Gelijk
stemrecht voor elke volwassen burger wordt beschouwd als een van de
grondbeginselen van onze democratie. Nog vindt men in Leuven op een gevel een
gedenkplaat "Aan hen die vielen voor het
algemeen stemrecht" dat de doden van 18 april 1902 bij een algemene
staking herdenkt. Nochtans was het algemeen stemrecht voor volwassen mannen (althans
vanaf 25 jaar) reeds ingevoerd in 1893 (de vrouwen dienden in België te wachten
tot 1949). Maar het was geen gelijk stemrecht voor eenieder. Een bijkomende
stem had onder meer wie veel belastingen betaalde (een wat bijzondere
interpretatie van representation gebaseerd op taxation) of een diploma van
hoger middelbaar onderwijs had. Wanneer men vandaag leest hoe vaak
commentatoren na verkiezingen waarvan het resultaat hen niet bevalt, uithalen
naar het feit dat dat het gevolg is van domme kiezers, lijken deze wel heimwee
te hebben naar het laatste. Dat mensen met name bij referenda wel eens om
andere redenen voor of tegen stemmen dan waar het in de stemming om gaat, lost
men overigens niet op door hen over meer inspraak te geven en niet over nog
minder.
Maar ook ons
huidig systeem van algemeen enkelvoudig stemrecht geeft in werkelijkheid niet
elke stemgerechtigde evenveel. Ondanks ons stelsel van evenredige verdeling van
de te begeven zetels, kost een zetel in bepaalde delen van het land meer dan
andere. Dat is voornamelijk een communautaire scheeftrekking, die wel te
verklaren is (omdat zetels verdeeld worden volgens inwoners en niet volgens
kiezers en noch minder volgens kiezers die effectief gestemd hebben) maar
daarom niet goed te praten. Om die reden heb ik eerder verdedigd dat er gewoon
een parlementszetel zou moeten worden toegekend voor een vast aantal stemmen
(bv. 1 zetel voor elke 35.000 stemmen); voor inwoners die niet of blanco
stemmen zouden de zetels dan 'leeg' blijven, wat me erg zinvol lijkt.
Maar er is nog
een andere vorm van ongelijkheid, doordat sommigen op meerdere plaatsen kunnen
kiezen voor vertegenwoordigingen van hetzelfde niveau en andere niet. Minstens
sommige burgers van een EU-lidstaat die in een andere lidstaat wonen kunnen bij
de verkiezingen voor het Europees parlement zowel voor lijsten van hun
woonstaat als van hun staat van nationaliteit kiezen. En zoals pas nog is
gebleken kunnen burgers met een dubbele nationaliteit deelnemen in vele
gevallen aan nationale verkiezingen deelnemen in beide landen.
Dubbele
nationaliteit heb ik nooit een gezonde zaak gevonden, al hangt de vraag hoe
problematisch dit echt is mede af van de rechtsgevolgen die je al dan niet aan
nationaliteit koppelt. Het Belgische recht heeft lang de dubbele nationaliteit
zoveel mogelijk beperkt (zodat men tot 2007 zijn Belgische nationaliteit
verloor zodra men een andere vrijwillig aannam), maar is de jongste decennia
meegegaan in de mode van multinationalisme. Dit terugdraaien is minstens ten
dele mogelijk, maar niet eenvoudig. In gevallen waar het andere land de afstand
van nationaliteit weigert (probeer maar eens van de Marokkaanse of Turkse
nationaliteit af te geraken), zou je met een verbod op dubbele nationaliteit ook
straffen wie je voor zijn integratiebereidheid juist wil belonen. En omgekeerd
zijn we niet totaal ongevoelig voor de wens van Vlamingen in het buitenland om
een dubbele nationaliteit te kunnen behouden. Maar er is een andere maatregel
die wel wellicht wél eenzijdig kunnen nemen, en die een onterecht voordeel van
de dubbele nationaliteit compenseert. Geef eenieder die in België woont en
enkel de Belgische nationaliteit hebben een tweede stem bij de
parlementsverkiezingen. Daarmee worden ongelijke situaties ongelijk behandeld
en dus fundamenteel de gelijkheid hersteld.
-->
Matthias
Storme
( deze column verscheen in Grondvest mei 2017 p. 6)