zondag, februari 01, 2009

Laudatio Rémi Brague


Laudatio Rémi Brague bij de opname in de Europese Eresenaat van de BVSE-UEF,
Antwerpen 1 februari 2009

Met professor Rémi Brague eren we vandaag een Europees denker van formaat, een reus van een dwerg op schouders van reuzen, een exclusief denker van de inclusie, een centrale denker van de excentriciteit, een specialist van de bronnen met een magistrale visie op de mondingen.


1. Professor Brague, jaargang 1947, studeerde vooreerst wijsbegeerte en klassieke filologie aan de Ecole Normale Supérieure te Parijs, behaalde het aggregaat in de wijsbegeerte in 1971 en doceert sedert 1973 aan de Universiteit van Parijs. Hij was een van de oprichters van de Franse uitgave van het katholieke tijdschrift Communio. Hij behaalde en een doctoraat derde cyclus in 1976, studeerde verder Hebreeuws en Arabisch en promoveerde nogmaals tot doctor in de letteren in 1986 en is hoogleraar wijsbegeerte sedert 1988. Vandaag bekleedt hij te Parijs de leerstoel klassieke, arabische en middeleeuwse wijsbegeerte en te München de Guardini-Lehrstuhl für Philosophie der Religionen Europas en doceert hij regelmatig in de Verenigde Staten, met name als John Findlay professor in Boston.

2. In enkele decennia schreef hij een reusachtig wetenschappelijk œuvre over de bronnen en ontwikkeling van de Europese cultuur, vooral over de griekse, joods, arabische en middeleeuws-europese wijsbegeerte met een ruime aandacht voor de evolutie der ideeën in de drie fundamentele disciplines van de wijsbegeerte: het wereldbeeld of kosmologie, het mensbeeld of antropologie en de fundamenten van de ethiek. Een enorme historische kennis wordt daarin gepaard met een doorzicht in lange-termijn-ontwikkelingen. Daarbij gaat hij ook in debat met wijsgeren van de nieuwste tijden als Friedrich Nietzsche, Martin Heidegger, Leo Strauss, Schlomo Pines of Hans-Georg Gadamer.

De genoemde drie dimensies werden na ontwikkeling in talloze artikelen het onderwerp van een trilogie, waarvan twee delen zijn verschenen. In 1999 verscheen La sagesse du monde. Histoire de l’expérience humaine de l’univers (1), zoals de titel zegt een geschiedenis van wereldervaring en wereldbeeld van de oudheid tot de moderne tijden. In 2005 verscheen La loi de Dieu: histoire philosophique d’une alliance (2), dat de geschiedenis uitwerkt van de verhouding tussen God en de Wet in de ideeënstromingen van oudheid tot moderniteit. En binnenkort verschijnt Le Règne de l’homme als derde luik.

In plaats van U een beschrijvend overzicht te geven van dat reusachtig wetenschappelijk œuvre wil ik U liever enkele kerngedachten van de gelauwerde proberen toe te lichten.

3. Het wellicht bekendste werk van professor Brague, en datgene waarvan ik enkele ideeën vandaag wil presenteren, is Europe, la voie romaine, waarvan de oorspronkelijke uitgave dateert van 1992 en dat intussen in bijna 20 talen is vertaald (3). Het is de uitwerking van een fundamentele wezenstrek van de Europese beschaving en tegelijk een pleidooi voor de verdere beoefening daarvan. Het is daarmee ook een boek over de Europese culturele identiteit.

Als fundamentele wezenstrek van Europa die professor Brague “romeins” of “rooms” noemt – twee Nederlandse woorden waarvoor het Frans, Duits en Engels slechts één woord gebruiken, ziet hij de erkenning van en verhouding tot de externe bronnen van de eigen beschaving. Die fundamentele trek is zeer duidelijk te zien in de verhouding van het christendom tot de joodse bronnen, en in de verhouding van de antiek-romeinse, middeleeuwse en moderne latiniteit tot de griekse bronnen. Het christendom is “romeins” in zoverre het erkent schatplichtig te zijn aan de Hebreeuwse Bijbel en het joodse denken en tegelijk daarvan te verschillen. De Europese cultuur heeft zich onder meer ontwikkeld door zich het vreemde eigen te maken en tegelijk vreemd te laten zijn. De romeinse weg bestaat erin zich bewust te zijn van deze secondariteit, van het feit dat er bronnen zijn waaraan we wel schatplichtig zijn, maar die niet “van ons” zijn. De romeins-christelijke Europese beschaving is in die zin traditioneel helemaal niet uitsluitend eurocentrisch maar juist excentrisch. Meer nog, de Europese cultuur is de enige waarin de interesse voor vreemde culturen die als vreemde culturen erkend worden niet tot enkelingen beperkt bleef maar een massafenomeen werd (4).

4. In het genoemde werk en andere artikelen onderscheidt professor Brague verschillende wijzen van omgang met het vreemde, met externe bronnen. Het zijn er hoofdzakelijk drie (5).

Ten eerste zijn er culturen of stromingen die zichzelf als origineel, als het enige origineel beschouwen, die geen vreemde bronnen erkennen. Wat men geërfd heeft van andere culturen of eruit heeft overgenomen wordt verteerd en niet als een externe bron erkend. Het is als een vrucht die leeggezogen wordt en die men nog slechts als lege schil erkent. Wanneer het om teksten gaat worden de externe bronnen gebruikt om zelf teksten samen te stellen waarin men mogelijks de externe bronnen parafraseert, maar het origineel wordt vervolgens beschouwd en niet bewaard. In het vroege christendom was er zo een stroming die het Oude Testament verwierp, het Marcionisme. De islamitische beschaving is op die manier omgegaan met de griekse bronnen: eenmaal ze verteerd waren was er geen interesse meer voor; het toegeëigende werd beschouwd als van eigen oorsprong en de externe bronnen als een vervalsing daarvan. Dat is bijvoorbeeld de visie van de islaam op de Bijbel die een belangrijke bron was van de Koraan, maar volgens de islaam een vervalsing van de originele en eeuwige Koraan. Voorafgaand aan de definitieve openbaring daarvan was er slechts jahilia, onwetendheid.

In het “romeinse” Europa daarentegen werden externe bronnen eigen gemaakt zonder ze te verteren. Professor Brague noemt dit inclusie - of misschien moet ik het vertalen door inlassing. Ze blijven als zelfstandige bronnen bewaard. Als het om teksten gaat, maakt men een onderscheid tussen tekst en commentaar. Het nieuwe testament is in zekere zin een vernieuwende commentaar (pesher) op het oude testament. De middeleeuwse geleerden zagen zich naar een uitdrukking van Bernardus van Chartres als dwergen op de schouders van reuzen (6). Doordat de vreemde bron als vreemde bron wordt bewaard en niet verteerd, kan men telkens opnieuw ad fontes gaan om zich aan die bron te laven. Men moet ze zich telkens opnieuw eigen maken. Zo kan er telkens opnieuw een renaissance plaatsvinden en hebben er in het roomse Europa vele renaissances plaatsgevonden, te beginnen met de Karolingische. Doordat men telkens opnieuw oudere teksten als te becommentariëren origineel heeft bewaard, zien we de gelaagdheid van onze cultuur. Een cultuur die het verteren voorrang geeft op de inclusie zal moeite hebben me historisch perspectief. Niet alleen ten aanzien van de eigen bronnen heeft de europese beschaving de becommentariërende inclusie beoefend boven het verteren. De filologische omgang met het vreemde, die vandaag de dag ten onrechte als oriëntalisme wordt beschimpt, is een voortzetting van die romeinse traditie (7). De romeinse weg heeft er ook toe geleid dat men de eigen cultuur gaat bekijken vanuit het perspectief van een vreemdeling, denken we maar aan de Lettres Persanes van Montesquieu, maar ook aan de eeuwen oudere dialoog tussen een christen, een jood en een moslimfilosoof geschreven door Abelardus in de 12e eeuw (8). Aldus is de romeinse traditie ook een traditie waarin het vreemde perspectief gehanteerd wordt voor de kritiek van het eigene (9).

In recente interviews (10) bespreekt professor Brague nog een derde houding, die jammerlijk genoeg sterk aanwezig in het huidige Europa: de zelfhaat. Deze uit zich daarin dat men zoveel mogelijk vreemds in zich opneemt, niet om het te verteren maar in de wellicht onbewuste wens om zelf verteerd te worden door het vreemde. De zelfhaat uit zich duidelijk in de culpabilisering van de eigen beschaving, in Europa in het bijzonder de culpabilisering van het christendom. De zelfhaat maakt trouwens ook het respect voor de andersheid van de Andere onmogelijk. Doordat men de “romeinse” manier van omgaan met het vreemde niet meer begrijpt of niet meer aankan, door de eigen interne zwakheid, wordt het vreemde een bedreiging (11).

5. Vanuit deze diepe historische en wijsgerige inzichten is professor Brague ook een genuanceerd commentator in hedendaagse discussies over omgang met vreemde culturen.

Waar hij zich in vorige decennia vaak genoodzaakt zag te herinneren aan hetgeen de Europese cultuur uit de arabische wereld heeft geleerd toen men ons nog leerde dat dat verwaarloosbaar was, moet hij nu opboksen tegen de politieke correcte idiotieën waarmee we overspoeld worden alsof West-Europa ongeveer zijn hele kennis van de klassieke oudheid en de wetenschap aan de islam zou te danken hebben (12). Zo moet professor Brague eraan herinneren dat er in het verleden nooit een christelijk-islamitische “dialoog” heeft bestaan (13) en dat zo’n dialoog, wil men die scheppen - wat lovenswaardig is -, tussen personen plaatsvindt en niet alleen respect en goede wil vereist maar ook een bereidheid om het perspectief van de ander te bestuderen en in zijn anderszijn te erkennen. Het helpt dus geenszins om de indruk te geven dat het om drie monotheïsmen gaat, drie “godsdiensten van Abraham” en nog van die misleidende slogans (14). Een dergelijke dialoog vereist dat men zich eerst bewust is van de verschillen en gelijkenissen en van de wijze waarop de partners voor de dialoog elkaar bezien en menen te begrijpen, taak die professor Brague ter harte heeft genomen in zijn boek uit 2008 “Du Dieu des chrétiens et d’un ou deux autres” (15). Die dialoog heeft volgens professor Brague geen kans op slagen wanneer men die op religieus vlak plaatst, en kan beter over de mensheid, de rede, de beschaving handelen.

Hij verdedigt de traditie van het humaniora-onderwijs, niet omdat jongeren op die manier kennis maken met “onze cultuur, maar precies omdat ze daardoor kennismaken met een vreemde cultuur die elke generatie in onze traditie zich steeds opnieuw heeft moeten toeëigenen. Het verwijt dat die klassieke joods-grieks-romeinse canon niet inclusief zou zijn omdat die niet de ervaring van elke zichzelf als minderheid beschouwende categorie in onze samenleving zou representeren is dan ook totaal naast de kwestie.

De essentiële boodschap is immers juist dat de culturele identiteit van Europa geen rustig bezit is, maar vereist dat bronnen die uit een ons vreemde wereld komen telkens opnieuw eigen worden gemaakt omdat precies die toe-eigening, die poging tot hernieuwde herbronning en overbrugging van de afstand met die vreemde bronnen zo’n verrijking is.
Gezien de identiteitscrisis waarin Europa zich vandaag bevindt zou het boek Europe, la voie romaine m.i. dan ook verplichte lectuur moeten zijn voor eenieder die pretendeert iets over Europa te stellen.

(1) Uitg. Fayard 1999.
(2) Uitg. Gallimard 2005.
(3) Ik gebruik de derde uitgave, Collection Folio Essais, Gallimard 1999.
(4) R. BRAGUE, “L’Europe est-elle nombriliste?”, Le Nouvel Observateur nr. 2057 van 8 april 2004, http://hebdo.nouvelobs.com/hebdo/parution/p2057/articles/a237329-l’europe_estelle_nombriliste.html.
(5) De twee eersten worden aangegeven in Europe, la voie romaine, p. 138-141 en uitgewerkt in “Inklusion und Verdauung. Zwei Modelle kultureller Aneignung”, in Hermeneutische Wege, Hans-Georg Gadamer zum Hunderdsten, Mohr Tübingen 2000, 295 v., in het Frans verschenen als “Inclusion et digestion. Deux modèles d’appropriation culturelle”, overgenomen in de bundel Au moyen du moyen âge. Philosophies médiévales en chrétienté, judaïsme et islam, coll. Champs essais, Ed. de la transparence, Chatou 2006, 263 v.
(6) “nanos gigantium humeris insidentes”, zoals overgeleverd in Johannes van Salisbury, Metalogicon, Boek III.
(7) Zie in dit verband “Inclusion et digestion ...”, p. 276; R. BRAGUE, Préface à Ignace Goldziher, Sur l’Islam, Desclee de Brouwer 2003, 26 v.
(8) R. BRAGUE, “L’Europe est-elle nombriliste?”, l.c. Vgl. Europe, la voie romaine, p. 177 v.
(9) Waarmee ik natuurlijk niet wil zeggen dat er geen traditie van zelfkritiek was in andere culturen – we zien die bv. heel duidelijk in de joodse traditie.
(10) Het duidelijkst (van de mij bekende teksten) in een interview in Die Presse 21 april 2008, http://diepresse.com/home/kultur/news/378506/index.do.
(11) R. BRAGUE, “Le danger est intérieur”, in La Nef nr. 195 (juli-augustus 2008), ook op http://www.lanef.net/t_article/_le_danger_est_interieur_remi_brague_impression.asp.
(12) Zie bv. de tussenkomst van Brague op de zender KTO op 24 november 2006 over onder meer Averroës en St. Thomas van Aquino, http://vids.myspace.com/index.cfm?fuseaction=vids.individual&VideoID=23999681. Zie in dit verband ook de scheldpartijen aan het adres van S. GOUGENHEIM na het verschijnen van zijn boek Aristote au Mont saint-Michel – Les Racines grecques de l’Europe chrétienne, Seuil Paris 2008, en het artikel ter verdediging van die auteur door o.m. Jacques Le Goff en Rémi Brague in L’Express 15 mei 2008.
(13)“Y a-t-il eu au Moyen Âge un dialogue entre l’islam et le christianisme”, overgenomen in de bundel Au moyen du moyen âge. Philosophies médiévales en chrétienté, judaïsme et islam, coll. Champs essais, Ed. de la transparence, Chatou 2006, 343 v.
(14) Zie behalve het boek in volgende voetnoot ook “Sept leçons sur le dieu des chrétiens”, Interview met R. Brague in le Figaro Magazine 12 april 2008, http://www.lefigaro.fr/lefigaromagazine/2008/04/12/01006-20080412ARTFIG00013-sept-lecons-sur-le-dieu-des-chretiens.php.
(15) R. BRAGUE, Du Dieu des chrétiens et d’un ou deux autres, Flammarion 2008.

Geen opmerkingen:

 
Locations of visitors to this page