Lezing op de workshop "Ian Buruma - nationalisme", Koninklijke Vlaamse Academie Brussel 12 oktober 2015 (met lezingen van Ian Buruma, Luuk van Middelaar, Matthias Storme, Dave Sinardet, Dick Pels en Sophie in 't Veld), www.kvab.be/denkersprogramma/projecten-postwar.aspx, ter perse in Engelse vertaling als "Reflecting on nationalism with Ian Buruma", in KVAB & I. Buruma (red.), The End of Postwar (2017).
Hooggeachte
vergadering,
1. In dit panel aan sprekers ben ik
de enige jurist, al ben ik er een die ook wijsbegeerte studeerde. Vooraleer U
te zeggen waarvoor juristen misschien nuttig kunnen zijn, wil ik graag
herinnering brengen hoe nuttig met name historici voor de vandaag besproken
vragen wel zijn vanuit het perspectief van een jurist.
Historici kunnen ons bewust maken
van de relativiteit van instellingen. Zo kunnen zij ons wijzen op de vele
vormen waarmee in het het verleden met verscheidenheid is omgegaan, en met name
wat ons thema betreft met culturele, religieuze en etnische diversiteit. Zij
kunnen ons bv. leren dat er niet één legitiem model van tolerantie bestaat,
zoals overigens ook schitterend is besproken in het boek Tolerantie van Michael
Walzer[1].
Historici leren ons dat een gegeven samenleving daarbij maar een beperkte keuze
heeft, dat die modellen van samenleving niet zomaar maakbaar zijn en de
mogelijkheden enorm mede afhangen van de geschiedenis van die samenleving.
Historici kunnen ons daarmee ook in
belangrijke mate verklaren hoe een samenleving ergens toe gekomen is, dus ook
hoe onze samenleving gekomen is waar ze is. Sommige historici menen dat ze
daarbij vooral moeten demythologiseren, en met name de natie demythologiseren,
maar het nut van die nieuwe mythe die die anti-mythe is, is voor ons onderwerp
m.i. erg beperkt.
Historici kunnen ons tenslotte de
waarde van trial and error leren
kennen, of om het positiever te zeggen met een oude door juristen gebruikte
term: de waarde van artificial reason,
de rede die langzaam door veel ervaring en studie door de generaties heen is
opgebouwd, in tegensteling tot de natuurlijke rede die iedereen zou bezitten en
waar ideologen die zich filosofen noemen graag een beroep op doen[2].
2. Juristen anderzijds, althans
goede juristen, kunnen ons iets vertellen over de vraag hoe we conflicten
kunnen oplossen, hoe we instellingen kunnen vormgeven en hoe we macht en
bevoegdheid kunnen verdelen; zij kunnen ons ook, als ze een beetje Reflexion auf eigenes Tun hebben
beoefend, vertellen welke rol het recht wel en welke het vooral ook niet kan
spelen.
3. Na deze captatio wil ik graag de kernvraag van ons debat vandaag te lijf
gaan, en naar ik begrepen heb kan die verwoord worden als: ”wat houdt een
politieke gemeenschap bij elkaar?”. Daarbij ga ik in het bijzonder ook in op
het nut van een “grondwetspatriotisme” (naar het woord van Habermas Verfassungspatriotismus).
Graag formuleer ik hierbij met name
10 bedenkingen.
4. Op de eerste plaats moet het antwoord op die
vraag ook mogen kunnen luiden dat bepaalde politieke gemeenschappen onvoldoende
samenhoren om ze in stand te houden. Separatisme kan een legitieme optie zijn.
Meer algemeen zal het vaak een zinvolle optie zijn om macht en bevoegdheden te
verdelen over verschillende niveaus, d.w.z. een of andere vorm van federalisme
te organiseren[3]. Men kan
er daarbij niet a priori van uitgaan dat de geschiedenis enkel zinvol in de
richting kan gaan van meer bevoegdheden naar een hoger niveau. Een dergelijke
idee dat de geschiedenis maar één richting uit kan is naar het woord van Milan
Kundera een vorm van ‘linkse kitsch’[4].
5. Dit
brengt me direct bij een eerste kritische vraag bij het antwoord dat in
hoofdzaak heil zoekt in Verfassungspatriotismus,
een antwoord dat m.i. om minstens drie redenen problematisch is.
Dit
antwoord zegt namelijk, dat is een eerste kritische bedenking, niets over de
cruciale vraag van de verdeling van macht en bevoegdheden over verschillende
niveaus, over de invulling van het subsidiariteitsbeginsel. Historici kunnen
ons erop wijzen dat op dat vlak de slinger wel heen en weer kan gaan, en dat periodes
met meer centralisatie van bevoegdheden afwisselen met periodes van
decentralisatie. Zelf heb ik elders uitgelegd waarom het ontstaan en versterken
van een Europese Unie een van de hoofdoorzaken is van het separatisme in
meerdere lidstaten (althans gewesten daarvan), als pull- en pushfactor: de
Europese Unie neemt de nadelen van het scheppen van nieuwe (binnen)grenzen
grotendeels weg, en omgekeerd doet het belang van de Unie de noodzaak toe te
nemen voor volkeren of gewesten die zich door hun regering niet goed
vertegenwoordigd weten om dan maar zelf lidstaat te worden.
6. Een
tweede kritische bedenking is dat de homogeniteit die vereist is om een
politieke gemeenschap samen te houden toeneemt naarmate die gemeenschap een
hoger niveau van solidariteit organiseert. Bart de Wever drukte het erg
plastisch uit: het is grenzen dicht of sociale zekerheid dicht. Verfassungspatriotismus als lijm kan
eerder volstaan in een samenleving met
een belastingdruk van 10 % dan in in een waar die 50 % of meer bedraagt.
Voor het laatste heb je naar alle waarschijnlijkheid géén draagvlak als het
samenhoren niet veel verder gaat. Dat vereist wellicht zelfs op de eerste
plaats dat mensen dezelfde taal spreken: “Zusammengehören heißt
zunächst sich zusammen hören” (Sloterdijk[5]).
7. Een
derde kritische bedenking luidt dat of het zich scharen rond de Grondwet als
methode van samenhorigheid kan werken hangt natuurlijk ook af van wat er in die
Grondwet staat. Die Grondwet kan een zeer dikke identiteit inhouden of slechts
een erg dunne (met een toespeling op een ander boek van Michael Walzer, Thick and thin[6].
Als de sharia de Grondwet is of
omzeggens integraal deel uitmaakt van de Grondwet, leg je natuurlijk een zeer
verregaande homogeniteit op door middel van een zeer illiberale grondwet. Ook
dat soort grondwettigheidstoetsing bestaat, zoals Iran aantoont, waar de Fuqaha dezelfde functie heeft als de
Franse Grondwettelijke Raad, al is de toetsingsnorm waaraan getoetst wordt in
Frankrijk -gelukkig maar - toch wel een zeer verschillende. Bij ons daarentegen
kwam een eerdere ‘paarse regering’ in het op 8 juli 2005 goedgekeurde zogenaamd "Handvest voor het Staatsburgerschap"[7]
dat de waarden wilde opsommen die nieuwkomers moeten aanvaarden om als burger
te integreren in onze samenleving, inhoudelijk nauwelijks verder dan het
opleggen van een akte van geloof in absolute gelijkheid van man en vrouw,
abortus, euthanasie en homohuwelijk. In andere
landen drukt men zijn identiteit door precies de tegenovergestelde traditionele
waarden in de grondwet in te schrijven en zo tegen activistische
grondwettelijke rechters te beschermen. Zelf verdedigde ik eerder de opvatting
dat een grondwet best bescheiden en niet te bevlogen is[8].
Een te
grote homogeniteit opgelegd door de grondwet zal verstikkend werken, een te
kleine zal niet de noodzakelijke lijm verschaffen voor de politieke
gemeenschap.
8. Het
is evenwel mijn overtuiging dat rechtsnormen alleen - en de Grondwet kan enkel
zinvol uit rechtsnormen bestaan - niet de noodzakelijke samenhang kunnen
brengen. Quid leges sine moribus ! Een politieke gemeenschap bij elkaar houden
vereist voldoende gemeenschappelijke gewoonten en gebruiken, herinneringen en
festivals, e.d. Niet alles daarvan kan in wetten worden vastgelegd. En veel van
wat zou kunnen worden vastgelegd in wetten hoort daar evenmin niet thuis: een
open samenleving kent een onderscheid tussen rechtsregels en fatsoensregels,
waarbij de tweede niet allen tot rechtsregels worden verheven, maar omgekeerd
ook hun legitimiteit niet verliezen doordat ze niet als wet worden opgelegd[9].
Het opheffen van dat onderscheid is door fatsoensregels op te leggen als wetten
dan wel elke legitimiteit te ontnemen is een zeer gevaarlijke gedachte.
9. Zeker
om een hoog niveau van solidariteit op te leggen, en dit ook te legitimeren en
er een draagvlak voor te behouden, is er meer nodig dan gemeenschappelijke
rechtsregels: een gemeenschappelijke taal, liefst letterlijk, minstens
figuurlijk; een gemeenschappelijke levensbeschouwelijke grondhouding (zoals een
gemeenschappelijke religie die kan bieden), e.d.m. Zowel rationeel als
emotioneel is er meer nodig, en taal bv. speelt voor beide een belangrijke rol.
Anders
dan sommigen hebben betoogd, kan het niet om een louter ingebeelde gemeenschap
gaan, en gaat het er veeleer om een uitgebeelde gemeenschap te hebben[10].
In die gemeenschap moet er voldoende assimilatie zijn, en om die reden heeft
het niet alleen geen zin om over een multiculturele samenleving te spreken )-
dat is een contradictio in terminis -
maar evenmin over ene multi-etische samenleving, want die blijft maar
multi-etnisch voor zover personen van diverse etnische oorsprong niet met
elkaar kinderen krijgen - en dus hopelijk ook stabiele individuele relaties
aangaan (het is immers onzin een samenleving waarin etnische groepen geheel
vermengd zijn in het nageslacht noch een multi-etnische samenleving te noemen).
Vandaar is het relevant te weten welke barrières er in een samenleving bestaan
die verhinderen dat personen van diverse etnische oorsprong zich op die wijze
vermengen: religie blijkt dat een veel grotere factor van verdeeldheid te zijn
dan zogenaamd ras.
10. Willen
we daarnaast ook spreken over een gemeenschappelijke Europese identiteit die
zou samenhangen met waarden, dan is het zinloos om die te identificeren als
waarden die men tegelijk als universele waarden predikt. Een particuliere
politieke gemeenschap verkrijgt zijn identiteit niet uit universele waarden -
tenzij dan uit de wijze waarop ze die precies particulier concretiseert en
invult.
Daarbij rijst de vraag of het wel om
Europese waarden gaat, en niet om ofwel waarden van slechts een deel van Europe
ofwel gewoon Westerse waarden. Ook al zijn er wel op een aantal vlakken
diepgaande verschillen in waardenbeleving tussen de Verenigde Staten en
West-Europa, toch is het zo dat de Europese samenlevingen ook onderling
verschillen, in die mate zelfs dat voor elk van hen het verschil met Amerika
niet groter is dan dat met andere landen van Europa[11].
11. Voor de legitimiteit en samenhang
van een politieke gemeenschap is niet enkel de verticale bevoegdheidsverdeling
van belang (zoals hoger kort besproken), maar ook de horizontale: 1° wat is de
machtsverdeling tussen het volk en zijn vertegenwoordigers en is er daarbij een
evenwicht tussen representatieve en directe democratie? 2° wat is de machtsverdeling
tussen instellingen die berusten op verkiezingen en instellingen die berusten -
of zouden moeten berusten - op expertise, waarbij deze vaak omwille van een eis
van representativiteit vaak juist niet via gelijk stemrecht worden samengesteld,
maar steeds meer door te compartimenteren met quota bestaande uit
vertegenwoordigers van allerlei categorieën en belangengroepen (sociale
overleginstellingen; instellingen zoals de Hoge raad voor Justitie en steeds
vaker ook andere); 3° wat is de legitimiteit en representativiteit van
rechtsvorming door rechters, vooral dan wanneer die de bevoegdheid krijgen om
zich boven het parlement te plaatsen?
12. Als voorlaatste bedenking wil ik
eraan herinneren dat we de liberale democratie niet gaan redden met illiberale
maatregelen zoals censuur of andere beperkingen aan de vrijheid van
meningsuiting, door het inperken van de vrijheid van vereniging, door het
criminaliseren van popular feelings,
door de fobomanie die erin bestaat allerlei angsten te criminaliseren en/of als
geestesstoornis te beschouwen (xenofobie, homofobie, enz...).
13. Tenslotte is dat ook niet de wijze
waarop minderheden worden beschermd. Dat kan wel op twee legitieme wijzen,
enerzijds collectief en anderzijds individueel, die allebei erin bestaan om
autonomie te geven in plaats van vrijheid in te perken. De individuele
bescherming bestaat uit de fundamentele vrijheden, die op de eerste plaats
personen in een minderheidspositie beschermen. De collectieve bescherming kan
er legitiem niet in bestaan een voorrangspositie te verlenen omwille van het
behoren tot een groep, maar wel om collectieve autonomie te verlenen, zo
mogelijk op territoriale basis, met andere woorden federalisering. Daarnaast
wordt de collectiviteit beschermd door individuele vrijheden zoals de vrijheid
van vereniging.
Matthias
E. Storme
gewoon hoogleraar KU Leuven.
[1] Michael Walzer,
On Toleration (Yale Univ. 1997), Nl.
vertaling Tolerantie (Ten Have 1998).
[2] Vgl. sir
Edward Coke in zijn Prohibitions
del Roy (gesprek met James I): “causes which concern life, or inheritance,
or goods, or fortunes of (subjects) are not to be decided by natural reason,
but by the artificial reason and judgment of law, which law is an act which
requires long study and experience before a man can attain to the knowledge of
it’. Zie verder mijn bijdrage
"Edmund Burke en de traditie van de artificial reason tegenover natural
reason", in Andreas Kinneging, Paul De Hert, Maarten Colette (red.), Edmund Burke (Brussel: VUB press / ASP
2017).
[3] Waarnij het bij deze algemeen opmerking nog
geen zin heeft in te gaan op de verschillende vormen van federalisme of het onderscheid
tussen federalisme en confederalisme.
[4] M. Walzer, Thick and thin. Moral
argument at home and abroad (Notre Dame: University of Notre Dame Press 1994), p. 8-9, verwijst als
volgt naar Kundera: “There
is nothing to gain from the merger, for the chief value of all this marching
lies in the particular experience of the marchers. There is no reason to think
that they are all heading in the same direction. The claim that they must be
heading in the same direction, that there is only one direction in which
good-hearted (or ideologically correct) men and women can possibly march is an
example – so writes the Czech novelist Milan Kundera of leftist kitsch”. Bij M. Kundera zelf luidde
het in Nesnesitelná lehkost bytí, hier geciteerd uit de Engelse
vertaling The Unbearable Lightness of
Being (New York:
Harper & Row, 1e uitgave 1984), p. 257: “The fantasy of the Grand March that Franz was so
intoxicated by is the political kitsch joining leftists of all times and tendencies.
The Grand March is the splendid march on the road to brotherhood, equality,
justice, happiness; it goes on and on, obstacles notwithstan- ding, for
obstacles there must be if the march is to be the Grand March. (...) What makes a leftist a leftist is not this or that
theory but his ability to integrate any theory into the kitsch called the Grand
March.”
[6] M. Walzer, Thick and Thin. Moral argument at Home and abroad (University of
Notre Dame Press, Chicago 1994).
[7] Voorbereid door de "commissie
interculturele dialoog", te vinden op unia.be/files/legacy/Eindverslag%20Commissie%20voor%20interculturele%20dialoog.pdf,
p. 95, in het bijzonder punt 4.
[8] Zie mijn "Res publica en rechtsstaat:
vrijheid in een onvolmaakte samenleving
Pleidooi voor een functionele (niet te bevlogen) grondwet voor Vlaanderen", in CDPK (Chroniques de droit public - publiekrechtelijke kronieken) 2009 nr. 2, p. 382-389; eerder in Johan Sanctorum e.a., De Vlaamse Republiek: van utopie tot project (Van Halewyck 2009), p. 165-187 (ook op http://inflandersfields.eu/2009/01/pleidooi-voor-een-functionele-niet-te.html); licht verkort ook in in Rechtsfilosofie & Rechtstheorie 2009, 50-59.
Pleidooi voor een functionele (niet te bevlogen) grondwet voor Vlaanderen", in CDPK (Chroniques de droit public - publiekrechtelijke kronieken) 2009 nr. 2, p. 382-389; eerder in Johan Sanctorum e.a., De Vlaamse Republiek: van utopie tot project (Van Halewyck 2009), p. 165-187 (ook op http://inflandersfields.eu/2009/01/pleidooi-voor-een-functionele-niet-te.html); licht verkort ook in in Rechtsfilosofie & Rechtstheorie 2009, 50-59.
[9] Dit heb ik eerdere uitgewerkt in mijn essay “De
fundamenteelste vrijheid: de vrijheid om te discrimineren”, te vinden via
http://www.storme.be/vrijheidsprijs.html.
[10] Zie
mijn essay "Geworteld en
gelaagd: over culturele identiteit, welvaart, solidariteit, zingeving en
democratie", te vinden via http://www.storme.be/geworteld.html
[11] Ph. Nemo
schreef dan ook terecht een essay onder de titel “Qu’est-ce que l’occident” en
niet “Qu’est ce que l’Europe”, waarin hij overigens in een laatste hoofdstuk uitvoeriger
op die verhouding met Amerika ingaat.