vrijdag, februari 13, 2009

Krokodillentranen over de invoering van het betalingsbevel

Eerstdaags moet de voltallige Kamer stemmen over een wetsontwerp tot invoering in het Belgische recht van de procedure "betalingsbevel", ontwerp dat reeds werd goedgekeurd in de Senaat (26 juni 2008) en de Kamercommissie (Stukken op de webstek van de Kamer (1)).

Op het allerlaatste moment proberen lobby's uit onder meer de vakbonden de invoering van deze procedure tegen te houden. Vanmorgen verscheen daartoe een opiniestuk in De Standaard onder de misleidende titel "Maak de consument niet vogelvrij" (2). Een overzicht van de argumenten van de tegenstanders is verder te vinden bij John de Wit (GVA).

Het voorstel is in wezen een variante op en vereenvoudiging van de mogelijkheid die nu reeds bestaat om een verstekvonnis te vorderen tegen een schuldenaar die zich niet laat horen of zien na dagvaarding. Maar de procedure is een stuk eenvoudiger en de vertragingsmogelijkheden van de verweerder worden sterk ingeperkt. Wat het eerste betreft volstaat een verzoekschrift op een door de overheid ter beschikking gesteld formulier, dat dan aangetekend wordt verzonden aan de verweerder. Wat het tweede betreft: nu kan een verweerder verstek laten gaan en dan verzet aantekenen zonder zijn afwezigheid te moeten motiveren; in de betalingsbevelprocedure kan hij geen verzet meer aantekenen nadat hij de termijn voor betwisting (die ook met een eenvoudig formulier kan gebeuren) heeft laten verstrijken, maar enkel om heroverweging vragen in geval van overmacht en enkele andere redenen. Ik vereenvoudig het verhaal hier wel wat, omdat het niet mijn bedoeling is de procedure grondig uiteen te zetten en zelfs niet over de voor- en nadelen van deze procedure te argumenteren.Ik wil wel toegeven dat ik het voorstel gunstig gezind ben, maar toch liever had gezien dat de verweerder niet per aangetekende brief maar per deurwaardersexploot zou worden verwittigd (3).

Wat mij wel treft bij de tegenstanders is hoezeer het besef ontbreekt dat heel deze zaak een Europese dimensie heeft ne hoezeer zij te laat komen met hun tegenstand.

De gewraakte procedure "betalingsbevel" is namelijk reeds IN WERKING in België sedert 12 december 2008. Dat is het effect van een Europese Verordening, de Verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (4). Aangezien het hier niet om een richtlijn gaat, maar om een verordening, is deze zonder omzetting toepasselijk in België en heeft ze rechtstreekse werking. Met andere woorden, er is geen enkele Belgische wet nodig en onze rechtbanken dienen die procedure toe te passen en betalingsbevelen uit te vaardigen indien aan de voorwaarden van die Verordening is voldaan. De formulieren die schuldeisers moeten invullen om zo'n betalingsbevel aan te vragen staan op internet. Voor bevelen door een Belgische rechtbank is dat op http://ec.europa.eu/justice_home/judicialatlascivil/html/epo_filling_be_nl.htm. Ze moeten wel nog afgeprint worden in aangetekend verstuurd naar de rechtbank. Anders dan bv. voor de Duitse rechtbanken kunnen ze nog niet on line worden ingezonden (zie daarvoor https://www.online-mahnantrag.de).

Nu is het natuurlijk wel juist dat die Verordening de procedure betalingsbevel voor de Belgische rechtbanken enkel invoert voor schuldeisers uit andere landen (in beginsel de EU-landen) die een betalingsbevel tegen een schuldenaar willen bekomen in België (zie art. 3 "grensoverschrijdende zaken"). Ook geldt die procedure enkel voor schulden uit contracten, schuldbekentenissen en mede-eigendom. Binnen dat toepassingsgebied geldt ze zowel tegen ondernemingen als consumenten als overheden, dus met inbegrip van geschillen van consumentenrecht of arbeidsrecht (artikel 2 "werkingssfeer"). Het gata dus helemaal niet om een regeling die enkel geldt tussen bedrijven, zoals dat bv. het geval is met de Europese Richtlijn inzake de bestrijding van de betalingsachterstand (5), die niet handelt over de procedure, maar wel over de interest en kosten die men mag aanrekenen e.d.m.

Zeggen dat België niet verplicht is om die procedure ook toe te passen in "binnenlandse" geschillen is evenwel juridisch vrij onzinnig. Inderdaad, Europa verplicht ons daar niet toe, omdat het geen bevoegdheid is van de EU. Maar het discriminatieverbod in de Belgische Grondwet (art. 10 grondwet, verbod van discriminerende wetgeving) doet dat wel. In de specifieke context van de discrepanties tussen lidstatelijk en Europees recht spreekt men hierbij van het "homogeniteitsgebod" (6). Dat een "afwijkende" regeling wordt ingevoerd door het Europees recht verhindert niet dat de Belgische wetgever verplicht is te onderzoeken of hij geen discriminatie laat ontstaan of in stand houdt door niét te homogeniseren, en het Grondwettelijk Hof is bevoegd dit te toetsen (zie voor een voorbeeld waar de niet-uitbreiding getoetst werd en in casu aanvaardbaar werd geacht arrest nr. 110/2001)(7). Een vergelijkbaar probleem heeft zich overigens voorgedaan bij de omzetting van de Richtlijn betalingsachterstand, waar de wetgever de terugvorderbaarheid van advocatenkosten zoals de Richtlijn beperkt had tot handelstransacties tussen ondernemingen (of overheden) en het Hof van cassatie toen zelf het voortouw heeft genomen om dit uit te breiden naar alle contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheidsgeschillen (arrest van 2 september 2004), zodat de wetgever verplicht werd in te grijpen met een algemene wet. Uit het Hof van cassatie zelf heb ik vernomen dat het die stap heeft gezet in reactie op de discriminatie die voortvloeiende uit de één-op-één-omzetting van de Richtlijn betalingsachterstand.

Wat nu het betalingsbevel betreft: er is geen enkel zinnig argument om aan een binnenlandse schuldeiser te verbieden voor een Belgische rechtbank een betalingsbevel aan te vragen volgens soortgelijke regels als de Verordening, wanneer een buitenlandse schuldeiser dat kan. Dat verbieden is een discriminatie die ongrondwettig is.

Kortom, wie nu tranen plengt over de invoering van het betalingsbevel ook tegen consumenten en ook in arbeidsgeschillen, komt gewoonweg te laat. Deze procedure werd reeds voorgesteld door een expertencommissie onder voorzitterschap van mijn vader in 1993 (zie de conclusies van het rapport in de vorm van een modelwet, hoofdstuk 11)(8). Ze werd overgenomen in een Groenboek van de Europese Commissie uit 2002 (9), waarop een ruime consultatie volgde. Het voorstel voor een Verordening dateert van 2005 en werd goedgekeurd door het Europees Parlement en de Europese Raad (van Ministers) (10). Voor zover mij bekend heeft België zich niet verzet tegen de invoering van die Verordening.

De tranen die nu geplengd worden zijn dus krokodillentranen. Indien de toepassing van het betalingsbevel op consumenten werkelijk onaanvaardbaar zou zijn, dan hadden de tegenstanders zich maar eerder moeten roeren. Misschien kunnen ze het Belgische recht aanpassen en naar Deens model de regering verplichten de zaak in het parlement te bespreken vooraleer te beslissen op een Europese raad. Of misschien kunnen ze het systeem zelf in vraag dat ons verplicht Europese Verordeningen zomaar te aanvaarden met voorrang boven het Belgische recht. Maar nu weigeren de procedure betalingsbevel uit te breiden naar interne geschillen, ook jegens consumenten, is een houding die aanzetten tot discriminatie. En zijn het nu net die vakbonden die al jaren beweren dat aanzetten tot discriminatie ten strengste verboden moet zijn, zelfs wanneer het de vorm aanneemt van wetgevende voorstellen ?


(1) Stukken op http://www.dekamer.be/kvvcr/showpage.cfm?section=flwb&language=nl&rightmenu=right&cfm=/site/wwwcfm/flwb/flwbn.cfm?legislat=52&dossierID=1287&inst=K
(2) Maak de consument niet vogelvrij, http://www.standaard.be/Krant/Tekst/Artikel.aspx?artikelId=U926EOSS&date=20090213
(3) Vgl. hierover mijn eerder bijdrage met B. Tilleman en A. Verbeke,"Dagvaarding of verzoekschrift ?", verkort in Juristenkrant nr. 87, 7 april 2004, p. 4, volledig op http://www.gerechtsdeurwaarders.be/doc/0013C9.pdf
(4) Verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure , http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2006:399:0001:01:NL:HTML
(5) Richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties,http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:32000L0035:NL:HTML
(6) Zie vooral de publicaties van W. VAN GERVEN, “In het verleden ligt de toekomst van een Europees ius commune”, RW 1995-96, 1430; -, “Bridging the gap between community and national laws : towards a principle of homogeneity in the field of legal remedies ?”, CMLR 1995, 679 v.
(7) Grondwettelijk Hof arrest nr. 110/2001, http://grondwettelijkhof.be/public/n/2001/2001-110n.pdf
(8) Draft door de commissie-Storme op http://storme.be/Eu.Harmonis.Proced.art.pdf
(9) Groenboek betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen, http://eur-lex.europa.eu/smartapi/cgi/sga_doc?smartapi!celexplus!prod!DocNumber&lg=nl&type_doc=COMfinal&an_doc=2002&nu_doc=746
(10) Voor meer gegevens, zie http://europa.eu/scadplus/leg/nl/lvb/l33212.htm.

donderdag, februari 12, 2009

Grondwettelijk Hof en de antidiscriminatiewetten: gebrek aan moed, maar wel op vele punten een inperking van de wet

Vandaag deed het Grondwettelijk hof uitspraak(zie http://www.arbitrage.be/public/n/2009/2009-017n.pdf) over de vorderingen ingesteld tegen de drie antidiscriminatiewetten van 10 mei 2007 (Antiracismewet , hierna ARW, Algemene Antidiscriminatiewet, hierna ADW, en Wet bestrijding discriminatie tussen vrouwen en mannen, hierna WDVW). Tegen deze wetten was beroep aangetekend, onder meer door een grote groep verontruste burgers verdedigd door mrs. Matthias Storme en Jelle Flo (zie het verzoekschrift op http://storme.be/ADWverzoekschrift.pdf en verdere stukken op http://storme.be/anti-antidiscriminatiewet.html) , maar verder ook op sommige punten door de Liga voor de Mensenrechten, de Vlaamse balies e.d.m.

Een grondiger analyse van het arrest, dat 148 bladzijden telt (wat vooral wijst op de talloze argumenten en middelen die werden aangevoerd, veeleer dan op een uitvoerige motivering van de afwijzing daarvan door het Hof), vergt meer tijd, zodat deze mededeling zich beperkt tot enkele punten.

Het Hof wijst de voorzieningen af onder voorbehoud van restrictieve interpretatie van de bestreden wetten op een hele reeks punten.

Enerzijds zijn wij wel teleurgesteld zowel wat betreft het gebrek aan moed om de bepalingen die te ver gingen ook effectief te vernietigen als wat voor wat er volgens het Hof allemaal door de beugel kan aan vrijheidsbeperkende wetten en de daaraan ten grondslag gelegde rechtsopvattingen.

Anderzijds zijn wel enkele van de ergste uitwassen of mogelijke misbruiken van de wet gecensureerd door het Grondwettelijk Hof, wat natuurlijk verheugt.

1. Verzoekers hadden aangevoerd dat de wetten ongrondwettig zijn omdat zij enerzijds de overheid en anderzijds aan de burger aan eenzelfde discriminatieverbod onderwerpen, hoewel er een fundamenteel verschil is tussen beiden (machtsmonopolie e.d.) en burgers niet aan dezelfde verplichtingen kunnen worden onderworpen.

Het Grondwettelijk hof antwoordt (B.10.4) daarop dat "het bepalend criterium voor de onderwerping aan het verbod van discriminatie niet is het regelgevende optreden, maar de machtspositie, in feite of in rechte, die een persoon in het rechtsverkeer inneemt".

Deze principe-overweging is niet onredelijk maar zet wel de deur open voor eleutherofobische motiveringen(*).

Het is jammer dat het Hof evenwel de bestreden bepalingen verder niet in concreto aan dat criterium toetst. Het bestaan van een machtspositie is immers geen vereiste voor de toepassing van de wetten. Uit overweging B.10.4 zou men evenwel moeten leiden dat de discriminatieverboden uit die wetten slechts gelden voor personen die een machtspositie innemen in het rechtsverkeer.

2. Teleurstellend is de overweging B.14.7. dat elke ongelijke behandeling in de verhoudingen tussen burgers waarvoor geen verantwoording kan worden gegeven een fout uitmaakt. Dat zou immers impliceren dat burgers voor alles wat ze doen steeds een verantwoording moeten kunnen geven op straffe van aansprakelijkheid. Dit is een totalitaire stelling die de vrijheid van de burgers totaal opheft. Het is te maar hopen dat het Grondwettelijk Hof niet beseft wat het hier schrijft. Hier gaat het niet om een gebrek aan moed, maar om een fundamenteel eleutherofobe rechtsopvatting.

3. Wat het derde middel betreft verkondigt het Hof algemeenheden die empirisch niet standhouden, met name dat in verhoudingen tussen (kandidaat-)werkgevers en (kandidaat-)werknemers, tussen personen die reeds een maatschap van vrije beroepers hebben en diegene die daartoe willen toetreden, tussen aanbieders van goederen en diensten (waaronder gezondheidszorg) en afnemers van goederen en diensten, tussen organisatoren van activiteiten en deelnemers aan activiteiten, tussen schuldeisers en schuldenaars, het stééds de eerste categorie die in een machtspositie verkeert tegenover de laatste en dat de markt niet in staat is om de daaruit voortvloeiende discriminaties te bestrijden.

Dit zijn stellingen waarvan de feitelijke onjuistheid kan worden aangetoond. A fact is stronger than a Lord Mayor. Maar als Barbertje moet hangen zijn natuurlijk ook contrafactische argumenten goed.

4. Teleurstellend is ook het feit dat het Hof geen graten ziet in de zeer algemene definities van wat er allemaal verboden is, nl. directe discriminatie, indirecte discriminatie, opdracht tot discrimineren en intimidatie. Zoals de ervaring leert worden daaraan in de praktijk door rechtbanken en andere overheidsdiensten zeer uiteenlopende interpretaties gegeven en bestaat er dus geen enkele garantie van rechtszekerheid tegen subjectieve interpretatie daarvan, desnoods "à la tête du client". We weten allemaal dat in de praktijk niet iedereen gelijk is voor de toepassing van de wet en overheden zoals parketten en centra voor racismebestrijding met twee maten en twee gewichten meten. Het Hof heeft een kans gemist daar iets aan te doen.
Het Hof beschermt in zijn interpretatie feitelijk alleen de persoon die onopzettelijk ongelijk behandelt, maar niet diegene die opzettelijk een onderscheid maken maar ervan overtuigd is dat dit onderscheid redelijk verantwoord is. Met name miskent het Hof dat het begrip "redelijke verantwoording" een vaag begrip is. Aldus hebben burgers géén rechtszekerheid ten aanzien van ongelijke behandelingen die ze opzettelijk uitvoeren in de overtuiging dat het onderscheid redelijk verantwoord is. Dat beschermt niet tegen subjectieve of discriminerende invullingen van het begrip redelijke verantwoording.

5. In overweging B.36.4. perkt het Hof de toepassingsmogelijkheden van de forfaitaire schadevergoeding van art. 16 § 2, 1°ARW , 18b § 2, 1 ADW en 23, 2, 1 WDVW. Die bepalingen voorzien een schadevergoeding bij een ongunstige behandeling, zélfs indien die ook op niet-discriminerende gronden zou zijn getroffen. Het Hof preciseert dat de schadevergoeding slechts kan worden toegekend tegen een persoon die daadwerkelijk discriminatie heeft gepleegd en ten gunste van een persoon die daadwerkelijk slachtoffer is van discriminatie. Overweging B.37.4 verduidelijkt verder dat wie onschuldig is aan discriminatie niet gehouden kan zijn tot die forfaitaire vergoedingen.

6. In overweging B.47.3 geeft het Hof een soepele interpretatie aan de uitzondering voor organisaties op levensbeschouwelijke grondslag, interpretatie die ruimer is dan de letter van de wet.

7. In overweging B.51.6 geeft het Hof een restrictieve interpretatie aan het begrip indirecte discriminatie. Er is slechts sprake van indirecte discriminatie wanneer men een persoon ongelijk behandelt op grond van een ander criterium dan één van de "beschermde criteria" en dit doet met de bedoeling een onderscheid te maken op grond van een van de beschermde criteria en zonder dat hiervoor een objectieve en redelijke verantwoording bestaat.
Door die restrictieve interpretatie worden alvast enkele van de ergste misbruiken en onzekerheden voor de burger tegengegaan.

8. In overweging B.53.4 geeft het hof ook een restrictieve interpretatie ana het begrip "intimidatie" door dit te beperken tot die gevallen waarin het ook de bedoeling was om een bedreigende, vijandige, beledigende of kwetsende omgeving te creëren.

9. Ook aan het begrip weigering tot het maken van redelijke aanpassingen voor een persoon met een handicap wordt een restrictieve interpretatie gegeven (B.54.4), door opzet te vereisen, en met name te vereisen dat de beklaagde wist dat de maatregel geen onredelijke belasting zou uitmaken.

10. Zeer weinig onderbouwd is het antwoord van het Hof op de kritiek jegens het gebruik van de verboden discriminatiegrond "zogenaamd ras". Het Hof stelt dat zoiets als "zogenaamd ras" wel bestaat en gaat helemaal niet in op de vraag naar de omschrijving daarvan of criteria daarvoor. Het volstaat blijkbaar dat een nonsensicaal begrip lang genoeg wordt gebruikt opdat het als een realiteit zou kunnen worden beschouwd. Vanuit dat oogpunt zijn er nog een reeks kandidaten die met een dergelijke redenering tot leven kunnen worden gewekt.

11. Wat de vrijheid van meningsuiting betreft, is het oordeel van het Hof eveneens teleurstellend. Weliswaar geeft het hof een beperkende interpretatie aan het verbod op aanzetten tot haat, maar die beperking gaat niet ver genoeg. De strafbaarstelling van "aanzetten tot haat" geldt volgens het Hof énkel voor gedragingen of meningsuitingen met de bedoeling om aan te zetten tot discriminerend, haatdragend of gewelddadig gedrag (B.67.3). Het aanzetten tot "haat" als emotie is dus niet voldoende. Bovendien moet er volgens het Hof een "bijzonder opzet" aanwezig zijn, dus men met inderdaad de bedoeling hebben discriminerend, haatdragend of gewelddadig gedrag te veroorzaken. Bovendien blijft er het reële gevaar dat onder het mom van een verbod van aanzetten tot haat jegens een groep meningsuitingen verboden en bestraft worden die enkel ingaan tegen het geloof of de overtuiging van een groep. De recente geschiedenis bewijst welk misbruik van dergelijke strafbaarstellingen wordt gemaakt, zoals de veroordeling van opiniemakers die een zekere profeet omschreven als een pedofiel omdat dit een aanzetten tot haat jegens een bevolkingsgroep zou inhouden. Het Hof miskent het feit dat de strafbepalingen die het laat bestaan wel degelijk daarvoor gebruikt of misbruikt worden.
Onduidelijk blijft of de strafbepaling nog kan worden misbruikt om op te treden tegen personen die geenszins de bedoeling hebben om aan te zetten tot discriminerend gedrag in strijd met de bestaande wetten, maar enkel de bedoeling hebben aan te zetten tot het wijzigen van de wet in een zin die volgens de huidige wet discriminerend zou kunnen zijn. M.i. kan dat niet de bedoeling zijn van het Grondwettelijk Hof, maar uitdrukkelijk uitgesloten werd dit niet. Een dergelijke interpretatie zou inhouden dat de wetten die door het huidige "regime" zijn gemaakt, beschermd worden tegen campagnes tot wijziging daarvan: een campagne tot wijziging van de wet kan immers gebrandmerkt worden als een aanzetten tot discriminatie volgens de criteria van de bestaande wet. Dit vormt een bijzonder zware inperking van de democratische meningsvorming. Het is een gemiste kans dat dit niet uitdrukkelijk werd afgewezen.

12. Belangrijk is wel dat het Grondwettelijk Hof benadrukt (in B.68 en B.76) dat de zgn. cascaderegel van art. 25 Grondwet blijft gelden: wanneer de schrijver van een tekst bekend is en in België woont, kunnen de uitgevers, drukkers en verspreiders niét aansprakelijk worden gesteld. In die gevallen kunnen ze dus ook niet strafbaar zijn wegens het aanzetten tot haat. Die immuniteit geldt in die gevallen dus ook voor het verspreiden van denkbeelden die gegrond zijn op rassuperioriteit of rassenhaat.
Een open vraag blijft evenwel wat er gebeurt bij een verdere verspreiding na het overlijden van de auteur.

13. Wat betreft het verbod op het verspreiden van denkbeelden die gegrond zijn op rassensuperioriteit of rassenhaat heeft het Hof niet de moed gehad dit symboolartikel, deze trofee van de antriracismefascisten neer te halen, ondanks het feit dat zelfs de Liga voor de mensenrechten de vernietiging hiervan heeft gevorderd (met een knipoog naar de boutade van de grote joodse historicus Jacques presser dat als het fascisme terugkomt het dat doet onder de naam antifascisme).
Wel heeft het Hof door een beperkende interpretatie elke zelfstandige betekenis aan dit artikel ontnomen. Het Hof stelt namelijk dat dit verbod slechts geldt voor gedragingen met het bijzonder opzet om aan te zetten tot haat of discriminatie (zie B. 74.5).

14. Grotendeels hetzelfde kan gezegd worden met betrekking tot de strafbaarstelling van het "behoren tot of medewerking verlenen aan ene groep of vereniging die kennelijk en herhaaldelijk discriminatie verkondigt" (art. 22 ARW).
Het Hof beperkt die strafbaarstelling op verschillende wijzen:
- ten eerste moet de groep kennelijk en herhaaldelijk aanzetten tot discriminatie (B.79.2 tot 79.5);
- ten tweede moet de groep of vereniging zelf strafbaar zijn wegens het aanzetten tot discriminatie (B.79.5 en B.88.2); dat laatste vergt ook een bijzonder opzet;
- het behoren tot of medewerking aan een groep die niet strafrechtelijk kan worden vervolgd, kan dus niet strafbaar zijn (B.81.1)
- de beklaagde moet weet hebben van de strafbare gedragingen van de groep (B.82.5)
- medewerking of lidmaatschap moet zijn ingegeven door de drang om mee te werken aan het verkondigen van de discriminatie (B.82.7).
- de immuniteit van art. 25 lid 2 blijft gehandhaafd (B.84.2).
Wel is de motivatie van de verwerping van de strijd met de vrijheid van vereniging in overweging B.83.5 logisch onhoudbaar en contradictorisch ten opzichte van de tekst van de wet en ten opzichte van overweging B.83.7: in B.87.4 het Hof stelt dat de vereniging die herhaaldelijk en kennelijk segregatie verkondigt, wel kan blijven bestaan, en dat daarom de verenigingsvrijheid niet is aangetast, maar het Hof aanvaardt wel dat men niet mag behoren tot zo'n vereniging. Een vereniging zonder leden, is evenwel geen vereniging....

Los van die logische onzin, heeft het Hof dus wel de draagwijdte van art. 22 ARW zeer sterk ingeperkt, maar heeft niet durven vernietigen.

Interessant is wel dat uit de door het hof gegeven criteria blijkt dat de vzw's van het Vlaams Blok in 2004 op onrechtmatige manier zijn veroordeeld en dat het hof van cassatie onrechtmatig de cassatievoorziening tegen die veroordeling heeft afgewezen. Ook andere veroordelingen die reeds hebben plaatsgevonden zijn op basis van die interpretatie onrechtmatig gebeurd. Minstens art. 25 lid 2 van de Grondwet werd daarbij miskend, en wellicht ook de vereiste dat moet worden vastgesteld dat de groep of vereniging zelf strafbaar is en strafrechtelijk kan worden vervolgd. Men zal zich herinneren dat het hof van Cassatie toen op onwettige wijze heeft geweigerd een prejudiciële vraag te stellen ana het grondwettelijk Hof over de toegepaste wetsbepaling (art. 3 van de Oude Antiracismewet, dat overeenstemt met art. 21 van de nieuwe ARW).

De reden waarom art. 21 ARW niet is vernietigd moet allicht ook daarin worden gezocht: het Grondwettelijk Hof heeft de onrechtmatigheid van die veroordeling niet al te zichtbaar willen maken.

15. Tenslotte heeft het Hof ook het aannemen van een vermoeden van discriminatie (omkering van de verdere bewijslast) aan strengere voorwaarden onderworpen als de letter van de wet vereist. Met name aan het gebruik van statistisch materiaal betreft, stelt het Hof een stuk strengere eisen dan de letter van de wet (zie B. 93.3.). Ook kan de bewijslast slechts omgekeerd worden nadat er voldoende aanwijzingen zijn aangebracht dat er reeds een discriminatie heeft plaatsgehad, en volstaan gegevens uit een proactieve controle niet (B.93.5).

16. In overweging B.102.7 en B.103.3. laat het Hof verder ook een opening voor het inroepen van gewetensbezwaren of religieuze motieven als rechtvaardiging voor het handelen niet alleen van een organisatie maar ook van een afzonderlijke burger. Het probleem blijft evenwel dat het aan de rechter wordt overgelaten om te oordelen of die bezwaren of motieven een redelijke verantwoording vormen voor een onderscheid dat een burger of een organisatie op levensbeschouwelijke grondslag hanteert in zijn publieke activiteiten. Door de vaagheid daarvan is de burger teveel overgeleverd aan de subjectiviteit van de rechter.

17. Niet onbelangrijk is ook dat de wetten volgens het Hof (B.102.8) in het geheel niet gelden voor de benoeming en installatie van priesters of andere bedienaren van de eredienst. Impliciet lijkt het Hof ook de eredienst en meer in het algemeen religieuze activiteiten uit te sluiten van het toepassingsgebied van de wet.

18. Naast de kritische bemerkingen die hierboven reeds werden gemaakt, is het ook te betreuren dat het Hof geen aandacht heeft gehad voor het "chilling effect" op de uitoefening van de vrijheid van de aangevochten bepalingen. Er wordt veel te veel gerekend op het feit dat rechters deze wetten in redelijkheid zullen toepassen. Maar niet alleen leert de ervaring ons dat er in de rechterlijke toepassing grote verschillen zijn en twee maten en gewichten worden gehanteerd, bovenal wordt miskend dat ook een vrijspraak of een afwijzing van een vordering tot schadevergoeding niet verhindert dat de aangeklaagde persoon intussen grote schade heeft geleden door de mogelijkheid hem of haar onterecht voor de rechter te sleuren. Er zijn in ons land op die wijze reeds mensen geruineerd en dat heeft zelfs reeds tot zelfmoord heeft bijgedragen.

Besluit.

Uit dit alles valt af te leiden dat het resultaat van de procedure weliswaar teleurstellend is, maar dat de rechtsgang geenszins nutteloos is geweest. Enkele van de ergste uitwassen van de bestreden wetten zijn alvast gesneuveld.

Het resultaat bewijst wel dat de fundamentele vrijheden in de Belgische Staat niet voldoende zijn beschermd tegen de inperkingen door de wetgever en dat vrijheidslievende burgers ook andere middelen dan een procedure voor het Grondwettelijk Hof zullen moeten inzetten om daar beterschap in te brengen(bedoeld worden: politieke middelen en middel van culturele strijd).

(*) "Eleutherofobie: irrationele angst voor de vrijheid van de mensen die aan de grondslag ligt van onredelijke inperkingen van die vrijheid

woensdag, februari 04, 2009

Enkele verduidelijkingen tussen licht en mis

Zoals te verwachten viel, kreeg ik op mijn vorig stukje ("Een oproep "Kauf nicht bei Juden" uitgezonden door de KU Leuven") uitgesproken reacties van zowel goedkeuring als kritiek. Die laatste noopt mij tot enkele verduidelijkingen.

1. De kritiek die ik richt is een kritiek aan de Universiteit, niet aan de eredoctores. Eenieder heeft de vrijheid om op te roepen tot boycots, maar het is totaal misplaatst dat de universiteit dit uitzendt op het patroonsfeest. Daarom heb ik dit geschreven. Ik spreek me ook niet uit over de verdiensten van de eredoctores, maar wel over de vraag of zij omwille van wetenschappelijke verdiensten geëerd werden en mochten geëerd worden.

2. Degene die van dhimmitude beschuldigd wordt is dus de Universiteit. Dé gelegenheid voor waardering van wetenschappelijke verdiensten, het patroonsfeest, wordt exclusief voorbehouden aan verdiensten in het kader van de "diversiteit" en die "diversiteit" wordt uitsluitend ingevuld als lof voor gematigde moslims of zij die verzoening met de islam nastreven. Opnieuw: mijn kritiek geldt enerzijds de wijze waarop de universiteit wetenschappelijke verdienste invult (diversiteit is wel zowat het meest wezelachtige woord vandaag) en anderzijds de wel zeer eenzijdige kijk op diversiteit.
- Als het om "diversiteit" gaat vrees ik dat we van andere grote culturen misschien meer te leren hebben, of van denkers die consequent de diversiteit aan opinies verdedigd hebben of de godsdienstvrijheid. Als het geen wetenschappers moeten zijn, maar voorvechters van de diversiteit kan men misschien denken aan de voorvechters van christelijke en andere religieuze minderheden, aan verdedigers van mensen die van godsdienst veranderd zijn, enz. An Na'im geef ik hierbij overigens het voordeel van de twijfel, omwille van zijn pleidooi voor het afschaffen van het dhimmi-statuut (maar dat zegt dan toch veel over de islam: zou men een katholieke jurist een eredoctoraat geven omdat hij vindt dat niet-katholieken in de staat misschien toch wel dezelfde rechten moeten krijgen ?).
- Wetenschappers die kritisch zijn ten aanzien van de islam worden grotendeels geweerd op de Universiteit en zullen omzeggens nooit een eredoctoraat krijgen. Nochtans zijn hun wetenschappelijke verdiensten vaak veel groter dan van politiek passende eredoctores; maar zij hebben blijkbaar niet de "politieke verdiensten" waar het om gaat. Als men personen wil eren voor hun wetenschappelijke studie van de islam is er nochtans een behoorlijk grote keuze vandaag, zelfs in allerlei gradaties van islamofilie tot islamofobie. Denken we maar aan Patricia Crone, Karl-Heinz Ohlig, Gerd Puin, Christoph Luxenberg, Volker Popp, Alfred-Louis de Prémaré, Mondher Sfar, E.P. Marie-Edouard Gallez (O.P.), Marie-Thérèse Urvoy, Hans Jansen, Dan Diner, een arabische christen als Samir Khalil Samir (s.J.) of een moslim als Muhammad Kalisch,
- Als het om wetenschappelijke denkers van de diversiteit moet gaan, is er ook keuze, zelfs met specifieke interesse voor de Arabische wereld, bv. Rémi Brague (3), Giovanni Reale,Bassam Tibi (de moslimprofessor die het begrip Leitkultur ontwikkelde), enz.

NB. De wetenschappelijke oriëntalistiek is aan de KU Leuven de jongste jaren overigens bijna volledig (ik zeg dus niet: volledig) in de hoek geduwd en vervangen door islamitische en andere "studies" (een woord dat meestal moet verhullen dat het niet om wetenschap gaat maar om een hutsepotje van al dan niet praktische weetjes voor zover het al niet om politiek correcte verhalen gaat).

3. Als ik het had over een zogenaamde filosofie professor, slaat dat vanzelfsprekend niet op het feit dat prof. Nusseibeh geen filosofieprofessor zou zijn, maar op het feit dat de motieven waarvoor hij een eredoctoraat kreeg niets met zijn filosofisch werk te maken hebben (dat wel degelijk bestaat, al is het de laatste 10 jaar bij mijn weten een heel stuk beperkter - en buiten zijn arabische publicaties die ik niet kan checken op filosofisch vlak omzeggens alleen een (overigens interessante) lezing gaf over geloof, geweld en rede in antwoord op de Regensburgse toespraak (2) van paus Benedictus XVI).

4. De boycotoproep betreft wel degelijk zowel de economische, politieke, academische als culturele contacten met Israël. Vermits het ook om een economische boycot gaat is de toespeling "Kauf nicht bei Juden" niet misplaatst. De meeste arabische landen praktiseren al decennia niet zomaar een boycot van Israël maar een boycot van joodse ondernemingen. Iedereen weet dat er vele economisch banden zijn tussen Israël en de joden elders. Ter vergelijking: roep eens op tot een boycot van alle moslimlanden ter wereld en leg dan maar uit aan de media dat je niet oproept tot een boycot van de moslims.

5. Wat de standpunten van Nusseibeh over het "recht op terugkeer" van alle afstammelingen van Palestijnen uit Israël naar Israël betreft kort het volgende (4). Nusseibeh stelt dat er een onvervreemdbaar "recht op terugkeer" bestaat voor al die afstammelingen van diegene die in 1948 of later verdreven of gevlucht zijn, maar dat het politiek verstandiger is om toch maar van dat recht afstand te doen in ruil voor de zekerheid van een Palestijnse staat (twee-staten-oplossing) en een speciaal (binationaal) statuut voor Jeruzalem. Dat is vergeleken met de standpunten van andere Palestijnen inderdaad een gematigd standpunt. Maar naar onze maatstaven kan dit toch niet zo bijzonder zijn ? Omnis comparatio claudicat, maar toch:
- beschouwen wij Grieken die zouden akkoord gaan om het Westen van Aziatisch Turkije niet terug in meerderheid met Grieken te bevolken mits Istanbul/Constantinopel een binationaal statuut zou krijgen, als bijzonder gematigde Grieken ?
- beschouwen wij Duitsers die bereid zijn om de Poolse inlijving van een kwart van Duitsland te aanvaarden als bijzonder gematigde Duitsers ?
- beschouwen wij de Indiërs die bereid zijn de onafhankelijkheid van Pakistan en Bangla Desh te erkennen en af te zien van de terugkeer van miljoenen verdreven Hindoes als bijzonder gematigde Indiërs ?


(1) Violence: Rationality and Reasonableness, (http://sari.alquds.edu/papal_polemics.htm)
(2) "Glaube, vernunft, Universität", http://www.oecumene.radiovaticana.org/ted/Articolo.asp?c=94864. Zie ook mijn "Glossen bij een regensburgse rede", http://vlaamseconservatieven.blogspot.com/2006/09/glossen-bij-een-regensburgse-rede.html
(3) Zie mijn laudatio Rémi Brague, http://vlaamseconservatieven.blogspot.com/2009/02/laudatio-remi-brague.html
(4) Of mijn samenvatting correct is kan men beoordelen mits lezing van zijn bijdrage "Final Status: Jerusalem and Retrun", op http://www.bakerinstitute.org/publications/Final_Status1.pdf/view

dinsdag, februari 03, 2009

Een oproep "Kauf nicht bei Juden" uitgezonden door de KU Leuven

Gisteren 2 februari was het Onze-Lieve-Vrouw Lichtmis, en aangezien Onze Lieve Vrouw de patrones is van de Katholieke Universiteit Leuven (als "sedes sapientiae") worden die dag traditioneel de eredoctoraten uitgereikt op het patroonsfeest. Wat een feest van de wetenschap zou moeten zijn, wordt al vele jaren ontsierd door de blijkbaar ononderbrukbare behoefte van de universiteit om politieke statements te maken, en vooral om de politieke correctheid te vleien. Sommige jaren verloopt het wel allemaal correct, maar gisteren was het weer prijs.

Onder het mom van een bevorderen van de diversiteit heeft men van het feest van onze Lieve Vrouw een hoogmis van de dhimmitude gemaakt. Ik vrees dat vele van de nieuwe dhimmis aan de universiteit het woord nog niet eens kennen. De dhimmis zijn zij die in ruil voor het "privilege" om zich niet te moeten bekeren tot de islam, in alles onderdanigheid aan (u weet wel, "respect" voor) de islam moeten beoefenen. En onze "leiders" in Europa, belgië en blijkbaar ook aan onze Universiteiten zijn volop aan het dhimmiseren.

Diversiteit, weet U wel: in naam van de diversiteit werden alle eredoctoraten gisteren aan moslims gegeven of aan personen die zich als dhimmi tussen de moslims begeven. Dat getuigt natuurlijk van een ongelooflijke diversiteit, nietwaar. Of liever, van een antidiversiteitsvisie op de diversiteit. Een diversiteit die enkel bestaat uit erkenning van en respect voor de islam, van alle religies diegene die het minst diversiteit in de wereld aanvaardt. De perversie van de diversiteit dus. Indien men nu nog gekozen had voor grote geleerden uit alle wereldgodsdiensten had ik er begrip voor opgebracht. Nu echter geen greintje.

Ik was van plan te zwijgen, maar nu kan ik niet meer. Immers, een van de 4 eredoctoraten ging naar Sari Nusseibeh, zogenaamd een professor in de filosofie aan de Palestijnse universiteit van Jeruzalem. In de voorstelling van deze professor (zie http://dagkrant.kuleuven.be/?q=node/5835) werd evenwel enkel over zijn politieke standpunten gesproken. Enige wetenschappelijke verdienste kwam niet aan bod. Nusseibeh was er zelf niet, en zijn toespraak werd op voorhand opgenomen en gisteren uitgezonden (video op http://dagkrant.kuleuven.be/?q=node/5836 en tekst op http://www.kuleuven.be/patroonsfeest/2009/statement.html). In die videotoespraak stelde Nusseibeh:

"I have resisted in the recent past all calls for a boycott of Israeli academic institutions and individuals. Today I believe the circumstances have changed, and I would like to extend an invitation to all civil society institutions, in Palestine or abroad, to place a six-month moratorium on all new "routine" or normal cooperative activities with Israeli institutions or individuals" en "Ideally, of course, international Governments should also be involved in this effort, thus extending the reach of this boycott, and the gravity of the purpose behind it, to include trade and diplomatic ties".

Met andere woorden zegt hij: in het verleden heb ik nooit meegedaan aan oproepen tot boycot van Israël, maar nu roept hij op tot minstens een tijdelijke boycot, zowel academisch, commercieel als diplomatiek. Dus "Kauf nicht bei Juden".

De Universiteit van Leuven zendt dus zogezegd in het teken van de ontmoeting een oproep tot boycot uit. Het gaat hier niet om een uitspraak die ter plaatse is gedaan en die men op voorhand niet kende: de toespraak was opgenomen en werd bewust uitgezonden.

Het feest van Lichtmis werd dus geperverteerd tot een hoogmis van de dhimmitude waarin de universiteit bewust een oproep tot boycot van de Joodse staat uitzendt. De universiteit kan niet zeggen dat ze "es nicht gewusst hat". Het hele bestuur is mee verantwoordelijk voor dit nieuwe morele dieptepunt.

Ik schaam me over mijn alma mater en zeg dat dus ook. Het zal mijn carrière niet bevorderen, maar ik kan niet anders.

Een P.S. is te vinden op http://vlaamseconservatieven.blogspot.com/2009/02/enkele-verduidelijkingen.html

zondag, februari 01, 2009

Laudatio Rémi Brague


Laudatio Rémi Brague bij de opname in de Europese Eresenaat van de BVSE-UEF,
Antwerpen 1 februari 2009

Met professor Rémi Brague eren we vandaag een Europees denker van formaat, een reus van een dwerg op schouders van reuzen, een exclusief denker van de inclusie, een centrale denker van de excentriciteit, een specialist van de bronnen met een magistrale visie op de mondingen.


1. Professor Brague, jaargang 1947, studeerde vooreerst wijsbegeerte en klassieke filologie aan de Ecole Normale Supérieure te Parijs, behaalde het aggregaat in de wijsbegeerte in 1971 en doceert sedert 1973 aan de Universiteit van Parijs. Hij was een van de oprichters van de Franse uitgave van het katholieke tijdschrift Communio. Hij behaalde en een doctoraat derde cyclus in 1976, studeerde verder Hebreeuws en Arabisch en promoveerde nogmaals tot doctor in de letteren in 1986 en is hoogleraar wijsbegeerte sedert 1988. Vandaag bekleedt hij te Parijs de leerstoel klassieke, arabische en middeleeuwse wijsbegeerte en te München de Guardini-Lehrstuhl für Philosophie der Religionen Europas en doceert hij regelmatig in de Verenigde Staten, met name als John Findlay professor in Boston.

2. In enkele decennia schreef hij een reusachtig wetenschappelijk œuvre over de bronnen en ontwikkeling van de Europese cultuur, vooral over de griekse, joods, arabische en middeleeuws-europese wijsbegeerte met een ruime aandacht voor de evolutie der ideeën in de drie fundamentele disciplines van de wijsbegeerte: het wereldbeeld of kosmologie, het mensbeeld of antropologie en de fundamenten van de ethiek. Een enorme historische kennis wordt daarin gepaard met een doorzicht in lange-termijn-ontwikkelingen. Daarbij gaat hij ook in debat met wijsgeren van de nieuwste tijden als Friedrich Nietzsche, Martin Heidegger, Leo Strauss, Schlomo Pines of Hans-Georg Gadamer.

De genoemde drie dimensies werden na ontwikkeling in talloze artikelen het onderwerp van een trilogie, waarvan twee delen zijn verschenen. In 1999 verscheen La sagesse du monde. Histoire de l’expérience humaine de l’univers (1), zoals de titel zegt een geschiedenis van wereldervaring en wereldbeeld van de oudheid tot de moderne tijden. In 2005 verscheen La loi de Dieu: histoire philosophique d’une alliance (2), dat de geschiedenis uitwerkt van de verhouding tussen God en de Wet in de ideeënstromingen van oudheid tot moderniteit. En binnenkort verschijnt Le Règne de l’homme als derde luik.

In plaats van U een beschrijvend overzicht te geven van dat reusachtig wetenschappelijk œuvre wil ik U liever enkele kerngedachten van de gelauwerde proberen toe te lichten.

3. Het wellicht bekendste werk van professor Brague, en datgene waarvan ik enkele ideeën vandaag wil presenteren, is Europe, la voie romaine, waarvan de oorspronkelijke uitgave dateert van 1992 en dat intussen in bijna 20 talen is vertaald (3). Het is de uitwerking van een fundamentele wezenstrek van de Europese beschaving en tegelijk een pleidooi voor de verdere beoefening daarvan. Het is daarmee ook een boek over de Europese culturele identiteit.

Als fundamentele wezenstrek van Europa die professor Brague “romeins” of “rooms” noemt – twee Nederlandse woorden waarvoor het Frans, Duits en Engels slechts één woord gebruiken, ziet hij de erkenning van en verhouding tot de externe bronnen van de eigen beschaving. Die fundamentele trek is zeer duidelijk te zien in de verhouding van het christendom tot de joodse bronnen, en in de verhouding van de antiek-romeinse, middeleeuwse en moderne latiniteit tot de griekse bronnen. Het christendom is “romeins” in zoverre het erkent schatplichtig te zijn aan de Hebreeuwse Bijbel en het joodse denken en tegelijk daarvan te verschillen. De Europese cultuur heeft zich onder meer ontwikkeld door zich het vreemde eigen te maken en tegelijk vreemd te laten zijn. De romeinse weg bestaat erin zich bewust te zijn van deze secondariteit, van het feit dat er bronnen zijn waaraan we wel schatplichtig zijn, maar die niet “van ons” zijn. De romeins-christelijke Europese beschaving is in die zin traditioneel helemaal niet uitsluitend eurocentrisch maar juist excentrisch. Meer nog, de Europese cultuur is de enige waarin de interesse voor vreemde culturen die als vreemde culturen erkend worden niet tot enkelingen beperkt bleef maar een massafenomeen werd (4).

4. In het genoemde werk en andere artikelen onderscheidt professor Brague verschillende wijzen van omgang met het vreemde, met externe bronnen. Het zijn er hoofdzakelijk drie (5).

Ten eerste zijn er culturen of stromingen die zichzelf als origineel, als het enige origineel beschouwen, die geen vreemde bronnen erkennen. Wat men geërfd heeft van andere culturen of eruit heeft overgenomen wordt verteerd en niet als een externe bron erkend. Het is als een vrucht die leeggezogen wordt en die men nog slechts als lege schil erkent. Wanneer het om teksten gaat worden de externe bronnen gebruikt om zelf teksten samen te stellen waarin men mogelijks de externe bronnen parafraseert, maar het origineel wordt vervolgens beschouwd en niet bewaard. In het vroege christendom was er zo een stroming die het Oude Testament verwierp, het Marcionisme. De islamitische beschaving is op die manier omgegaan met de griekse bronnen: eenmaal ze verteerd waren was er geen interesse meer voor; het toegeëigende werd beschouwd als van eigen oorsprong en de externe bronnen als een vervalsing daarvan. Dat is bijvoorbeeld de visie van de islaam op de Bijbel die een belangrijke bron was van de Koraan, maar volgens de islaam een vervalsing van de originele en eeuwige Koraan. Voorafgaand aan de definitieve openbaring daarvan was er slechts jahilia, onwetendheid.

In het “romeinse” Europa daarentegen werden externe bronnen eigen gemaakt zonder ze te verteren. Professor Brague noemt dit inclusie - of misschien moet ik het vertalen door inlassing. Ze blijven als zelfstandige bronnen bewaard. Als het om teksten gaat, maakt men een onderscheid tussen tekst en commentaar. Het nieuwe testament is in zekere zin een vernieuwende commentaar (pesher) op het oude testament. De middeleeuwse geleerden zagen zich naar een uitdrukking van Bernardus van Chartres als dwergen op de schouders van reuzen (6). Doordat de vreemde bron als vreemde bron wordt bewaard en niet verteerd, kan men telkens opnieuw ad fontes gaan om zich aan die bron te laven. Men moet ze zich telkens opnieuw eigen maken. Zo kan er telkens opnieuw een renaissance plaatsvinden en hebben er in het roomse Europa vele renaissances plaatsgevonden, te beginnen met de Karolingische. Doordat men telkens opnieuw oudere teksten als te becommentariëren origineel heeft bewaard, zien we de gelaagdheid van onze cultuur. Een cultuur die het verteren voorrang geeft op de inclusie zal moeite hebben me historisch perspectief. Niet alleen ten aanzien van de eigen bronnen heeft de europese beschaving de becommentariërende inclusie beoefend boven het verteren. De filologische omgang met het vreemde, die vandaag de dag ten onrechte als oriëntalisme wordt beschimpt, is een voortzetting van die romeinse traditie (7). De romeinse weg heeft er ook toe geleid dat men de eigen cultuur gaat bekijken vanuit het perspectief van een vreemdeling, denken we maar aan de Lettres Persanes van Montesquieu, maar ook aan de eeuwen oudere dialoog tussen een christen, een jood en een moslimfilosoof geschreven door Abelardus in de 12e eeuw (8). Aldus is de romeinse traditie ook een traditie waarin het vreemde perspectief gehanteerd wordt voor de kritiek van het eigene (9).

In recente interviews (10) bespreekt professor Brague nog een derde houding, die jammerlijk genoeg sterk aanwezig in het huidige Europa: de zelfhaat. Deze uit zich daarin dat men zoveel mogelijk vreemds in zich opneemt, niet om het te verteren maar in de wellicht onbewuste wens om zelf verteerd te worden door het vreemde. De zelfhaat uit zich duidelijk in de culpabilisering van de eigen beschaving, in Europa in het bijzonder de culpabilisering van het christendom. De zelfhaat maakt trouwens ook het respect voor de andersheid van de Andere onmogelijk. Doordat men de “romeinse” manier van omgaan met het vreemde niet meer begrijpt of niet meer aankan, door de eigen interne zwakheid, wordt het vreemde een bedreiging (11).

5. Vanuit deze diepe historische en wijsgerige inzichten is professor Brague ook een genuanceerd commentator in hedendaagse discussies over omgang met vreemde culturen.

Waar hij zich in vorige decennia vaak genoodzaakt zag te herinneren aan hetgeen de Europese cultuur uit de arabische wereld heeft geleerd toen men ons nog leerde dat dat verwaarloosbaar was, moet hij nu opboksen tegen de politieke correcte idiotieën waarmee we overspoeld worden alsof West-Europa ongeveer zijn hele kennis van de klassieke oudheid en de wetenschap aan de islam zou te danken hebben (12). Zo moet professor Brague eraan herinneren dat er in het verleden nooit een christelijk-islamitische “dialoog” heeft bestaan (13) en dat zo’n dialoog, wil men die scheppen - wat lovenswaardig is -, tussen personen plaatsvindt en niet alleen respect en goede wil vereist maar ook een bereidheid om het perspectief van de ander te bestuderen en in zijn anderszijn te erkennen. Het helpt dus geenszins om de indruk te geven dat het om drie monotheïsmen gaat, drie “godsdiensten van Abraham” en nog van die misleidende slogans (14). Een dergelijke dialoog vereist dat men zich eerst bewust is van de verschillen en gelijkenissen en van de wijze waarop de partners voor de dialoog elkaar bezien en menen te begrijpen, taak die professor Brague ter harte heeft genomen in zijn boek uit 2008 “Du Dieu des chrétiens et d’un ou deux autres” (15). Die dialoog heeft volgens professor Brague geen kans op slagen wanneer men die op religieus vlak plaatst, en kan beter over de mensheid, de rede, de beschaving handelen.

Hij verdedigt de traditie van het humaniora-onderwijs, niet omdat jongeren op die manier kennis maken met “onze cultuur, maar precies omdat ze daardoor kennismaken met een vreemde cultuur die elke generatie in onze traditie zich steeds opnieuw heeft moeten toeëigenen. Het verwijt dat die klassieke joods-grieks-romeinse canon niet inclusief zou zijn omdat die niet de ervaring van elke zichzelf als minderheid beschouwende categorie in onze samenleving zou representeren is dan ook totaal naast de kwestie.

De essentiële boodschap is immers juist dat de culturele identiteit van Europa geen rustig bezit is, maar vereist dat bronnen die uit een ons vreemde wereld komen telkens opnieuw eigen worden gemaakt omdat precies die toe-eigening, die poging tot hernieuwde herbronning en overbrugging van de afstand met die vreemde bronnen zo’n verrijking is.
Gezien de identiteitscrisis waarin Europa zich vandaag bevindt zou het boek Europe, la voie romaine m.i. dan ook verplichte lectuur moeten zijn voor eenieder die pretendeert iets over Europa te stellen.

(1) Uitg. Fayard 1999.
(2) Uitg. Gallimard 2005.
(3) Ik gebruik de derde uitgave, Collection Folio Essais, Gallimard 1999.
(4) R. BRAGUE, “L’Europe est-elle nombriliste?”, Le Nouvel Observateur nr. 2057 van 8 april 2004, http://hebdo.nouvelobs.com/hebdo/parution/p2057/articles/a237329-l’europe_estelle_nombriliste.html.
(5) De twee eersten worden aangegeven in Europe, la voie romaine, p. 138-141 en uitgewerkt in “Inklusion und Verdauung. Zwei Modelle kultureller Aneignung”, in Hermeneutische Wege, Hans-Georg Gadamer zum Hunderdsten, Mohr Tübingen 2000, 295 v., in het Frans verschenen als “Inclusion et digestion. Deux modèles d’appropriation culturelle”, overgenomen in de bundel Au moyen du moyen âge. Philosophies médiévales en chrétienté, judaïsme et islam, coll. Champs essais, Ed. de la transparence, Chatou 2006, 263 v.
(6) “nanos gigantium humeris insidentes”, zoals overgeleverd in Johannes van Salisbury, Metalogicon, Boek III.
(7) Zie in dit verband “Inclusion et digestion ...”, p. 276; R. BRAGUE, Préface à Ignace Goldziher, Sur l’Islam, Desclee de Brouwer 2003, 26 v.
(8) R. BRAGUE, “L’Europe est-elle nombriliste?”, l.c. Vgl. Europe, la voie romaine, p. 177 v.
(9) Waarmee ik natuurlijk niet wil zeggen dat er geen traditie van zelfkritiek was in andere culturen – we zien die bv. heel duidelijk in de joodse traditie.
(10) Het duidelijkst (van de mij bekende teksten) in een interview in Die Presse 21 april 2008, http://diepresse.com/home/kultur/news/378506/index.do.
(11) R. BRAGUE, “Le danger est intérieur”, in La Nef nr. 195 (juli-augustus 2008), ook op http://www.lanef.net/t_article/_le_danger_est_interieur_remi_brague_impression.asp.
(12) Zie bv. de tussenkomst van Brague op de zender KTO op 24 november 2006 over onder meer Averroës en St. Thomas van Aquino, http://vids.myspace.com/index.cfm?fuseaction=vids.individual&VideoID=23999681. Zie in dit verband ook de scheldpartijen aan het adres van S. GOUGENHEIM na het verschijnen van zijn boek Aristote au Mont saint-Michel – Les Racines grecques de l’Europe chrétienne, Seuil Paris 2008, en het artikel ter verdediging van die auteur door o.m. Jacques Le Goff en Rémi Brague in L’Express 15 mei 2008.
(13)“Y a-t-il eu au Moyen Âge un dialogue entre l’islam et le christianisme”, overgenomen in de bundel Au moyen du moyen âge. Philosophies médiévales en chrétienté, judaïsme et islam, coll. Champs essais, Ed. de la transparence, Chatou 2006, 343 v.
(14) Zie behalve het boek in volgende voetnoot ook “Sept leçons sur le dieu des chrétiens”, Interview met R. Brague in le Figaro Magazine 12 april 2008, http://www.lefigaro.fr/lefigaromagazine/2008/04/12/01006-20080412ARTFIG00013-sept-lecons-sur-le-dieu-des-chretiens.php.
(15) R. BRAGUE, Du Dieu des chrétiens et d’un ou deux autres, Flammarion 2008.

Wordle van mijn laudatio Brague

Dit is het beeld van de redevoering die ik deze namiddag zal houden in Antwerpen te ere van professor Rémi Brague

Wordle: Laudatio rémi brague

De tekst volgt spoedig.
 
Locations of visitors to this page