maandag, maart 30, 2009

"gemeenschapskeuze"

In recente discussies over de effecten van Vlaamse maatregelen zoals jobkorting en tijdskrediet op mensen die in het Vlaams Gewest wonen en in Brussel werken of omgekeerd brachten de termen subnationaliteit en gemeenschapskeuze terug in de media. Dit is vanzelfsprekend niet nieuw, en ik vind het een mooie gelegenheid om eraan te herinneren hoe en wanneer ik het woord "gemeenschapskeuze" als neologisme heb gemaakt. De term bedacht ik naar analogie met "taalkeuze", in een nota van 6 januari 1994 voor de werkgroep Brussel-Vlaanderen van het "Vierde Congres der Brusselse Vlamingen" 1994 (afgesloten 30 april 1994, onder de titel "Stad van een eeuw die komt"). Ik voeg hieronder de volledige tekst van de twee nota's die ik toen geschreven heb over dit probleem. De vragen zijn eigenlijk nog steeds dezelfde.

Heb ik het woord voor het eerst gebruikt ? Dat weet ik niet, maar ik had het in ieder geval zelf nog niet eerder elders gelezen. In 1994 en de daaropvolgende jaren heb ik als OVV-voorzitter het woord ook verder verspreid. Maar de idee is natuurlijk ouder.

Zonder dat het woord gebruikt werd kwam de gedachte terug in de bekende 5 Resoluties van het Vlaams Parlement van 1999: "Daarbij moeten de inwoners van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest de vrije keuze bekomen om toe te treden tot het stelsel van de deelstaat Vlaanderen of van de Franstalige deelstaat, dat telkens zowel een regeling voor de inkomsten als voor de uitgaven bevat" (betreffende het tot stand brengen van meer coherente bevoegdheidspakketten in de volgende staatshervorming, punt 2, over gezondheids- en gezinsbeleid).

Het woord zelf komt zeer expliciet voor in een nota van maart 2003 van de Boetfortgroep (die op 23 augustus 002 naar buiten kwam als Vlaamse studie) en drukkingsgroep binnen de CD&V) binnen de CVP in de zomer van 2002; we vinden het terug in een verslag in de Standaard van 7 maart 2003. Brigitte Grouwels (ook lid van de groep) heeft de term sindsdien herhaaldelijk gebruikt, en Steven Vanacker, toen nog niet federaal gerecupereerd, gebruikte hem ook in zijn voorstellen in juli 2005.

En nu dus pour la petite histoire mijn nota's van januari 1994.

1. Tekst van de nota van 6 januari 1994

1. Het vraagstuk van de subnationaliteit rijst slechts wanneer men autonomie wil geven aan bevolkingsgroepen die op éénzelfde territorium door elkaar leven. Zolang autonomie uitsluitend op territoriale basis wordt toegekend, en niet op grond van het toebehoren tot een bevolkingsgroep, komt het vraagstuk niet ter sprake. Vanuit Vlaams perspektief rijst dit probleem alleen te Brussel, gezien wij naar ik aanneem niet bereid zijn om in de rest van Vlaanderen autonomie toe te kennen aan andere bevolkingsgroepen (b.v. Franstaligen in de rand).

Voor zover alleen om Brusselse instellingen gaat, valt er zonder subnationaliteit te leven, al zou zij toch ook duidelijke voordelen kunnen hebben. Hebben we het over Brusselse instellingen, dan denken we vooreerst aan de verhouding tussen het Gewest en de Gemeeschapscommissies en tussen die Commissies onderling.

Het is van de mensen die vertrouwd zijn met de werking en problemen van de Vlaamse Gemeenschapscommissie dat we moeten vernemen of zij gehinderd wordt door het feit dat er formeel geen onderscheid kan worden gemaakt tussen Vlamingen en Franstaligen te Brussel bij b.v. hun financiering, de toegang tot hun dienstverlening, e.d.m.


2. In de Belgische kontekst heeft het vraagstuk evenwel een ruimere draagwijdte, dit omwille van het naast elkaar bestaan van territoriale autonomie (de Gewesten) en persoonsgebonden autonomie (de Gemeenschappen), waarbij een Gemeenschap te maken krijgt met het grondgebied van méér dan één gewest. Dit is met name het geval met Vlaanderen en de Brusselse Vlamingen - probleem waarmee wij ons precies bezighouden - en, zij het wellicht afnemende mate, met Wallonië en de Franstalige Brusselaars.

Het probleem komt vooral ter sprake door de voortdurende geldhonger van de Franse Gemeenschap. Dit werd zopas nog raak geschetst door D. Achten in de Standaard van 5 januari 1994 : "Telkens als (...) de Franse Gemeenschap op nieuwe problemen stuit, wordt er niet overgegaan tot besparingen, maar begeeft men zich naar de federale overheid voor een refinancement". Vervolgens ontvangt Vlaanderen ongevraagd kompensaties en kan de Vlaamse regering zich met nog minder kopzorgen wijden aan het uitgeven van geld".

Anders gezegd : het ontbreken van een effektieve fiskale bevoegdheid van de Gemeenschappen leidt tot voortdurende verhoging van de federale belastingdruk. België blijft aldus de weg opgaan van een steeds grotere afroming van het land door de overheid, ongeacht of de Vlaamse meerderheid in dit land wat wel wil of niet. Dergelijk beleid kan maar omgebogen worden door de Franse Gemeenschap te dwingen zelf financiële verantwoordelijkheid te dragen. Nu kan men evenwel van de Walen niet eisen dat zij bijdragen tot de Franse Gemeenschap in een mate waarin de Franstalige Brusselaars dat niet moeten doen. Dit veronderstelt dus dat de Franse Gemeenschap bevoegd moet zijn om te Brussel belastingen te heffen. Anderzijds is het voor Vlaanderen onaanvaardbaar dat de Vlaamse Brusselaars moeten betalen voor de Franse Gemeenschap. U kent de oplossing : Alle Brusselaars worden gelijk belast, maar de opbrengst wordt verdeeld over de Gemeenschappen volgens een verdeelsleutel (in casu 80/20). Dit betekent evenwel dat men dezelfde verderfelijke politiek weliswaar niet meer voor heel België, maar dan toch nog voor Brussel toepast. M.a.w. de Vlaamse Brusselaars, en Vlaanderen meer in het algemeen, hebben er geen enkel voordeel bij om zuiniger te zijn. Zuinigheid wordt niet beloond, uitgeven niet bestraft. De enige mogelijkheid om hieraan een einde te maken, is eenieder te verplichten te kiezen voor de ene of de andere Gemeenschap, m.a.w. de subnationaliteit.

Wat zijn de risiko's van dergelijk systeem ?

Het meest bekende risiko is het risiko dat maar weinig Brusselaars zouden kiezen voor de Vlaamse Gemeenschap, en dat de Franstaligen daarin een argument zouden vinden om te klagen over oververtegenwoordiging van de Vlaamse Brusselaars e.d.m.

Zoals ik eerder schreef, meen ik dat wij hiervoor geen schrik mogen hebben, mits wij kunnen garanderen dat de keuze van de Brusselaar voor de Vlaams/Nederlandse subnationaliteit hem/haar een volwaardige dienstverlening verzekert. Een fiskaal voordeel verbinden aan die keuze door ervoor te zorgen dat de Vlaamse Gemeenschapsbelastingen lager liggen dan die van de Franstaligen kan natuurlijk ook steeds helpen om twijfelaars over te halen .... Dit alles veronderstelt natuurlijk toch wel een soort verborgen subsidiëring van de Vlaamse Brusselaars door het Vlaams Gewest, al moet die wellicht niet hoog oplopen, gezien de bestedingsijver van de Franse Gemeenschap.

Daarmee verwant is de vraag of er niet een hele groep Brusselaars is, die zich nog Vlaming noch franstalige voelen, en die niet te snel mogen afgestoten of opgeschrikt worden. Dit kan eventueel opgelost worden door de mogelijkheid open te laten dat inwoners "bicommunautair" kiezen (mits de financiële gevolgen daarvan 50/50 bedragen !). Dergelijke mogelijkheid kan misschien ook problemen veroorzaken, waar ik op dit ogenblik geen zicht op heb, en die afhankelijk zijn van de vraag waarvoor men de keuze allemaal enst te gebruiken (m.b. voor andere dan fiskale beslissingen).

Een tweede risiko zou daarin kunnen liggen dat de Franstaligen overal in Vlaanderen, en meer bepaald in de rand, ook het recht zouden eisen te kiezen voor de Franse subnationaliteit.

Vooreerst moet het m.i. mogelijk zijn de keuzemogelijkheid te beperken tot Brussel 19 door het voor te stellen als de oplossing van een typisch Brussels probleem.

Doch men kan ook de vraag stellen of het verschaffen van een keuze aan alle Belgen of inwoners van België, waar ze ook wonen, voor de Vlamingen nadelig zou zijn. Vooreerst zouden zeker ook per¬sonen gedomicilieerd in Wallonië voor de Vlaamse Gemeenschap kiezen - al moeten we ons over het aantal daarvan geen illusies maken. Verder moet die mogelijkheid natuurlijk impliceren dat b.v. het franstalig onderwijs in de faciliteitengemeenten in Vlaanderen door de franstaligen zal moeten betaald worden, en omgekeerd het Vlaamse schooltje in Komen door de Vlaamse Gemeenschap (wat in feite toch al gebeurt). Hetzelfde moet natuurlijk gebeuren voor alle andere franstalige instellingen in Vlaanderen. Ik ben niet zeker of de Franstalige Gemeenschap in die voorwaarden wel vragende partij zal zijn voor de territoriale uitbreiding van de keuzemogelijkheid.

Een derde risiko betreft de vraag of andere minderheidsgroepen (migranten) niet evenzeer de keuzemogelijkheid zouden eisen. Doch dit is een meer algemeen probleem, dat in concreto niet rijst zolang er geen kulturele autonomie wordt toegekend aan dergelijke minderheidsgroepen.

"Subnationaliteit" is overigens m.i. in de konkrete omstandigheden waar het om gaat wellicht geen geschikte term. Het is beter hem niet te gebruiken, ook al om voor buitenstaanders te nationalistische bijklanken te vermijden. Hij is bovendien onjuist in de mate waarin ook niet-Belgen, gedomicilieerd in België of minstens belastingplichtig in België, voor de keuze gesteld worden. Het is echter moeilijk een goed Nederlands woord te vinden voor dergelijke keuze van "Zugehörigkeit" of "appartenance" aan een Gemeenschap. Naar analogie van taalkeuze (b.v. in gerechtelijke procedures) kan men misschien van gemeenschapskeuze spreken.

2. Tekst van de aanvullende nota (na bespreking van de vorige) van 12 januari 1994

Uit de diskussie vorige maandag en de nota van de Heer Peeters is m.i. gebleken dat de besproken vraag rijst m.b.t. een vijftal kategorieën van rechtsgevolgen.

Een pragmatische aanpak vraagt dat wij nagaan of het wenselijk is :
1° voor elk van de kategorieën over te gaan tot een aanpassing of minstens verduidelijking van de kriteria in de zin van een gemeenschpaskeuze of -nationaliteit
2° de verschillende kategorieën rechtsgevolgen aan elkaar te koppelen.

Bij de beantwoording hiervan ga ik ervan uit dat het probleem beperkt blijft tot het Brussels Gewest, zodat ik b.v. ook de vraag niet moet stellen of franstalige Brusselaars een keuze moeten maken voor de francofonie, voor Wallonië, of voor een franstalig Brusselschap (trouwens, uiteindelijk moeten zij daar zelf over oordelen).

a) fiskaliteit van de Gemeenschappen : hier wordt de situatie spoedig onhoudbaar. Op dit ogenblik bestaat er geen kriterium. Anderzijds is het natuurlijk ondenkbaar dat de keuze die iemand maakt tussen de ene of de andere Gemeenschap voor fiskale redenen voor het overige geen konsekwenties zou hebben voor zijn rechtspositie. Op grond van het beginsel "no taxation without representation"
moet deze keuze samenvallen met een opdeling in kieskolleges.

b) elektoraal. Op dit ogenblik bestaan gescheiden lijsten te Brussel voor de gewestverkiezingen en voor de verkiezingen voor het Europees Parlement. Er bestaan evenwel geen gescheiden kiezers¬lijs¬ten. De keuze van de burger blijft ook op dit punt geheim. Dit is evenwel reeds anders te Komen en Voeren, waar kiezers die voor de andere gemeenschap willen kiezen, hun stem in een ander kiesbureau (in een andere gemeente) moeten uitbrengen. De keuze voor nederlands- dan wel franstalige lijsten is daar dan ook geen geheime keuze meer. M.i. is het dan ook mogelijk om de burger te verplichten te kiezen voor inschrijving in de nederlandstalige dan wel franstalige kiezers¬lijsten, inschrijving waaraan tevens de onderwerping aan de desbetreffende gemeenschaps¬belas¬tingen dient te worden gekoppeld. Logisch gevolg hiervan is natuurlijk dat het aantal zetels van de taalgroepen in de Brusselse Gewestraad (tevens de twee Gemeenschapskommisses) op voorhand wordt vastgelegd aan de hand van het aantal inschrijvingen op de twee kiezerslijsten. Anderzijds is een splitsing van de kiezerslijsten m.i. ook de enige mogelijkheid om te komen tot een asymmetrische (in plaats van territoriale) splitsing van het kiesarrondissement - voor zover dit onze voorkeur zou wegdragen.

c) onderwijs. Het onderwijs wordt gefinancierd (althans na de overgangsperiode) op basis van het aantal leerlingen (de lat van Coens), en dus niet met eigen inkomsten van de Gemeenschappen. Tegen dergelijke financieringswijze zijn er m.i. op dit ogenblik geen bezwaren. Ik acht het weinig zinvol te Brussel, waar de financiering van het onderwijs dus ook gebeurt op grond van het aantal leerlingen, een andere regeling in te voeren, door b.v. de kosteloosheid van het onderwijs te koppelen aan de elektorale en fiskale keuze voor de Vlaamse Gemeenschap. Bij dergelijke koppeling hebben ij op dit ogenblik niets te winnen.

d) openbaar ambt. De verdeling van funkties in het openbaar ambt gebeurt op basis van de taalrol. Daarbij is de taal van het diploma van doorslaggevende betekenis. Voor het openbaar ambt op federaal niveau, Brussels gewestelijk niveau, Brussels gemeentelijk niveau en bikommunautair niveau zie ik geen reden om dit te wijzigen (wat de Brusselse gemeenten betreft onde voorbehoud van hun afschaffing, cfr. brief Dr. Rampelberg) (hoogstens de bestaande reglementering verstrengen en de achterpoortjes dichten). Anders zouden we precies de mogelijkheid scheppen voor nederlandsonkundigen om op de nederlandse taalrol benoemd te worden mits zij maar elektoraal en fiskaal voor de Vlaamse gemeenschap kiezen. Wel zou voor funkties in Vlaamse administraties eventueel bijkomend kunnen geëist worden dat dergelijke keuze is gemaakt.

e) verhoudingen met de administratie, ev. ook gerecht. Het doorvoeren van een gemeenschapskeuze te Brussel voor alle verhoudingen van de burger met genoemde tweetalige overheden lijkt mij wel zin¬vol. Een verregaande optie daarvoor wordt beschreven in de brief van Dr. Rampelberg, met daarbij in zekere zin de afschaffing van de Brusselse gemeenten en overheveling van hun bevoegdheden naar Brussels Hoofdstedelijk niveau (gewest c.q. gemeenschapskommissies c.q. gemeenschappelijke gemeenschapskommissie). Een overheveling van persoonsgebonden bevoegdheden van de Brusselse gemeenten naar de gemeenschapskommissies veronderstelt inderdaad dat de elektoraal-fiskale keuze ook een keuze inhoudt t.a.v. de onderworpenheid aan de ene of de andere Gemeenschapscommissie.

f) persoonsgebonden materies, inb. eventueel de sociale zekerheid. Een communautarisering van het gezondheidswezen (ziekteverzekering), van de kinderbijslagen en eventueel andere takken van de sociale zekerheid is onmogelijk zonder gemeenschapskeuze (nationaliteit) te Brussel. Zoniet wordt de "federalisering" automatisch een federalisering op basis van de gewesten. Het lijkt me vrij evident dat de keuze hierbij moet samenvallen met de fiskaal-elektorale keuze voor een gemeenschap.

zaterdag, maart 21, 2009

EU-wet bedreigt rol van de Kerk

Overgenomen uit Katholiek Nieuwsblad 20 maart 2009

De EU werkt aan een wet die burgers het recht geeft religieuze uitingen te bannen uit het openbare leven (1).

Mogen er straks geen kruisbeelden meer hangen in ruimten waar niet-katholieken komen? Heet de kerstboom voortaan winterboom en mogen mensen geen eed meer afleggen op de bijbel?

De EU werkt aan een Richtlijn over het verbod op discriminatie op basis van religie, die nog dit jaar goedgekeurd moet worden (2). Het doel ervan is te voorkomen dat burgers binnen de EU zich gediscrimineerd voelen door religieuze symbolen of handelingen. Chantal Hughes, woordvoerster van de Europese Commissie, verzekerde vorige week dat deze antidiscriminatiewet geen bedreiging vormt voor kruisbeelden. De wet zou slechts agressie jegens bepaalde bevolkingsgroepen willen verhinderen.

Heftig

De anglicaanse aartsbisschop van Canterbury, Rowan Williams, vertrouwt het allemaal niet. In de Daily Mail (3) keert hij zich tegen “goed bedoelende secularisten” die in hun politiekcorrecte streven de samenleving willen zuiveren van christelijke symbolen. Zijn argwaan is ingegeven door tal van voorbeelden in eigen land, waar een ware strijd gaande is tegen christelijke uitingen. Zo mag in Zuid-Londen kerstverlichting niet langer zo genoemd worden: het is voortaan ‘winterverlichting’. De gemeenteraad van Birmingham herdoopte Kerstmis in Winterval en belastingambtenaren mogen niet meer deelnemen aan Operation Christmas Child, dat arme kinderen een cadeautje bezorgt.
In Engeland gaat het er soms heftig aan toe, maar een wet die deze zaken wilde regelen is door het Hogerhuis tegengehouden. Williams ziet nu een soortgelijke wet uit Brussel komen, waar zijn Hogerhuis niets tegenin kan brengen.

Gebrainwasht

Ook Matthias Storme, die onder andere Europees recht doceert in Leuven en Antwerpen, maakt zich zorgen. Hij gebruikt er een zelf gemaakt woord voor: ‘victimomanie’, de gekte van mensen die zich slachtoffer voelen. “Deze wet betekent een onderwerping aan de subjectieve gevoelens van eenieder”. Iedereen die zich gekwetst voelt, kan een klacht indienen. Volgens hem is de ellende begonnen met het Verdrag van Amsterdam in 1997. “Daar is aan de EU de macht gegeven antidiscriminatiewetgeving op te leggen aan alle lidstaten zonder dat nationale parlementen daar iets tegen kunnen inbrengen. Naast discriminatie op basis van ras en geslacht, wordt nu ook discriminatie op basis van religie geregeld.” Twee groeperingen die het in veel zaken met elkaar oneens zijn, zien daar volgens hem wel brood in: de secularisten van liberale en socialistische huize en de mensen die de islam willen paaien. “Zij keren zich beide tegen de aanwezigheid van uitingen van het christendom in het openbaar leven.”
‘De christen-democraten zien het gevaar niet of doen eraan mee’

Alleen het Europees parlement kan de wet wijzigen of tegenhouden, maar dat verwacht Storme niet, want de leden worden voortdurend overstelpt door de lobby van het antidiscriminatiekamp. “Mij valt vooral op dat er zo weinig tegenstand is.” Ook niet van de christen-democraten? “Die zien het gevaar niet of doen eraan mee. De neiging politiekcorrect te zijn, is groot. En vergeet niet dat deze mensen decennialang gebrainwasht zijn door een verkeerde vorm van gelijkheidsdenken van de links-liberale kerk, die vooral sterk is binnen NGO’s.” In deze niet-gouvernementele organisaties vind je volgens Storme een speciaal slag mensen. “Normale mensen hebben geen tijd en geld om zich met dit soort radicale zaken bezig te houden.”
Zelfcensuur
Storme heeft niet veel vertrouwen in de geruststellende woorden van de afdeling voorlichting in Brussel. “Een wet kan op het eerste gezicht onschuldig ogen, maar de regels kunnen vatbaar zijn voor misbruik, ze bieden negatieve mogelijkheden die niet waren voorzien. Dat geldt ook voor ons artikel 1 van de Grondwet tegen discriminatie. Wat daar nu mee gebeurt was nooit beoogd bij het herschrijven van de Grondwet.” Die onduidelijkheid betekent veel juridische procedures die veel geld en tijd kosten, maar die volgens Storme vooral een chilling effecthebben. “Dit leidt tot zelfcensuur, het weerhoudt mensen ervan hun vrijheid te gebruiken.”
De gevolgen die Storme ziet, zijn zeer negatief voor de publieke rol van het christendom. “Wetgeving op het gebied van niet-discriminatie zou de vrijheid van godsdienst moeten beschermen, ook de vrijheid geen godsdienst aan te hangen. Maar hier hebben we te maken met een heel ander recht: het recht niet beledigd te worden.” De opstellers gaan er volgens hem ten onrechte van uit dat burgers beschermd dienen te worden tegen de vermeende macht van de Kerk.

Volgens Storme zal de Kerk binnen de nieuwe regels een uitzonderingspositie als minderheid kunnen behouden. “Overdreven gesteld mogen er dan nog kruisbeelden op katholieke scholen hangen, maar dan enkel in scholen die alleen katholieke leerlingen toelaten. En dat was nooit de bedoeling: christelijke instellingen zijn er altijd geweest om dienstbaar te zijn aan de hele samenleving.”

NB. Dit is een samenvatting van een gesprek dat ik had met de auteur; niet letterlijk wat ik allemaal gezegd heb of zou geschreven hebben, maar wel door mij geautoriseerd. M.E.S.

(1) http://www.europarl.europa.eu/activities/committees/studies/download.do?language=nl&file=24359
(2) Zie L. Phillips, "Anti-discrimination bill approved by civil liberties committee", EU observer, http://euobserver.com/851/27786
(3) Zie "The EU equality law that will let 'upset' atheists sue companies that hang up crucifixes", http://www.dailymail.co.uk/news/article-1160275/The-EU-equality-law-let-upset-atheists-sue-companies-hang-crucifixes.html

donderdag, maart 19, 2009

Fortis-commissie moest meer doen dan rommelen in de marge

MATTHIAS STORME meent dat de essentie verloren dreigt te gaan in de aanbevelingen van de Fortis-commissie. Met een paar beleidsvoorstellen hoopt hij de vage conclusies van de commissie aan te vullen.

De parlementaire onderzoekscommissie “Fortis” eindigt met een vage reeks aanbevelingen om bepaalde problemen nader te onderzoeken die betrekking “zouden kunnen hebben” op de scheiding der machten. Daarbij dreigt de essentie verloren te gaan; ik doe een poging die in herinnering te brengen en daar duidelijke hervormingsvoorstellen aan te koppelen.

Daarbij wil ik me niet uitspreken over (individuele) verantwoordelijkheden in de Fortis-zaak, en zelfs niet over de vraag of de “scheiding der machten” geschonden werd. Het onderzoek heeft blootgelegd dat schendingen van fundamentele regels van onze rechtsstaat meer dan uitzonderlijk kunnen voorkomen en dat, ook al zouden ze er niet geweest zijn, ons rechtssysteem daartegen alvast onvoldoende garanties biedt. Ook heeft het blootgelegd dat heel wat verantwoordelijkheden onvoldoende duidelijk zijn afgebakend en de vervlechting tussen de uitvoerende macht (politiek), “openbaar ministerie” (OM) en rechterlijke macht te groot is.
Dat er “geen probleem” is indien onze politici (en magistraten) allen deugdzaam zijn, is niet relevant: zoals Spinoza al leerde is een deugdelijk politiek systeem niet een dat behoorlijk werkt wanneer de bestuurders deugdzaam zijn, maar een dat behoorlijk werkt zelfs als de bestuurders niet deugdzaam zijn.
Verder geldt ook dat “justice must not only be done, but must also be seen to be done”: de burger heeft recht op een gerecht dat niet alleen onafhankelijk en onpartijdig is, maar ook aantoonbaar onafhankelijk en onpartijdig is. Dat er geen perfect systeem bestaat, ontslaat ons niet van de plicht om zonodig radicale hervormingen door te voeren om de grondbeginselen van de rechtsstaat zoveel mogelijk te garanderen door concrete regels en procedures.

Ons gerecht lijdt aan vele kwalen; onze politiek aan nog meer. In dit bestek kan ik die niet allemaal bespreken, laat staan oplossingen aangeven. Ik zal het dus nauwelijks hebben over het schandaal van de gerechtelijke achterstand, of het buitensporig gebrek aan rechtsbescherming van de burger tegen de overheid door het totaal dysfunctioneren van de Raad van State. Ik bespreek slechts enkele belangrijke pijnpunten, vetrekkend van het meest wezenlijke: het recht van de burger op een onpartijdige en onafhankelijke wettelijke rechter.

1. Er zijn onvoldoende wettelijke garanties dat de bepaling welke rechters precies zetelen in een concrete zaak onpartijdig gebeurt. Daartoe moet de aanwijzing van die rechters gebeuren op grond van wettelijke regels die radicaal uitsluiten dat dit in functie van een concrete zaak gebeurt. De samenstelling van de kamer die een bepaalde zaak zal behandelen moet dus vastliggen vooraleer van die zaak sprake is, en mag niet meer kunnen worden beïnvloed, noch door een partij, noch door het OM, noch door het gerecht zelf. Dit heet in Duitsland de “Garantie des gesetzlichen Richters “ en daar wordt streng de hand aan gehouden. A fortiori moet manipulatie van de samenstelling na de start van de procedure uitgesloten worden.

2. De regels inzake procedure en rechtsbescherming moeten zodanig aangepast worden dat een partij geen voordeel meer kan halen uit een vertraging in de beslissing van een zaak. In de Fortis-zaak heeft men geprobeerd de rechterlijke beslissing te vertragen en nutteloos te maken door een heropening van de debatten te vragen. Maar het probleem is ruimer: zo is de rechtsbescherming van de burger tegen de overheid illusoir omdat de Raad van State, wanneer ze na zo’n jaar of 8 eindelijk eens beslist over een verzoek tot nietigverklaring, massaal dergelijke verzoeken “zonder voorwerp” verklaart omdat een nietigverklaring intussen achterhaald zou zijn. Op die plaats stelt de overheid de burgers voor een fait accompli en blijven illegale beslissingen massaal ongestraft (zoals in Doel).

3. De positie van het OM moet radicaal gewijzigd worden in een zin die dit tegelijk opwaardeert en inperkt: enerzijds moet de onafhankelijkheid tegenover de regering (uitvoerende macht) gegarandeerd worden, anderzijds de vervlechting met de rechterlijke macht radicaal beëindigd (behoudens het cassatieparket, dat een heel andere functie heeft, maar – opdat de burger dat ook zou begrijpen – beter van naam zou veranderen en en ook in andere opzichten duidelijk afstand zou moeten nemen van het OM, zoals dat bv. bij het Europees Hof of de Nederlandse Hoge Raad het geval is).

Dit houdt niet alleen de afschaffing in van art. 140 Gerechtelijk wetboek (“waken” over de regelmatigheid van de dienst van de rechtbanken) en 399 (“ordehandhaving in de rechtbanken”), maar ook de inperking van de bevoegdheden buiten strafzaken (138bis § 1).
Het houdt ook in dat het OM duidelijk onderscheiden wordt van de rechterlijke macht in zijn plaats in het proces, in zijn kledij, in zijn behuizing. In een proces kan het niet meer dat de openbare aanklager naast de rechter zit of dezelfde kledij draagt; die moet in alle opzichten behandeld worden zoals een advocaat van een partij; de procureur zowel als de stafhouder van de advocaten moeten burelen hebben buiten de rechtbank, enz.

Tegelijk moet de onafhankelijkheid tegenover de regering versterkt worden, en hier pleit ik ervoor om het OM los te maken van de uitvoerende macht en een eigen constitutioneel statuut te geven waarbij het niet meer aan de regering verantwoording aflegt maar, zoals de regering, rechtstreeks aan het parlement. Dat model bestaat in verschillende Europese landen. De wezenlijke taak van het OM bestaat er immers in – op een bepaald gebied – de wetten te doen toepassen die door het parlement worden gemaakt. Het komt niet aan de regering toe te bepalen welke wetten men wil uitvoeren en welke niet, welke misdrijven men wil vervolgen en welke niet: dat hoort te worden beslist in dialoog tussen OM (college van procureurs-generaal) en parlement. De noodzakelijke hervorming houdt dus veel meer in dan enkel de afschaffing van art. 1088 (volgens hetwelk de Minister van Justitie de procureur-generaal de opdracht kan geven cassatie aan te tekenen).

Kortom, er is veel meer nodig dan wat morrelen in de marge.

De auteur doceert o.m. procesrecht en rechtsvergelijking aan de KU Leuven.

woensdag, maart 18, 2009

Fortisgate

De Fortis-commissie baart een muis, zo blijkt. Jammer, want er valt uit Fortisgate heel wat te leren. Carl Devos (1) stelt enkele van de vragen, maar geeft geen antwoorden. Een goed overzicht van de vragen en mogelijke antwoorden is te vinden op de webstek van John de Wit: "Welke aanbevelingen zou de Fortiscommissie kunnen doen?" (2). Wat jammer dat enkel de Gazet van Antwerpen nog een journalist schijnt te hebben die zo grondig justitie verslaat, en wat jammer dat zelfs in de GvA dit op papier maar enkele regeltjes krijgt, zodat er moet worden uitgeweken naar een blog om die analyses toch gepubliceerd te krijgen.
Bon, ik ben een stukje aan het schrijven voor De Standaard dat hopelijk morgen verschijnt, maar een drietal prioriteiten voor hervorming. Na publicatie kan U, beste lezer, het ook hier vinden. Een van mijn prioriteiten overlapt in belangrijke mate met een opiniestuk van Yves Desmet: "Haal het parket uit de rechtbank" (3) Voor de andere aspecten kan ik verwijzen naar mijn eerder stuk, dat nog niets aan actualiteit heeft verloren: "Bedenkingen over de “scheiding der machten”" (4).

(1) "De commissie die er niet had mogen zijn", http://www.standaard.be/Artikel/Detail.aspx?artikelId=3627OEMJ
(2) http://www.gva.be/dekrant/experts/johndewit/welke-aanbevelingen-zou-de-fortiscommissie-kunnen-doen.aspx
(3) De Morgen 14 maart 2009, http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/De-Gedachte/article/detail/767337/2009/03/14/Haal-het-parket-uit-de-rechtbank.dhtml
(4) http://vlaamseconservatieven.blogspot.com/2009/01/bedenkingen-over-de-scheiding-der.html

vrijdag, maart 06, 2009

Vlaanderen wacht niet ... met vernielen. Doelgericht. Voelbaar.

"Vlaanderen wacht niet" heeft de nieuwe "crisisblog" van Kris Peeters. De grote publiciteitscampagne daarvoor in de kranten vandaag getuigt in ieder geval van een bijzonder cynisme. Vandaag diende immers het kort geding te worden gepleit tegen de illegale afbraak van de sloping van hele straten huizen in Doel door de Maatschappij Grond- en Industrialisatiebeleid Linkeroever, feodale baronie van de familie Deckers in uitvoering van het "goed bestuur" van de Vlaamse regering. Net voor de zaak moest gepleit worden heeft de overheid nog rap rap een hele straat platgegooid met onder meer een herenhuis uit de tijd van Napoleon (zie http://vlaamseconservatieven.blogspot.com/2009/03/bulldozer-peeters-blijft-historische.html). Bovendien heeft de tegenpartij (de maatschappij-Deckers) door middel van het plegen van regelrechte chantage gekoppeld aan procesrechtsmisbruik de zaak weer kunnen doen uitstellen. Zodat men ondertussen weer een straat meer kan afbreken vooraleer de rechter het zou kunnen verbieden.
Want inderdaad, Vlaanderen wacht niet .... met vernielen. "Doelgericht, voelbaar", zo gaat de campagne van dorpsdoodgraver Bulldozer Peeters verder. Inderdaad, doelgericht en voelbaar vernielend.

woensdag, maart 04, 2009

Bulldozer Peeters blijft historische huizen vernielen en dialoog weigeren

Persmededeling Doel 2020

Opnieuw historisch erfgoed tegen de vlakte in Doel
Doel 2020 verdenkt Vlaamse Regering van bewuste vernieling

Vandaag werd in Doel gestart met afbraakwerken in de Camermanstraat. Ondanks het feit dat nog overal in het dorp puin ligt van eerdere afbraakwerken en verschillende krotten onaangeroerd blijven staan wordt opnieuw een historisch pand tegen de vlakte gegooid. Ditmaal gaat het om een herenhuis uit de Napoleontische periode dat dienst deed als dokterswoning.

Het is één van de imposante dokterswoningen die herinneren uit de periode dat schepen die Antwerpen aandeden voor Doel in quarantaine gingen. In de gevel bevinden zich ook enkele kanonsballen die dateren uit 1839 toen de Nederlandse vloot vanop de Schelde Doel beschoot. Dat dit prachtige gebouw nu gewoon wordt afgebroken illustreert opnieuw de complete respectloosheid van de Vlaamse Regering en in het bijzonder van haar minister-president tegenover het historisch erfgoed in de streek.

Na de commotie rond de geplande afbraak van twee historische hoeves in Kieldrecht was er nochtans de belofte van Kris Peeters aan academici en aan de erfgoedwereld om een inventaris op te maken van het onroerend erfgoed in de regio. Maar tot wat dient dit als men ondertussen de belangrijkste historische gebouwen tegen de vlakte gooit?

Doel 2020 verdenkt de Vlaamse Regering ervan dat zij bewust een onleefbare situatie creëert in Doel en de directe omgeving. Dat gebeurt door systematisch en onaangekondigd steeds in andere straten, op andere plaatsen, huizen af te breken. En door in eerste instantie die huizen af te breken die nog in goede staat zijn of historisch belang hebben.

Er is voor deze handelswijze géén enkel argument voor handen. Met de plannen van een Saeftingedok wordt alleen nog gelachen. En niemand in de Vlaamse Regering heeft een concreet idee over wat er in de plaats van het afgebroken Doel kan komen. En toch gaat men door met afbraak. Toch gaat men door met tegen de mensen te zeggen dat ze eind augustus hun dorp moeten verlaten. Omdat dit ‘beslist beleid’ is. Kan het nog kortzichtiger?

Dit ‘beslist beleid’ van de Vlaamse Regering geldt trouwens alleen voor wie een huis huurt… Want de horeca mag in het afgebroken Doel ook na eind augustus blijven doorwerken. En de eigenaars in Doel (nog altijd twaalf gezinnen in de dorpskern) kàn men niet verdrijven omdat men in een woongebied niet kan onteigenen… Kan iemand van de Vlaamse Regering, kan de minister-president ons bijgevolg duidelijk maken wat de logica, de zin is van dit alles?!

Doel 2020 vindt het veelzeggend dat op haar herhaalde vraag tot gesprek en dialoog tussen bewoners en Vlaamse Regering of met het kabinet Peeters zelfs geen antwoord komt. Hebben de mensen in Doel en de polders rond Doel dan geen recht om te weten waarom zij worden verjaagd? Zijn de mensen in Doel en de polders rond Doel voor de minister-president dan écht waarde-loze en rechteloze mensen? Of ontbreekt het de Minister-president gewoon aan argumenten?

Minister-president Kris Peeters heeft zich maandenlang opgeworpen als de voorvechter van de dialoog tussen de gemeenschappen. Misschien dat hij – nu die dialoog mislukt is – wat tijd kan vrijmaken om in dialoog te gaan met mensen uit zijn eigen Vlaamse gemeenschap. Die vragen namelijk niet liever.
 
Locations of visitors to this page