvattingen die daar leven bijzonder groot’, aldus nog Storme, die benadrukt dat het in wezen gaat om een problematische verhouding met diversiteit: ‘Op de keper beschouwd zijn al die arresten symptomatisch voor een absolute weigering van juridisch pluralisme, dus van een bijzonder hegemonische opvatting over het EU-recht: het overrulet de Grondwet, verzet zich tegen het EVRM, ver- werpt volkenrechtelijke arbitrage,... En tegenover Oost-Europa gaat het ook om een afwijzing van ideologisch pluralisme’, klinkt het.


Afronden doet de hoogleraar met een snedige opmerking over wederzijdse loyaliteit en de nood aan historisch besef: ‘De basisidee achter het feit dat nationale gerechten ook EU-recht toepassen is natuurlijk een idee van wederzijdse samenwerking en loyaliteit; op basis daarvan zou deze beoordeling van de Poolse gerechten door het Hof van Justitie maar kunnen voor zover omgekeerd ook de Poolse gerechten het Hof zouden kunnen beoordelen en censureren. Misschien moet Polen nu maar de Europese rechters afzetten wegens partijdigheid tegen Polen? Als het Hof op een Polexit wil aansturen, moet het zo voortdoen, denk ik. Maar dan achteraf niet komen klagen als de Polen eruit stappen zoals de Engelsen, die het ook beu waren door vreemde rechters te worden geregeerd... Laat ons overigens een van de motieven van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring niet vergeten: ‘He has combined with others to subject us to a Jurisdiction foreign to our Constitution, and unacknowledged by our Laws; giving his Assent to their Acts of pretended Legislation.’

(1) http://curia.europa.eu/juris/documents.jsf?num=C-619/18
(2) http://curia.europa.eu/juris/documents.jsf?num=C-284/16
 
Locations of visitors to this page