woensdag, november 09, 2011

Matthias Storme oog in oog met zijn reputatie

Matthias Storme: ‘Karikaturen blijven slechts hangen in de kringen die erin willen geloven’


‘Oei!’, reageert een collega van de krant als hij hoort dat ik Matthias Storme (52) ga interviewen. De advocaat en professor privaatrecht en rechtsfilosofie heeft nogal een reputatie in progressieve kringen. Nadat het Gentse hof van beroep het Vlaams Blok in 2004 veroordeeld had wegens racisme stelde Storme dat het bijna een morele plicht was om op die partij te stemmen. Later nam links er met verbijstering akte van dat hij zijn pijlen richtte op de antidiscriminatiewet. Meer hoef je in Vlaanderen echt niet te doen om in extreem rechtse hoek gestoken te worden.
Zelf heb ik al mogen aanschouwen hoe hij in een debat geestdriftig blijft inhakken op argumenten waar hij het niet mee eens is. Zijn temperamentvolle manier van discussiëren is een heus spektakel. Niet dat Storme zijn tegenstrevers omver schreeuwt, wel is de man verdraaid rad van tong.
De Matthias Storme die ik te spreken krijg, is echter één en al charme. Met voorname beleefdheid ontvangt hij me in zijn mooie villa in de Gentse deelgemeente Mariakerke. Ik leg hem uit waarom ik aan m’n boek ben begonnen en vraag hem of hij kan inschatten wat zijn imago is. ‘Aan de verschillende reacties te merken is dat zeer uiteenlopend en dus maak ik er mij niet te veel zorgen over’, glimlacht hij diplomatisch.
Toch is er één beeld dat overheerst: dat van de Vlaams-radicale advocaat. ‘Wel, advocaat is mijn beroep. Dus dat komt al overeen met de werkelijkheid’, grijnst Storme. Hij heeft nooit weggestoken dat hij een communautaire scherpslijper is. Zo wees hij er al op dat er ‘een alternatief’ moet zijn voor de onderhandelingen over de staatshervorming. ‘Als niets nog vooruitgaat, wat doe je dan? Dat is de situatie waar we nu zo ongeveer in verzeild geraakt zijn. Het zou geen kwaad kunnen dat er nog iets meer gewerkt wordt aan een meer radicaal scenario voor het geval dat noodzakelijk zou zijn. Je moet weten wat je gaat doen als de onderhandelingen niets opleveren. Ik heb zelf altijd geprobeerd om daarover na te denken. Dan krijg je gemakkelijk het etiket van radicaal.’
Het stoort hem niet wanneer de omschrijving ‘Vlaams-radicaal’ opduikt. ‘Ik heb de gewoonte om woorden nogal positief te bekijken. ‘Radicaal’ komt van het woord ‘radix’, of wortel. Vlaams-radicaal betekent dus de communautaire problemen bij de wortel aanpakken. Met dat imago heb ik niet te veel moeite. Wel met de connotatie die sommige mensen aan het woord ‘radicaal’ geven, dat is nog iets anders.’ Wat is die connotatie dan? ‘Voor sommige mensen zijn ‘radicaal’ en ‘extreem’ hetzelfde. Voor mij is dat niet noodzakelijk zo. Je kunt bij wijze van spreken radicaal centrum zijn.’
De flamingante advocaat heeft ook het imago een ethisch conservatief man te zijn. ‘Wat wil dat precies zeggen, ethisch conservatief? Dat lijkt zeer duidelijk, maar dat is niet zo. Conservatief is een begrip dat vele nuances kent, al was het maar omdat het conservatisme geen vastomlijnde ideologie is, maar veeleer een levenshouding met gradaties. Een Weltanschauung, zoals ze dat zo mooi zeggen in het Duits.’
Het lijkt wel een paradox dat hij als conservatief ook radicaal is. ‘Dat hangt ervan af. Ik denk dat bepaalde radicale ideeën perfect verzoenbaar zijn met het conservatisme. Je moet kijken wat de noden zijn van deze tijd’, legt Storme uit. ‘Conservatisme betekent voor mij enerzijds dat je jezelf voortdurend de vraag stelt wat fundamenteel is en wat bijkomstig. Anderzijds is er ook de overtuiging dat er een zekere stabiliteit nodig is, zelfs ten aanzien van zaken die niet fundamenteel zijn. Je moet dingen niet te rap veranderen als dat niet echt nodig is. Er kunnen goede redenen zijn om tradities en gebruiken niet zomaar weg te gooien. In dat opzicht zijn er twee niveaus aan het conservatisme die niet noodzakelijk met elkaar in tegenspraak zijn.’
Met het etiket van conservatief heeft hij nooit een probleem gehad. ‘Ook niet toen het nog een echt scheldwoord was. Tot vijf jaar geleden was dat zo, vandaag niet meer. In die zin is er wel wat veranderd. Ik stel vast dat het woord ‘conservatief’ het niet meer doet, dus maakt men er ‘aartsconservatief’, ‘extreem conservatief’ of ‘oerconservatief’ van. ‘Conservatisme’ heeft niet voldoende negatieve lading meer. Daar kan ik vanzelfsprekend alleen maar blij om zijn’, vertelt Storme met een geamuseerde glimlach.
Als conservatieve intellectueel blijft Storme gevreesd. Zeker vroeger kon er niet genoeg gewaarschuwd worden voor zijn boosaardig persoon. Net omdat hij zo schaamteloos conservatief was, werd hij regelmatig aan het toenmalige Vlaams Blok gelinkt. ‘Blijkbaar kun je in Vlaanderen niet een beetje rechts zijn zonder de verdenking op je te laden dat je eigenlijk een Blokker bent’, zei een aanstormend politiek talent dat luisterde naar de naam Bart De Wever in 2003. De toenmalige ondervoorzitter van de N-VA nam in Knack de verdediging van Storme op zich. ‘Matthias Storme bij het Vlaams Blok? Dat is absurd. Hij is het soort conservatief dat je bij uitstek bij CD&V vindt: een burgerlijke, rechtse cocktail van old fashioned values.’
‘Dat is leuk’, lacht Storme als hij hoort hoe De Wever hem omschrijft. ‘Globaal genomen vind ik dat een niet geheel onterechte typering. Ik kom uit een christendemocratische familie en beschouw mezelf tot op zekere hoogte nog altijd als christendemocraat. Het woord ‘burgerlijk’ heeft bij ons natuurlijk een veel negatievere connotatie. In Duitsland spreekt men van ‘die bürgerliche Parteien’, waarmee men in de eerste plaats CDU en CSU bedoelt. In die betekenis is daar niets mis mee.’
Maar het klopte wel dat conservatieven meteen in de hoek bij het VB werden gezet? ‘Ja, tenzij je al zo publiekelijk in de ethisch conservatieve vleugel van de CVP of de CD&V militeerde dat zo’n claim absurd was. Anders kreeg je snel die connotatie, zelfs als je niets met het Vlaams Blok te maken had. Ik heb natuurlijk nooit ontkend dat ik ook in die partij vrienden heb. Ik heb altijd gevonden dat je persoonlijke loyauteiten niet te snel moet verbreken om partijpolitieke redenen.’ Storme zelf is lid van het partijbestuur van de N-VA.
Het christelijke geïnspireerde opinieblad Tertio omschreef hem als ‘fervente verdediger van de vrije meningsuiting’. Dat klinkt veeleer liberaal dan conservatief. De advocaat probeert de verwarring weg te werken met een anekdote. Hij vertelt hoe Filip Rogiers, toen journalist bij De Morgen, in januari 2004 een dubbelinterview afnam van hemzelf en professor rechtsgeleerdheid Boudewijn Bouckaert (UGent, toen VLD), die sedert 2009 in het Vlaams Parlement zetelt voor LDD. ‘Op het einde van het gesprek vroeg de journalist wat het verschil was tussen ons beide. Ik antwoordde met een ingeving van het moment: “Boudewijn Bouckaert is een conservatieve liberaal en ik ben een liberale conservatief.” Waarop de journalist opmerkte dat dat toch hetzelfde was. “Dat is helemáál niet hetzelfde”, antwoordden wij in koor’, lacht Storme uitbundig.
Ah neen? En waarom is dat niet hetzelfde? ‘Er zijn duidelijke accentverschillen. Een liberale conservatief weet meer dan sommige old school conservatives bepaalde fundamentele vrijheden te waarderen. Niet alle conservatieven hechten evenveel belang aan de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van vereniging en de vrijheid van meningsuiting. Er zijn ook conservatieven die godsdienstvrijheid maar niets vinden’, verklaart Storme. ‘Het verschil met een conservatieve liberaal is vrij groot omdat liberalisme heel sterk de nadruk legt op het individu. Een conservatief gaat er veel meer van uit dat mensen maar mensen worden als ze deel uitmaken van een gemeenschap. Dan pas kun je vertrouwen hebben in mensen die je eigenlijk niet persoonlijk kent. Dat is een belangrijke conservatieve gedachte. Een netwerk van tradities, betekenissen en instellingen maakt het mogelijk om een samenleving op te bouwen die niet louter gebaseerd is op individueel vertrouwen. Als je het enkel daarmee moet stellen, zul je niet ver geraken. Dan zit je in een variant op een tribale samenleving.’
Tertio bestempelde Storme eveneens als ‘public intellectual’. Journalist Gilbert Roox noemde hem in De Standaard zelfs ‘de laatste volksnabije Vlaamse intellectueel’. Moet een volksnabije intellectueel er zich voor hoeden populist te worden? ‘Er bestaan verschillende visies op intellectuelen. Sommigen zeggen dat de intellectueel moet provoceren en choqueren – zelf ben ik niet vies van provocatie, maar er is een verschil tussen provoceren en choqueren. Er is ook een visie die zegt dat je als intellectueel afstand moet nemen van het volk, dat je antipopulistisch moet zijn. Het andere extreem is de intellectueel als populist die geen eigen mening heeft, maar louter luidspreker speelt van de volksgevoelens’, somt de hoogleraar op.
Welk soort intellectueel is hij dan? ‘Zoals Edward Shils het schreef, moeten intellectuelen de ervaringen en de noden van hun volk representeren, wat tegelijk betekent dat je ze op een hoger niveau tilt in de manier waarop je je uitdrukt. Er is altijd een spanningsveld. Je koppelt je niet los, maar je probeert wel een meerwaarde te bieden ten opzichte van het zuivere, platte populisme’, benadrukt Storme.
Als flamingante intellectueel mag de advocaat dan vinnig uit de hoek komen, voor het etiket van de bekrompen Vlaming past hij. ‘Ik kan me voorstellen dat het voor sommigen paradoxaal is dat je als nationalist en Vlaams-radicaal toch enorm kosmopolitisch bent in je intellectuele leven. Ik lees veel meer buitenlandse dan binnenlandse kranten en literatuur’, benadrukt hij. ‘Ik vind het altijd leuk als mensen die zich tegen het nationalisme kanten zelf ternauwernood in staat zijn om twee, laat staan drie, vier of vijf talen te spreken. Ikzelf zou me niet kunnen opsluiten in één taal.’
Ooit pakte het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV) uit met de slogan ‘Vlaanderen eentalig, Vlamingen meertalig’. Die kon hij wel smaken. ‘De eentaligheid van een persoon is een verschrikkelijke verarming, maar je hebt wel een gemeenschappelijke bestuurstaal nodig, één taal waaraan iedereen kan deelnemen en waarin het maatschappelijke leven zich afspeelt’, betoogt Storme. ‘Het is toch absurd om te denken dat je als voorstander van het opsplitsen van België geen vriendschappelijke verhoudingen zou kunnen hebben met Franstalige Belgen? Dat is totale nonsens. Ik hoef niet in één land te leven met Fransen, Duitsers en Italianen om daar vrienden te hebben.’
Opvallend aan Matthias Storme is dat hij rustig de meest complexe zinnen formuleert en ze netjes op hun pootjes doet belanden. Deze advocaat en professor brengt zijn ideeën zeer precies onder woorden. Als er toch eens een frase passeert die zichzelf vastrijdt in een overdaad aan kronkelende bijzinnen, excuseert Storme zich. ‘Je zult werk hebben om hier een deftige zin van te maken’, glimlacht hij dan. De advocaat kan zijn liefde voor het geschreven en het gesproken woord niet verbergen.
In 1998 schreef de Belgicistische auteur Geert Van Istendael in De Morgen over hem: ‘Hier spreekt een retoricaleerling die het welsprekendheidstoernooi van zijn college wil winnen. Matthias Storme is wel wat opgewonden, maar niet gek.’ Alweer kan mijn gastheer een beleefd gegniffel niet onderdrukken. Hij herinnert zich het citaat niet meer, maar begint meteen in zijn geheugen te graven op zoek naar de aanleiding voor Van Istendaels stukje. Het duurt amper enkele seconden voor hij zich de plaats en de datum van de bewuste toespraak voor de geest haalt. ‘Ook Josse de Pauw heeft daar een commentaar over geschreven in De Standaard der Letteren.’
In zijn artikel had Josse de Pauw het over de ‘man in het te grote maatpak’. ‘De man op het podium trekt zijn schoudervullingen recht, heft zijn kop en stoot, vol van zijn eigen naam, het vervolg van zijn zin uit’, schreef de auteur. ‘Ik moet toegeven die ik er toen niet mee gediend was, die pakte volledig de persoon aan. Nu kijk ik er veel milder tegenaan’, zegt Storme vergevingsgezind.
Hoe voelde het om opeens over zichzelf te lezen in de pers? ‘Het is evident dat bepaalde beschrijvingen helemaal niet klopten, maar daar heb ik me niet zoveel zorgen over gemaakt. Nu en dan heb ik de moeite genomen om te reageren, maar eigenlijk enkel in het geval van feitelijke onjuistheden’, vertelt Storme.
Heeft hij de indruk dat mensen zich een beeld vormen van hem op basis van zijn mening? ‘Men gaat heel snel over tot het diaboliseren van mensen die een andere visie hebben. Ik zal niet zeggen dat elk debat het summum van beschaving moet zijn. Je mag al eens een retorische truc gebruiken. Maar er is een verschil tussen een retorische truc en venijnig, onder de gordel uithalen. Er zijn een aantal mensen die ik bepaalde aanvallen nog altijd kwalijk neem, hoewel ik erken dat ze daarnaast wel verdiensten hebben. Sommige reacties waren compleet onzinnig.’ Kan hij een voorbeeld geven? ‘Het is misschien niet eerlijk om er eentje uit te halen, maar ik herinner mij een reactie van Johan Leman (voormalig voorzitter van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding, TVDM). Nadat ik mijn kritiek had gegeven op het arrest in het proces tegen het Vlaams Blok zei Leman dat ik de scheiding der machten overtrad. Dat was complete nonsens, want ik ben geen parlementslid en was dat toen evenmin. Als professor in de rechten behoort het tot mijn taak om kritische commentaar te geven op rechtspraak. Die reactie van Leman was nonsensicaal.’
Draagt hij zulke aanvallen lang mee? ‘Ik zal niet zeggen dat ik alles snel vergeet, maar het moet al heel erg zijn voor ik haatdragend word’, repliceert Storme minzaam. Hij laat wel van zich horen als hij zich onheus behandeld voelt in een artikel. ‘Toen ik de Prijs voor de Vrijheid 2004 kreeg van Nova Civitas heb ik een toespraak gehouden. De dag nadien stond er in De Standaard een niet erg vriendelijk arikel van Tom Naegels’, herinnert Storme zich. In een opiniestuk verbaasde de schrijver-journalist er zich over dat een intellectueel als Storme had gezegd dat het bijna een morele plicht was om voor het Vlaams Blok te stemmen nadat de partij veroordeeld was wegens racisme. ‘Ik begrijp niet dat uitgerekend conservatieven het recht verdedigen om zo'n ranzige propaganda te verspreiden’, schreef Naegels ontgoocheld in zijn opiniestuk. ‘Zeg mij, Matthias Storme, wat minaretten-op-de-kathedraal te maken hebben met intellectueel fatsoen? Of geldt fatsoen alleen wanneer het de fatsoensridder past?’
Storme kon niet met die aantijgingen lachen. ‘Tom Naegels heeft toen de moeite genomen om naar mijn voordracht te komen luisteren, maar maakte er een karikatuur van. Ik ben op hem afgestapt: “Wat gij hier schrijft, klopt voor de helft niet. Ik wil dat met u bespreken.” Wij hebben toen een supergezellige lunch gehad. Onze verhouding is sindsdien perfect hoffelijk. Hij zal nooit meer op die manier over mij schrijven. We hebben elkaar als mens een stuk genuanceerder leren kennen. Ik hoef het niet eens te zijn met Tom Naegels om te erkennen dat hij genuanceerd is. Je kunt natuurlijk ook zeggen dat hij té genuanceerd is, een eeuwige twijfelaar. Ik heb vrienden die Tom Naegels helemaal niet appreciëren omdat hij altijd schippert. Toch is dit een voorbeeld van een goed gesprek dat tot een betere verstandhouding heeft geleid’, zegt de advocaat. Zo’n verzoening lukt niet altijd. ‘Er zijn personen waarbij de nadere kennismaking mijn overtuiging versterkt dat ze helemaal niet genuanceerd zijn. Maar bij mensen die te goeder trouw zijn, is dat dus corrigeerbaar.’
Ten tijde van paars-groen kreeg Matthias Storme het etiket van cryptofascist opgeplakt. ‘Ik herinner mij een vrij onaangename ontmoeting met Karel De Gucht (toenmalig VLD-voorzitter, TVDM) toen ik voorzitter was van het Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen. Achteraf weigerde hij mij de hand te schudden. Ik heb ’m toen voorgesteld de linkerhand te geven, maar daar kon hij niet mee lachen’, grinnikt Storme. ‘Ik ga niet zeggen dat die verhouding sindsdien nooit beter is geworden, maar echt goed zal ze nooit zijn. Ik heb nu ook niet beweerd dat De Gucht mij ooit een cryptofascist heeft genoemd, maar hij zal het misschien wel gedacht hebben. Anderen zullen het ongetwijfeld gezegd hebben.’
Vond hij dat vervelend? ‘Ach, ik maak mij daarvan af met een boutade van Jacques Presser, de Nederlandse historicus van Joodse afkomst die zeer belangrijk onderzoek heeft verricht naar het lot van de Joden in Nederland. “Als het fascisme ooit terugkomt, zal het dat doen onder de naam antifascisme”, zei Presser. Dat is een fenomeen dat we ondertussen al een paar keer in werkelijkheid hebben gezien. Wat dat betreft, maak ik mij dus niet te veel zorgen. Als men het woord ‘fascisme’ moet gebruiken, is het meestal omdat men over geen enkel ander argument meer beschikt. Dat is het zwakste scheldwoord dat je kunt bedenken.’
Toen presentator Jean-Pierre Rondas begin 2011 afscheid nam van radio Klara klopte hij zich in De Morgen op de borst dat hij de eerste was om ‘horresco referens Matthias Storme te interviewen op de radio’. Wekte de naam Matthias Storme dan werkelijk zoveel gehuiver op? ‘Bij sommige mensen wel, ja. “Het is schandalig dat u die man interviewt!”, reageerden enkele luisteraars na de bewuste uitzending. Ach, ik probeer mensen te overtuigen, maar sommigen zijn niet te bekeren.’
Eveneens in De Morgen dichtte mijn collega Bart Eeckhout Storme nogal wat invloed toe binnen de Vlaamse Beweging. Is hij werkelijk zo invloedrijk? ‘Dat is een waardering waar ik zelf weinig commentaar op kan geven’, pareert hij bescheiden. Maar hij is toch niet de aanvoerder van een eenmanskruistocht, zoals Luc Van der Kelen, editorialist bij Het Laatste Nieuws, in 1999 schreef? ‘Toen heb ik gesproken voor een enthousiaste zaal van een aantal duizend mensen. Sindsdien zijn de troepen alleen maar aangedikt. Ik zeg niet dat dat mijn verdienste is. Wat ik wel vaststel, is dat er vandaag heel vaak ideeën of uitdrukkingen opduiken die ik het eerst heb gelanceerd, of geïmporteerd zonder ze daarom zelf te hebben uitgevonden. Er is sprake van een intellectuele invloed. Bij geschriften van de N-VA heb ik regelmatig een gevoel van herkenning: “Tiens, die uitdrukking is mij niet geheel onbekend en ik weet nog heel goed wanneer ik die voor het eerst heb gebruikt.” Ik weet heel zeker dat Bart De Wever, die meer dan superintelligent is, een heel pak teksten van mij heeft.’
In de man met wie ik zo rustig zit te keuvelen herken je niet meteen een gevreesde debater, een verbale krachtpatser die z’n tegenstanders zo’n pak onder de broek kan geven dat het hen nog lang heugt. Nochtans schreef Mark Deweerdt, toen nog journalist, thans raadgever van Vlaams minister Geert Bourgeois (N-VA), anno 1998 in De Tijd dat Matthias Storme zijn Sturm-und-Drang-periode nog niet ontgroeid was. Ik betwijfel of dat ondertussen wel al het geval is. Vorig jaar was ik in een klein zaaltje in het Brusselse Justititiepaleis getuige van een pittig debat tussen Storme en Hendrik Vuye, professor staatsrecht aan de universiteit van Namen. Vuye is beslist niet op zijn mondje gevallen en een voorbeeldige Belgicistische knaap is hij evenmin. Toch werd de brave man bijna wanhopig toen Matthias Storme maar bleef doorbomen over de absolute prioriteit van een cleane splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde. Het ging ’m om details, want Vuye krijgt zélf koude rillingen van alle bijna-niet-splitsingen die de afgelopen jaren op de onderhandelingstafel beland zijn. Maar een ontketende Matthias Storme leg je niet zomaar aan banden. Als hij voor een publiek spreekt, kan hij behoorlijk assertief uit de hoek komen.
‘Dat hangt ervan af’, nuanceert de advocaat. ‘Als het moet, kan ik wel een echte meetingtoespraak houden, met retorische wendingen enzovoort. Ik doe dat niet vaak meer, al was het maar omdat ik het gevoel heb dat de zaken zo traag evolueren dat ik tien jaar later nog altijd exact hetzelfde moet vertellen. Je moet dat met mate doen. Ik wil in mijn toespraken ook niet te blunt zijn. Tussen de regels door moeten er toespelingen, dubbele bodems en citaten zitten. Dat hoort erbij, anders is het geen goede toespraak.’
Kan hij ervan genieten om zo’n toespraak te geven? ‘Ja, toch wel. Ik geniet van het woord’, knikt Storme. ‘Ik denk niet dat ik gemaakt ben om echt literair te schrijven. Ik zal het mij niet riskeren om dichtbundels of romans uit te brengen. Ook past niet elk soort toespraak mij even goed. Het kost mij altijd enige moeite. Altijd is het vloeken tot op het laatste moment. Zelden is zo’n toespraak echt helemaal klaar, maar ik doe het wel graag.’
Rik Van Cauwelaert, ‘chef politiek’ van Knack, merkte op dat Stormes vijanden – en dat zijn er volgens de journalist nogal wat – hem arrogant vinden. Komt dat doordat hij altijd zo zeker van zijn stuk lijkt? ‘Als men mij arrogant noemt, heeft dat allicht weinig te maken met de inhoud van wat ik zeg, maar hoogstens met de stijl. Ik heb nooit intellectuele twijfel uitgesloten. Ik zeg altijd dat men mij kan proberen te overtuigen met tegenargumenten. Bij sommige onderwerpen zal dat moeilijker zijn dan bij andere’, zegt Storme droogjes. ‘Maar ik heb mezelf altijd verplicht om op vele vlakken te proberen het tegenovergestelde te bedenken en zo te onderzoeken welke nuances dat met zich meebrengt. Zelfs in communautaire zaken doe ik dat.’
Hij vindt zichzelf geen gehaaid debater. ‘Maar ik ga het debat niet uit de weg, zelfs niet met mensen die vrij gevaarlijk zijn. Sommige tegenstanders zijn iets meer te duchten dan andere. Op televisie heb ik nog met Karel De Gucht gedebatteerd, wat niet evident is. Vrij veel mensen zouden daarvoor passen’, geeft Storme toe.
Heeft hij ooit al spijt gehad dat hij zijn mond niet gehouden heeft, zoals bijvoorbeeld na zijn fameuze uitspraken over het Blok-proces? ‘Uiteindelijk leidt dat tot niets. Je moet de kans krijgen om de zaken volledig weer te geven. Misschien bedenk je achteraf wel dat je de nuances al van in het begin duidelijker had moeten maken’, erkent de advocaat. ‘Wat vaker gebeurt, is dat je na een debat zegt: “Verdorie, ik ben dat argument vergeten! Hoe kon ik die insteek nu gemist hebben? Daar had ik zó mee gewonnen!” Wat ook gebeurt, is dat ik jaloers ben op een oneliner van een ander lid in het panel.’
In 2003 kreeg de advocaat de Holebifederatie over zich heen vanwege de ‘ongenuanceerde en kwetsende manier’ waarop hij zijn ongenoegen uitte over de antidiscriminatiewet. ‘Dat was heel merkwaardig. Ik had toen een vrij scherp opiniestuk geschreven over de antidiscriminatiewet. Ik betoogde dat die niet in het voordeel was van de zwakkeren in de samenleving die men beoogde te beschermen, maar dat de wet enkel in het voordeel speelde van goed georganiseerde, sterke minderheidsgroepen. Dat was een algemene beschouwing. Toen heeft de Holebifederatie daar blijkbaar een regelrechte aanval op zichzelf in gezien. Waarschijnlijk schreven ze mij allerlei ideeën toe – ten dele terecht, ten dele onterecht – waar ze geen enkel bewijs voor vonden. Daarom hebben ze één zinnetje, een abstract-filosofische beschouwing, als aanleiding gebruikt. Ik heb ze toen geschreven dat ik met groot plezier naar de uitreiking van de Homofobieprijs zou komen op voorwaarde dat ze mijn fysieke veiligheid konden garanderen. (grijnst) Nooit antwoord op gekregen. Met die ironie konden ze blijkbaar niet lachen.’
Heeft men toen zijn imago gekoppeld aan een algemene uitspraak om hem met vinger te wijzen? ‘Vermoedelijk zullen ze uit een aantal punctuele standpunten een heel spookbeeld gemaakt hebben. Maar ze hebben bitter weinig concrete aanknopingspunten gevonden om me compleet zwart af te schilderen. Ik denk dat dat allemaal nogal overroepen was.’ Hij laat zich niet opjagen door de spookbeelden die van hem bestaan? ‘Karikaturen blijven meestal slechts hangen in de kringen die erin willen geloven. Ik beschouw me dus niet als een slachtoffer van bepaalde spookbeelden’, besluit Storme met een vriendelijke glimlach.

Dit interview verscheen in Tim F. van der mensbrugghe, Imago. 13 bekende koppen oog in oog met hun reputatie, uitg. Luster 2011.
 
Locations of visitors to this page