In december 2020 organiseerde het zogenaamde feministisch collectief Imazi.Reine een bijeenkomst om te praten over 'de aanvaardingsstrijd van minderheidsgroepen in onze samenleving'. Daarmee is natuurlijk niets mis. Maar er werd wel publiek reclame gemaakt met de melding dat blanke mannen en hetero's niet welkom waren. Terwijl de organisatie wel financieel werd ondersteund door de Brusselse overheid. UNIA zag er geen graten in en betreurde zelfs dat er polemiek ontstand over deze handelwijze (persbericht van 11 december), met dan toch de nuance "dat men moet vermijden om te communiceren op een manier die uitsluiting suggereert (bijvoorbeeld 'verboden voor blanken', 'verboden voor hetero's)". Andere organisaties die op deze wijze communiceren worden door UNIA wel een heel pak harder aangepakt. Het is een voorbeeld van partisan tolerance, waarvan ook de voorganger van Unia destijds wel wat staaltjes te berde gaf (zie mijn column uit 2006 "Vuile wijven ! Vuile democraten ! Vuile hetero's - Een leerling van Marcuse als grootinquisiteur"). Zoals in steeds meer gevallen wordt onder hrt mom van discriminatiebestrijding gediscrimineerd en moeten ook hier weer de puntjes op de i worden gezet door een aantal onderscheidingen en nuances.
Op het juridische vlak is de vrijheid van vereniging een van de meest fundamentele vrijheden uit onze Grondwet. het ook een van de weinige (samen met de persvrijheid en de vrijheid van onderwijs) waarvoor de grondwetgever bepaalde dat elke preventieve maatregel verboden is. Het zou dus vanzelfsprekend moeten zijn dat men vrij is om zich onder de naam Imazi.Reine of welke naam dan ook te verenigen met wie men wil en activiteiten te organsieren die enkel voor leden van de vereniging toegankelijk zijn. Het zou even vanzelfsprekend moeten zijn dat dit geldt voor eenieder, en eenieder de vrijheid heeft zich met anderen te verenigen op basis van welke criteria dan ook. De behoefte om zich nu en dan terug te trekken met mensen die men zelf kiest en vertrouwt is een basisbehoefte voor iedereen en moet aan eenieder gelijkelijk worden gewaarborgd. Die vrijheid houdt dus vanzelfsprekend ook de vrijheid in om te discrimineren, d.w.z. om keuzes te maken die niet moeten worden gelegitimeerd als hebbende een legitiem doel en zijnde evenredig met dat doel. Die vrijheid om te discrimineren is een fundamentele vrijheid.
Overheden en gesubsidieerde instellingen als scholen en universiteiten zijn niet verplicht van hun eigendom gebruik te laten maken door zulke verenigingen en hebben bv. het recht om verenigingen enkel toegang te geven tot hun lokalen wanneer iedereen welkom is op de bijeenkomst. Wanneer zij echter besloten vergaderingen toestaan, dienen ze dit aan elke vereniging op gelijke voet toe te staan en kan het criterium van lidmaatschap daarvoor geen maatstaf zijn (wel het vreedzaam karakter bv., of een voldoende band van de leden met de onthaalinstelling). Deze overheden mogen personen die zich privaat verenigingen daarin niet discrimineren, ook niet op basis van bv. politieke overtuiging. Bovendien moet het exclusief gebruik van overheidsruimte door private organisaties beperkt blijven en kunnen zij geen ruimtes monopoliseren. Natuurlijk moet men daarvan onderscheiden de organisaties waarin alle betrokkenen volgens een bepaald criterium zijn ingedeeld, zodat alle betrokkenen van één ervan lid kunnen zijn (bv. een universiteit die een bepaalde plaats geeft aan faculteitskringen, ook al aanvaarden die slechts leden vanuit een bepaalde studierichting: dit soort corporatieve werking omvat namelijk alle studenten en niet enkel bepaalde zgn. minderheden). Discriminerend wordt het wanneer men zoals aan Amerikaanse universiteiten pamperlokalen inricht waar enkel studenten die tot een bepaalde groep behoren welkom zijn en gepamperd worden.
Nog meer garanties voor gelijke behandeling zijn nodig wanneer de overheid ook financieel gaat ondersteunen. Principieel is er geen bezwaar dat de overheid onder bepaalde voorwaarden zelfhulpgroepen van allerlei aard gaat ondersteunen, maar dan wel mits die ondersteuning gebeurt op basis van criteria die niet onderscheiden op basis van de afkomst, sekse, geaardheid en dergelijke meer. Ik verduidelijk: als de overheid verenigingen ondersteunt die wél een onderscheid maken op basis van dergelijke criteria moet dat enerzijds enkel gebeuren omwille van de maatschappelijke meerwaarde van dergelijke "veilige" plekken (die er wel degelijk kan zijn) en anderzijds ook zonder dat de overheid zelf tussen verenigingen onderscheidt op basis van dergelijke criteria (door bv. wel vrouwenorganisaties te ondersteunen en geen mannenorganisaties).
Bij vele maatschappelijke activiteiten zijn dergelijke vormen van segregatie helemaal niet wenselijk. Dat kan geen reden zijn om ze als vrije verenigingen te verbieden maar kan een reden zijn om ze niet te ondersteunen (zoals de huidige Vlaamse regering van oordeel is wat betreft etnisch gesegregeerde organisaties). Het geeft anderen de vrijheid om hun mening daarover te geven en dit zelfs met woorden te bestrijden. Nochtans is segregatie in talloze vormen van private verenigingen veelal normaal, menselijk en perfect aanvaardbaar. Het is een arme samenleving die geen vrouwenclubs en mannenclubs meer zou hebben net zoals het een arme samenleving is die er geen gemengde heeft.
Iets héél anders echter, ja een "zonde tegen de Heilige Geest" is het voor universiteiten om studenten te "beschermen" tegen andersdenkenden en hen te vrijwaren van confrontatie met boeken, cultuuruitingen, geschiedenisfacetten e.d. die hen uit hun comfortzone zouden kunnen halen. Triggeren en sensitivity op de proef stellen is een belangrijk onderdeel van het onderwijs, minstens elk hoger onderwijs. Als studenten zich buiten de onderwijsactiviteiten in een comfortzone willen terugtrekken is dat hun recht, als de universiteit hen in dat onderwijs als sneeuwvlokjes behandelt is dat schuldig verzuim. En als boeken gecensureerd worden omdat ze uitingen bevatten die de huidige politieke correctheid vreemd zijn, is dit op zijn minst obscurantisme.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten