zondag, augustus 26, 2007

Het geheim van een franstalig vetorecht

Ook Marc Reynebeau gelooft niet meer in het voortbestaan van België, zo leid ik af uit zijn jongste artikel, in de Standaard van 25 augustus ("Het geheim van België"). In dit stuk is hij naar zijn doen trouwens erg mild voor het flamingantisme. Maar tussen de regels door klinkt er toch een echo van de stelling die Franstalige politici ons willen doen slikken, dat het ondemocratisch zou zijn om met een Vlaamse meerderheid in het Parlement "eenzijdig" de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde goed te keuren. En Reynebeau doet dat door een citaat uit de mond van mijn grootvader August de Schryver te gebruiken:

"'Meerderheid en oppositie wisselen af,' aldus de katholieke politicus August De Schryver in 1954, 'maar deze groepen uit de natie moeten, beide, de basissen eerbiedigen voor een gemeenschappelijk leven-in-de-staat van landgenoten met verschillende overtuigingen; hierin ligt “het compromis der Belgen, besloten.'"

Reynebeau vervolgt: "De Schryver sprak uit ondervinding. In de Koningskwestie (1944-'50) streefde de CVP in de controverse rond het oorlogsgedrag van koning Leopold III een meerderheidsstrategie na, om zich eenzijdig aan het hele land op te dringen. In de Schoolstrijd (1954-'58) ging een socialistisch-liberale regering dan weer radicaal in tegen de toen nog erg gevoelige belangen van het vrij (katholiek) onderwijs."

Reynebeau is zo verstandig om geen historische leugens te schrijven, maar of het daarom waarheid is, is nog iets anders. Het gebruik van dit citaat in een communautaire discussie geeft namelijk de indruk dat die stelling ook daarvoor vandaag kan gelden.

De woorden dateren uit 1954, toen de nieuwe socialistisch-liberale meerderheid een radicaal antikatholieke politiek begon te voeren en discriminaties invoerde op grond van levensbeschouwelijke overtuiging, waarmee men katholieken uit overheidsfuncties kon weren. August de Schryver was een van diegenen die vond dat de CVP niet zomaar zijn meerderheid kon gebruiken om in de Koningskwestie de eigen visie op te leggen en kon dus geloofwaardig ten strijde trekken tegen de pogingen van de nieuwe antikatholieke regering om dat te doen in de zgn. Tweede Schoolstrijd.

De werking van de democratie berust inderdaad mede daarop dat de meerderheid van het moment bij elke nieuwe verkiezingen de meerderheid kan verliezen en in de oppositie kan belanden. Die mogelijkheid is een waarborg tegen machtsmisbruik. De oppositie moet een eerlijke kans hebben om door middel van verkiezingen de meerderheid te breken. Daarom is het voor een democratie wezenlijk dat ze zo gebouwd is dat (1) de macht kan wisselen, d.w.z. dat geen enkele meerderheid de garantie heeft om voortdurend die meerderheid te behouden; en (2) geen enkele politiek-levenbeschouwelijke stroming a priori uitgesloten is van de mogelijkheid tot de meerderheid te behoren (zie verder mijn Opsomerlezing uit 2000 "Democratie: hoe is het mogelijk ?" nr. 9 tot 13). Als er iets is dat hiertegen ingaat, dan is het wel de schutskring rond het Vlaams Belang, waarvan Reynebeau juist zo'n groot voorstander is.

Dit betekent natuurlijk helemaal niet dat in een democratie geen beslissing zou mogen worden genomen zonder het akkoord van de oppositie, dat de oppositie een vetorecht zou hebben. Maar de meerderheid moet wel de gelijkheid van alle staatsburgers voor de wet eerbiedigen evenals de fundamentele vrijheden. En zij mag de normale politieke mededinging niet vervalsen door de kieswet te wijzigen om zo aan de macht te blijven of de samenstelling van het kiezerskorps te veranderen.

Maar bovendien betreft die stelling "de basissen voor een gemeenschappelijk leven-in-de-staat van landgenoten met verschillende overtuigingen", dus levensbechouwelijke diversiteit. Dit is een heel andere vraag dan de verhoudingen tussen twee Gemeenschappen zoals de Vlaamse Gemeenschap (ik blijf dit nog altijd een totaal verkeerde naam vinden voor de Nederlandse Gemeenschap die wij vormen) en de Franse Gemeenschap in België. Zij wisselen elkaar niet af als meerderheid en oppositie. Meer nog, het ziet er niet naar uit dat de Franstaligen binnen afzienbare tijd ooit een meerderheid zullen vormen (tenzij misschien door massale import van buitenlanders ....).

Een vetorecht voor Franstaligen valt daar dus helemaal niet uit af te leiden. Wel zal een volksgroep die zich niet bij de beslissingen van de bestaande staat wil neerleggen onder bepaalde voorwaarden het recht op secessie hebben. Als Wallonië niet meer bereid is beslissingen van een democratisch verkozen meerderheid te aanvaarden, kan het zich afscheiden.

Wil dat zeggen dat de meerderheid intussen in communitaribus gelijk wat kan beslissen ? Geenszins; zoals gezegd moet zij de gelijkheid van de Belgen voor de wet eerbiedigen evenals de fundamentele vrijheden. Maar dat betekent helemaal niet dat de minderheid een vetorecht heeft. De franstalige stelling dat de Franstaligen een vetorecht hebben heeft niets met democratie te maken en al evenmin met federalisme. In een confederatie ligt dat in een bepaald opzicht anders: daar kan elk lid verkiezen om in een bepaalde materie zelf te beslissen. Dus een gedeeltelijke secessie. Wat de Franstaligen willen is echter dat zij elke beslissing kunnen blokkeren zonder dat een van beide Gemeenschappen - in concreto: Vlaanderen - dan het recht zou hebben om voor zichzelf te beslissen op eigen grondgebied. Dat is wat ik eerder een contrafederatie heb genoemd. Met het aan een democratie eigen respect voor de oppositie heeft dat niets te maken.

Ook zijn minderheidsrechten aangewezen wanneer een autochtone bevolkingsgroep geminoriseerd is geraakt (zoals de Vlamingen in Brussel; zoals ik elders heb aangetoond is er echter in Vlaanderen geen Franstalige volksgroep die een dergelijke autochtone minderheid vormt).

Wanneer de Vlamingen zouden beslissen om "eenzijdig" de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde te splitsen, zou dit de Franstaligen géén enkel recht ontnemen. De essentie van kieskringen is dat men niet tegelijk voor de lijsten van een andere kieskring kan kiezen. Omgekeerd zou de splitsing van B-H-V juist een ongrondwettige discriminatie opheffen, die maakt dat Franstalig-Brusselse en Waalse politici wel in Vlaanderen kunnen opkomen en Vlaamse niet in Wallonië. Het zou dus een overwinning voor de rechtsstaat zijn als de Vlaamse parlementsleden dat de komende weken nu ook eens gaan doen.

donderdag, augustus 09, 2007

Matthias Storme: "Qui veut divorcer?" (Quatre questions aux leaders d'opinion)

le Soir 9 augustus 2007.

Le « non » francophone agace ou irrite franchement la Flandre. Pourquoi ? Notre journal a interrogé des Flamands qui comptent. Décoiffant.
Deux éditorialistes parmi les plus écoutés, deux universitaires très consultés et deux responsables en vue du monde économique. Le panel de « leaders d'opinion » réuni par la rédaction du Soir n'a pas été constitué de manière scientifique. Mais il nous semble assez représentatif des « gens qui comptent » au nord du pays.
Tous suivent de près les négociations en cours pour la constitution d'un gouvernement. Ils observent la méthode Leterme. Ils ont des idées bien ancrées sur l'évolution du pays. Ils s'agacent du « non » francophone face aux velléités flamandes de percée institutionnelle, mais veulent aussi rassurer. Et parfois, sans langue de bois, ils disent leur irritation voire leur colère à l'égard du mur du refus incarné par MR et CDH.
Ce que pensent et ce que disent ces intellectuels doit être entendu. Peu ou prou, leur discours charpente les arguments développés par les négociateurs flamands. Autant savoir, donc.

Matthias Storme: "Qui veut divorcer?"

Q : Pourquoi les francophones vous agacent à dire non (aux réformes institutionnelles) ? Sont-ils stupides de dire non ? Pourquoi ?
R : J'ai de plus en plus l'impression que les francophones veulent… la séparation ! Pour atteindre ce but, continuer à dire « non » est peut-être la meilleure tactique. Plus longtemps on dit « non », plus montent les chances d'une séparation. En plus, ils croient probablement que la durée fera monter le prix de la séparation, disons le montant de la « contribution alimentaire » ; qu’elle permettra d'obtenir des conditions de séparation plus avantageuses. Quant à ce dernier point, je ne crois pas que ce calcul soit fondé. Evidemment, je lis et j'entends que les francophones restent très attachés à la Belgique. Pourtant, je crois qu’ils rêvent d’une une Belgique essentiellement sans néerlandophones, ou au moins les réduisant à une (petite) minorité. Il n'y a pas non plus de volonté de vivre en commun de façon « colour-blind » (NDLR : en choisissant d’être « aveugle » aux différences). Le mot Belgique a pour les francophones plus ou moins la même signification que le mot Flandre pour les flamands : une terre propre ayant sa propre culture dominante (néerlandophone en ce qui concerne la Flandre, francophone en ce qui concerne la vision francophone de la Belgique). Il est possible que je me trompe, et que les francophones souhaitent réellement une fédération de deux peuples qui fonctionne bien, comme un vrai Etat fédéral. Mais ce sont des gens intelligents, et leur méthode aura l'effet contraire, donc je ne peux pas le croire. Et pour avoir un Etat fédéral qui fonctionne bien, il faut le réformer.

Q : Pourquoi, selon vous, serait-il raisonnable pour les francophones de dire oui, et sur quoi, sans renoncer à l'essentiel (solidarité,...)?
R : Il serait raisonnable de dire « oui » parce qu'une solution négociée sera plus avantageuse pour les deux grandes communautés qu'une rupture sans accord. Une rupture sans accord pourrait causer de sérieuses pertes économiques pour les deux communautés, et le plus pour celle qui est déjà économiquement plus faible. Evidemment, si le but n'est pas de se séparer mais de maintenir une fédération qui fonctionne, il est encore plus nécessaire de dire « oui ».
Q : Cette réforme de l'Etat, est-ce une étape avant le séparatisme ou l'objectif final n'est, selon vous, pas le séparatisme? Quelles raisons pouvez-vous donner aux francophones de vous croire ? Et comprenez-vous qu'ils n'aient pas confiance?
R : Si le but de la majorité flamande d'aujourd'hui était la séparation totale, elle l'aurait déjà forcée.

Q : Objection : il y a Bruxelles… Imaginons que la Flandre demande la séparation, que fait-on de Bruxelles, région très majoritairement francophone ?
R : La Flandre n'aura vraisemblablement pas les moyens ni même la volonté d'en faire une partie intégrante de la Flandre, mais assez d'atouts pour négocier le maintien de ses compétences qui y existent maintenant. Mais pour continuer votre question précédente:
lLe fait que les flamands n'usent jamais leur majorité simple, au moins pas dans des dossiers d'une certaine importance, démontre bien que jusque maintenant, ce n'est pas l'intention de la majorité flamande. Evidemment, l' « objectif final » varie de personne à personne. Il n'y a pas « un » objectif final des Flamands. Et même pour ceux pour qui la séparation est un objectif, ce n'est pas l'objectif final. Un Etat flamand ou wallon n'est pas, pour ses partisans, une valeur en soi, mais un moyen pour d'autres atteindre buts humains, économiques, culturels.

Q : Etes-vous déjà déçu par Yves Leterme, obligé de rechercher des compromis?
R : Non. Mais évidemment, the proof of the pudding is in the eating.

Matthias E. Storme
professeur de droit à la KU Leuven,
 
Locations of visitors to this page