Vorig jaar sneuvelde in
onze wetgeving een van de iconen van de Franse revolutie: het decreet d’Allarde
dat de vrijheid van handel en nijverheid had afgekondigd, met daarbij de
afschaffing van het gildewezen en tal van andere bepalingen die die vrijheid inperkten.
In het nieuwe rommelwetboek “van economisch recht” dat Vande Lanotte liet
fabriceren is er enkel nog vrijheid van ondernemen voor zover niet beperkt door
wetten en verordeningen van dwingend recht. Dat was natuurlijk in de feiten al
lang zo.
Met de Franse revolutie werden ook allerlei beperkingen aan het vrij verkeer afgeschaft, met als bekendste voorbeeld de tol die op zovele plaatsen lokaal werd geheven om als persoon binnen te mogen in een stad of goederen te mogen binnenbrengen. Natuurlijk zagen we in dezelfde periode, een goede 200 jaar geleden, de uitbouw van natiestaten met grenzen die in vele opzichten voor personen en goederen ferm waren. Maar die natiestaten hielden toch nog veel meer de afschaffing van grenzen in, van de lokale, regionale, interne grenzen. Daarmee ging ook een opvatting over de openbare weg gepaard: de weg die door iedereen mag worden gebruikt, en die door de algemene geldelijke middelen van de overheid wordt betaald.
Met de Franse revolutie werden ook allerlei beperkingen aan het vrij verkeer afgeschaft, met als bekendste voorbeeld de tol die op zovele plaatsen lokaal werd geheven om als persoon binnen te mogen in een stad of goederen te mogen binnenbrengen. Natuurlijk zagen we in dezelfde periode, een goede 200 jaar geleden, de uitbouw van natiestaten met grenzen die in vele opzichten voor personen en goederen ferm waren. Maar die natiestaten hielden toch nog veel meer de afschaffing van grenzen in, van de lokale, regionale, interne grenzen. Daarmee ging ook een opvatting over de openbare weg gepaard: de weg die door iedereen mag worden gebruikt, en die door de algemene geldelijke middelen van de overheid wordt betaald.
Vandaag is het in
bepaalde middens bon ton om te waarschuwen tegen de privatisering van de
openbare ruimte. Niet dat we dat letterlijk mogen nemen: er gaat nog altijd elk
jaar veel meer hectare over van privaat eigendom naar openbaar domein dan
omgekeerd. Maar men waarschuwt ons voor private verkavelingen, met interne
straten die niet open zijn voor het publiek, als een machtsgreep van de rijken.
Verder zou de opkomst van winkelcentra en Uplaces ervoor zorgen dat de openbare
ruimte een deel van zijn functies zou verliezen aan private domeinen, waarbij
de ondergang der winkelstraten wordt voorspeld. Is het echter niet vaak in
diezelfde al dan niet groene middens dat een beleid wordt gepromoot waarbij
hele stadswijken zoveel mogelijk gereserveerd moeten worden voor de bewoners,
met steeds meer zones waar ‘doorgaand verkeer’ wordt verboden of
gestigmatiseerd tot sluipverkeer, steeds meer scholen voorrang moeten geven aan
buurtbewoners (behalve dan als die buurt te ‘blank’ is), e.d. ? Zien we met
name in roodgroen bestuurde steden geen beleid dat moeilijk anders dan als
stadsnationalisme kan worden benoemd, en sterk gericht is tegen wie niet in de
stad woont (en er dus geen inkomstenbelasting betaalt noch kiesrecht kan
uitoefenen). Meer nog, deze oprispingen van lokale uitsluiting lijken zich des
te meer voor te doen hoe meer men tekeer gaat tegen “het” nationalisme, het
Vlaamse welteverstaan. Dat stadsnationalisme wordt overigens ook
theoretisch uitgewerkt in geschriften die gaarne polariseren tussen de stad als
oord van diversiteit en progressiviteit en het achterlijke Vlaanderen van
platteland of voorstad. Of misschien moeten we ook dat stigmatiseren noemen.
Nu blijken die oorden
van diversiteit en progressiviteit het toch vaak moeilijk te hebben om de
openbare weg zijn openbare functie te laten vervullen. Niet alleen is de
openbare weg er steeds minder voor iedereen, de zorg ervoor door de overheid is
ook niet overal dezelfde. Uit Noord-Amerika waait stilaan nog een ander
verschijnsel over, namelijk de Business Improvement Districts: grondeigenaars
van een wijk die zelf de kosten betalen voor het onderhoud en de verfraaiing
van de openbare weg in hun wijk. In enkele landen als Duitsland leidt dit reeds
tot grote juridische problemen. Immers, op welke grond kan een deel van de
grondeigenaars de anderen verplichten mee te betalen ? En zonder een algemene
verplichting van de aangelanden kan de idee ook niet werken. Misschien is een
bepaalde vorm van privatisering van het openbaar domein in een soort verplichte
mede-eigendom dan nog een stuk coherenter. Zo zijn de gemeenten ook in zekere
zin ontstaan in de Middeleeuwen, als een vereniging van mede-eigenaars (net als
de polders en wateringen). Of wacht, zijn al die lokale initiatieven misschien
toch ook geen omfloerste vormen van separatisme ?
(Deze tekst verscheen eerder in Grondvest mei 2015)
(Deze tekst verscheen eerder in Grondvest mei 2015)