Een
verantwoord onderscheid
De
voorbije week kwam ik in het oog van een kleine storm terecht naar aanleiding
van mijn aanstelling door het Vlaams Parlement als lid van de Raad van Bestuur
van het interfederaal gelijkekansencentrum. Ik voel geenszins de nood om op
alles wat er gezegd is (en vaak beter niet gezegd was) te reageren. Wanneer men
mij beschuldigt van een drogredenering en het ontbreken van elke morele basiskennis (1) moet dat wel.
Een
deel van de commotie gaat terug op een rede die ik intussen bijna 10 jaar geleden
hield onder de, toegegeven, provocerende titel „de fundamenteelste vrijheid: devrijheid om te discrimineren” (2), en die slechts door enkele van de critici
daadwerkelijk werd gelezen. Deze rede is in zijn concrete uitwerking ten dele
gedateerd en dient op meerdere punten te worden genuanceerd, wat ik overigens
in latere teksten ook deed. Maar de kerngedachte blijf ik verdedigen, en die
werd de voorbije week door geen enkele kritiek geraakt, ook niet door de
vuurpijl waarmee Erwin Mortier mij toch zo graag in het zenit zou afschieten (3).
recht is geen moraal
Die
bestaat erin dat inzake discriminatie zoals in vele andere zaken men moet onderscheiden
tussen recht en moraal, en dat goede wetten in een democratische rechtsstaat
wel een morele basiskennis vereisen maar zeker niet zomaar mogen worden
gecalqueerd op ethische en fatsoensnormen. Het gaat om twee visies op
wetgeving. De visie die ik verwerp gaat uit ervan uit dat wet en staat wat
moreel goed wordt geacht moet opleggen en wat onethisch wordt geacht verbieden.
Een verschil maken tussen personen op basis van criteria die volgens het morele
aanvoelen (althans van diegenen die van zichzelf beweren een morele basiskennis
te hebben) fout zijn en niet redelijk verantwoord, moet in die visie door de
wet worden verboden. Zero tolerance. Dit is een typisch kenmerk van
totalitarisme. Met een soortgelijke redenering kan men ook de rechten van
verdediging afschaffen.
Daartegenover verdedig ik de visie die zich met vallen
en opstaan gedurende 2000 jaar in het Westen heeft ontwikkeld, van de Griekse
polis over het romeinse recht, het christendom, de reformatie en de
verlichting, en die de grondslag vormt voor de democratische rechtsstaat: het
goede opleggen en het onfatsoenlijke verbieden is in vele gevallen een groter
kwaad dan het te tolereren, tolereren dat in het bijzonder gebeurt in de vorm van fundamentele
vrijheden zoals de vrijheden van meningsuiting, religie, vereniging of
onderwijs.
Niet
dat er een tegenstrijdigheid is tussen recht en moraal; het is een tegenstelling
tussen enerzijds een simplistische moraal en anderzijds een moraal die wel
degelijk het onderscheid kent tussen het voorwerp van een moreel debat en het
voorwerp van een goede wetgeving. Er zijn vele redenen waarom we een ethiek
nodig hebt die dit onderscheidt begrijpt en waardeert; in dit kort bestek kan
ik slechts enkele elementen aanbrengen voor wie bereid is na te denken.
Een open samenleving respecteert een verscheidenheid aan opvattingen, ook
morele opvattingen over wat in een concreet geval een fatsoenlijke dan wel
onethische keuze is. Ze erkent dat moreel handelen vrijheid vereist, dat de
mens eerst in vrijheid moreel kan handelen(4). Ze beseft dat er ruimte moet zijn
voor twijfel in plaats van de morele zekerheid die de waarheid in pacht heeft.
Ze ziet in dat het beter is om door een verscheidenheid aan preferenties toe
te laten méér kansen te scheppen voor mensen dan door het opleggen van gelijke
preferenties aan iedereen een collectieve verarming te organiseren.
vage rechtsnorm
In
een rechtsstaat beseft men dat er een hemelsbreed verschil is tussen de morele
aansprakelijkheid waarbij burgers elkaar aanspreken op hun al dan niet
fatsoenlijk handelen, en de verantwoording die een burger verplicht kan worden
in een juridische procedure af te leggen. Dat laatste is uitermate
problematisch wanneer de rechtsnorm (verbod van onverantwoord onderscheid)
uitermate vaag is en zeer subjectief kan worden ingevuld naargelang wie erover
moet oordelen.
In een op fundamentele vrijheden gegronde rechtsstaat ziet men
in dat wanneer een burger gebruik maakt van zo’n fundamentele vrijheid, hij
voor een onderscheid dat hij maakt tussen personen in rechte géén andere
verantwoording hoeft af te leggen dan dat hij van zijn vrijheid gebruik maakt,
ook al kan – en moet – hij als persoon door medeburgers moreel ter
verantwoording worden geroepen. De vrijheid als dusdanig is een voldoende rechtvaardiging voor die keuze, ook al houdt die een ongelijke behandeling in. In die zin is de vrijheid om te discrimineren,
d.w.z. zich niet in rechte te moeten verantwoorden voor een ongelijke
behandeling, de kern van elk van die fundamentele vrijheden.
Dat is een
politieke keuze, zeker, maar het alternatief is dat die vrijheden enkel nog in
naam bestaan en volledig uitgehold worden. Dat sluit niet uit dat er, anders
dan in de bv. de vrijheid van meningsuiting, gradaties zijn in de economische
vrijheid: de weigering iemand te bedienen in het geval van een massaproduct is,
zoals de Duitse wetgever terecht heeft ingezien, van een heel andere aard (men kan dat een een
negatieve keuze noemen) dan de vrijheid om te beslissen aan wie men iets geeft waarvan
er maar 1 exemplaar is (een positieve keuze).
Meer
kansen geven aan meer mensen vereist juist de versterking van die vrijheden,
maatregelen om nieuwkomers toegang te verschaffen tot de markten, om
minderheidsgroepen de mogelijkheid te geven zich op discriminerende wijze zelf
te organiseren, een billijk belastingsysteem dat compenseert wie sociale
risico’s draagt en wie extra verantwoordelijkheid opneemt beloont. Quota zijn
daarbij in sommige gevallen een kleiner kwaad dan een
discriminatieverbod dat eleutherofobie (angst voor de vrijheid) blootlegt.
En
o ja, de lezer zal zelf wel de drogredenering ontdekt hebben bij Farid Zhanoun ("Een brood is geen taxichauffeur", dS 28 oktober 2014),
die waar ik het heb over discriminatie tussen bakkers wegens hun politieke
overtuiging, mij verwijt het over het onderscheid tussen bruin en wit brood te
hebben.
(1) F. ZHANOUN, "Een boord is geen taxichauffeur", de Standaard 28 oktober 2014, http://www.standaard.be/cnt/dmf20141027_01345076.
(3) Erwin MORTIER, "Ik ga Laurette Onkelinx gelijk geven", De Morgen 27 oktober 2014, http://www.demorgen.be/binnenland/ik-ga-laurette-onkelinx-gelijk-geven-a2102600/(4) Vgl. F.C. von SAVINY: "Das Recht dient der Sittlichkeit, aber nicht indem es ihr Gebot vollzieht, sondern indem es die freye Entfaltung ihrer, jedem einzelnen Willen innewohnenden Kraft sichert" (Das System des heutigen Römischen Rechts, I, p. 331).
Deze bijdrage verscheen licht ingekort in De Standaard 30 oktober 2014 (http://www.standaard.be/cnt/dmf20141030_01351575)