(1) "We the people of the United States, in order to form a more perfect union, establish justice, insure domestic tranquility, provide for the common defense, promote the general welfare, and secure the blessings of liberty to ourselves and our posterity, do ordain and establish this Constitution for the United States of America", zo luidt de aanhef van de Amerikaanse Grondwet (1787, in werking sinds 1788/1789). Eerlijk gezegd had ik me nooit veel vragen gesteld bij deze zin. Doet hij niet denken aan de bepalingen die de doelstellingen van de Europese Gemeenschappen, later Europese Unie, verwoorden of aan de Staatszielbestimmungen in sommige nationale grondwetten ? Meer bepaald heb ik me nooit vragen gesteld bij de stelling dat deze federale Grondwet werd opgesteld en afgekondigd "to establish Justice". Dat klinkt even onschuldig als een van de doelstellingen van de Europese Unie, nl. "De Unie biedt haar burgers een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht zonder binnengrenzen (...)". En toch. Was er een nieuwe grondwet, een federale overheid en een federale rechterlijke macht nodig "to establish justice", om gerechtigheid te installeren ?
Op mijn reis door Virginia deze zomer, die ik maar een Thomas-Jefferson-bedevaart zal noemen (niet geheel ongepast tegen de achtergrond van het feit dat intussen thuis de politici worstelen met de noodzakelijke verdere defederalisering van het land) kocht ik in Monticello, de woning van Jefferson (waar overigens een portret van Hendrik van der Noot boven de schoorsteenmantel hangt, de man van het Manifest van het Brabantse Volk dat "keizer-koster" Jozef II vervallen verklaarde van de Brabantse troon) Woody Holton's book "Unruly Americans and the Origins of the Constitution" (2) en na lectuur daarvan zal ik "to establish justice" nooit meer zo achteloos lezen als voorheen. "To establish justice" moet vooreerst gelezen worden in het licht van Art. I Section 10 lid 1 en Art. III van de Grondwet en in het bijzonder:
Art. I S. 10: "No State shall (...) make any Thing but gold and silver Coin a Tender in Payment of Debts; pass any Bill of Attainder, ex post facto Law, or Law impairing the Obligation of Contracts (...)".
Art. III: "The judicial Power of the United States, shall be vested in one supreme Court, and in such inferior Courts as the Congress may from time to time ordain and establish (...). The judicial Power shall extend to all Cases, in Law and Equity, arising under this Constitution, the Laws of the United States, and Treaties made, or which shall be made, under their Authority (...); to Controversies between Citizens of different States; (...)".
Holton toont met een overvloed aan documentatie aan dat de zinsnede "to establish justice" en de geciteerde bepalingen in hoofde van de Framers van die Grondwet een heel specifieke betekenis en bedoeling hadden, nl. de bescherming van schuldeisers, van eigenaars van schuldvorderingen, tegen de wetgevers van de afzonderlijke staten die "relief" verschaften aan de schuldenaren (door gedeeltelijke kwijtschelding van schulden), die schuldeisers verplichtten betaling te aanvaarden in aan zeer sterke inflatie onderhevig papiergeld (in plaats van in gouden of zilveren munten) dat zij uitgaven, e.d.m., en tegen de rechtbanken van de afzonderlijke staten die in het bijzonder vriendelijk waren voor schuldenaren uit eigen streek ("local bias") in conflict met schuldeisers uit andere staten (wat men diversity cases en alienage cases noemt onder Art. III S. 2)(3). Om die reden werd zowel de wetgevende macht als de rechtsmacht van de staten ingeperkt (4). Dat gebrek aan "justice" had in de ogen van de voorstanders van de Grondwet niet alleen tot onrecht geleid, maar ook tot een voortduren van de zware economische crisis en een totaal gebrek aan kredietmogelijkheden in het binnenland en meer nog in het buitenland, zowel voor ondernemers als voor de overheid zelf.
(2) De concrete problemen die ik voor ogen heb in eigen land vandaag zijn weliswaar grotendeels andere dan de concrete kwalen waartegen de Framers wilden optreden, toch moet men de vraag stellen of ook bij ons vandaag er geen nood is "to establish justice" in dezelfde zin: zorgen voor een effectieve en gelijkwaardige rechtsbescherming voor alle schuldeisers. De vraag stellen houdt in dat ik van oordeel ben dat een dergelijke (d.i. effectieve en gelijkwaardige) rechtsbescherming vandaag niet meer bestaat, en dat de Belgische rechtsorde op meerdere vlakken duidelijk tekortschiet in vergelijking met de rechtsorde van belangrijke buurlanden of handelspartners.
Vooraleer U steigert, beste lezer, wil ik toch eerst verduidelijken dat ik daarmee niet doel op regels die de totstandkoming of inhoud van schulden in het algemeen beperken. Het gaat enkel om gevallen waarin er wel degelijk een geldige schuldvordering is tot stand gekomen (en deze evenmin is tenietgegaan op grond van regels van verbintenissenrecht zoals bevrijdende verjaring e.d., mits deze niet discriminerend zijn).
(3) Het tekort aan effectieve rechtsbescherming van schuldeisers geldt in omzeggens alle fazen van de geldendmaking van schuldvorderingen. Telkens zien we ook een tekort aan gelijke rechtsbescherming voor schuldeisers.
Het begin reeds in de fase van de zogenaamde "minnelijke invordering van schulden", met een Wet van 20 december 2002, verstrengd bij wet van 27 maart 2009 (5), waar een keizer-koster nog een puntje aan zou kunnen zuigen. Deze wet legt draconische sancties op aan een schuldeiser of diens lasthebber die bij de invordering van schulden van een consument onjuiste inlichtingen over de gevolgen van een wanbetaling meedeelt (art. 3 § 2 streepje 2), die jegens een consument niet voorziene of niet wettelijk toegestane bedragen" probeert te innen (art. 3 § 2 streepje 4), of die schulden probeert in te vorderen bij de verkeerde persoon (art. 3 § 2 streepje 6). Als men weet hoe weinig uniform de rechtspraak soms is over de vraag wat de gevolgen van een wanbetaling zijn, welke bedragen precies mogen worden gevorderd van een schuldenaar en wie er in sommige gevallen precies de aansprakelijke of schuldenaar is, zijn dit disproportionele eisen aan een gewone burger. Welke advocaat immers, laat staan welke rechtzoekende die geen advocaat is, durft met 100 % zekerheid te stellen wat precies de juridische gevolgen zijn van een wanbetaling, van welke bedragen precies de inning is toegestaan, welke personen precies al dan niet (mede)schuldenaar zijn, enz. ? En dan heb ik het nog niet over nonsens zoals de vereiste "een duidelijke beschrijving van de verplichting die de schuld heeft doen ontstaan", alsof een schuld ontstaat uit een verplichting. De rechten van schuldeisers die in de eerste of meer nog in een verdere graad rechtsopvolger zijn in een schuldvordering, worden bijkomend bemoeilijkt door hen te verplichten bij een invordering steeds "de identiteit, het ondernemingsnummer, het adres, het telefoonnummer en de hoedanigheid van de oorspronkelijke schuldeiser" mee te delen (art. 6 § 2 , 1°).
Diezelfde wet legt bijkomende onzinnige verplichtingen op aan tussenpersonen, inbegrepen advocaten, die schulden zouden proberen in te vorderen voor hun opdrachtgevers - zo bv. dat in een schrijven aan de consument-schuldenaar "volgende tekst in een afzonderlijke alinea moet worden toegevoegd, in het vet gedrukt en in een ander lettertype : «Deze brief betreft een minnelijke invordering en geen gerechtelijke invordering (dagvaarding voor de rechtbank of beslag)»". Schuldeisers die het zich kunnen permitteren een interne dienst contentieux te hebben, zijn niet onderworpen aan die onzinnige bijkomende verplichting. De discriminatie die dat meebrengt wordt duidelijk als men de sanctie in ogenschouw neemt, namelijk dat elke betaling die de consument heeft gedaan en die verschuldigd was, niettemin door de tussenpersoon moet worden terugbetaald aan de consument (art. 14, lid 1).
Dergelijke wetgeving is bovendien contraproductief: gezien de risico's die men loopt bij minnelijke invordering kan men beter dadelijk dagvaarden of de zaak anderszins voor de rechter brengen, en het is twijfelachtig of de belangen van de consumenten daarmee gediend zijn.
(4) Maar ook betreffende het voor de rechter brengen is er noch een effectieve noch een gelijkwaardige rechtsbescherming van schuldeisers. Voor grensoverschrijdende invorderingen van schulden zijn er door Europese Verordeningen twee bijkomende procedures ingevoerd in het recht van alle Europese lidstaten: het Europees betalingsbevel en de Europese procedure voor geringe vorderingen. Zo kan een schuld, ook jegens een consument, ingevorderd worden door middel van een eenvoudig tegensprekelijk verzoekschrift (Verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen) of zelfs, bij onbetwiste schulden, een eenzijdig verzoekschrift tot betalingsbevel (Verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure). Beide regelingen zijn rechtstreeks toepasselijk in de Belgische rechtsorde en dit met voorrang boven alle nationale bepalingen die hiermee in strijd zouden zijn of de volle werking ervan zouden belemmeren (6). De Belgische wetgever blijft echter de binnenlandse schuldeisers van binnenlandse schuldenaars discrimineren door hen die mogelijkheid te ontzeggen. Het wetsvoorstel voor een binnenlands betalingsbevel, dat op vele punten zelfs heel wat minder soepel was dan het Europees, is gesneuveld door het kortzichtig georganiseerd verzet van de politieke "linkerzijde", dat aldus het recht op gelijke rechtsbescherming torpedeert (7). Door het ontbreken van de genoemde procedures voor binnenlandse invorderingen blijven deze een flink stuk duurder. Dit betekent dat ofwel die meerprijs door de schuldenaar moet worden betaald, ofwel de schuldeiser ervan afziet zijn recht te laten gelden. Dat laatste mag dan misschien een voordeel zijn voor de schuldenaar, maar als de schuld effectief verschuldigd is (ex hypothesi) is het een onrechtmatig voordeel. Nu is het perfect legitiem om kritische vragen te stellen bij het ontstaan van bepaalde soorten schulden, bij praktijken die leiden tot overconsumptie en overmatige schuldenlast, bij bepaalde vormen van speculatie met schuldvorderingen (8), maar het antwoord moet gegeven worden door middel van niet-discriminerende regels in het verbintenissenrecht en mag er niet in bestaan dat de rechtsbescherming van alle schuldeisers duur en willekeurig wordt.
Overigens is de weigering om die vereenvoudigde procedures ook binnenlands in te voeren gemakkelijk te omzeilen: nu reeds worden op relatief grote schaal factuurvorderingen gecedeerd aan organisaties in de buurlanden om ze van daaruit door middel van een procedure geringe vorderingen of procedure betalingsbevel voor onze rechtbanken in te voeren (9). De afwezigheid van deze procedures in zuiver binnenlandse geschillen moge europeesrechtelijk misschein geen probleem zijn, ze lijkt me overigens duidelijk in strijd met het grondwettelijk discriminatieverbod. Dat de Verordening door de beperking van de bevoegdheid van de EU beperkt is tot grensoverschrijdende geschillen, ontslaat de nationale wetgever er niet van om een einde te maken aan deze Inländerdiskriminierung door gelijkwaardige rechtsmiddelen ter beschikking te stellen (10).
Vergeten we toch niet dat het goedkoper maken van de invordering van schuldvorderingen niet enkel ten goede komt aan de schuldeisers, maar minstens evenzeer aan de schuldenaars. De bestaande situatie zal misschien in individuele gevallen een schuldenaar bevoordelen omdat hij niet eens wordt aangesproken in betaling, maar de gelijke rechtsbescherming van schuldenaars in het algemeen is natuurlijk beter gediend bij het drukken van de invorderingskosten. Het tekort aan rechtsbescherming maakt intussen het krediet duurder, zodat alle schuldenaars uiteindelijk meer betalen voor een onrechtmatig voordeel van sommigen onder hen. Kan de globale kost omlaag, dan kan men omgekeerd ook strenger zijn ten aanzien van schade- en strafbedingen in geval van wanbetaling.
(5) Ook met betrekking tot de verhaalbaarheid van kosten voor bijstand bij een gerechtelijke invordering (in het bijzonder de rechtsplegingsvergoeding) bestaat er geen gelijkwaardige rechtsbescherming. Of een schuldeiser die gelijk krijgt van de rechter recht heeft op een rechtsplegingsvergoeding in evenredigheid met de schuld of niet, hangt immers onder meer af van de financiële draagkracht van de wederpartij, dit onder meer door een op dit punt nogal betwistbaar arrest van het Grondwettelijk Hof (nr. 182/2008). Dat de kosten die een verliezende partij aan de staat moet betalen voor de werking van het gerecht verschillen naargelang de draagkracht van een partij, is legitiem, en daar ging het ook niet over. Maar waarom zou de andere partij, die ten onrechte werd gedagvaard dan wel verplicht werd om te dagvaarden omdat de eerste partij zijn verplichtingen niet nakomt, zijn advocatenkosten wel of niet kunnen recupereren naargelang de tegenpartij financieel draagkrachtig is of niet ? Het antwoord van het Grondwettelijk Hof in overweging B.14.3. is ontwapenend en bedenkelijk tegelijk:
"Het feit dat een in het gelijk gestelde rechtzoekende zich bevindt tegenover ene in het ongelijk gestelde partij die juridische tweedelijnsbijstand geniet" (d.i. minvermogend is) "en bijgevolg geheel of gedeeltelijk ervan zou kunnen worden vrijgesteld de rechtsplegingsvergoeding te betalen maakt overigens deel uit van de wisselvalligheid van de procedure, zoals het feit dat iedere rechtzoekende kan worden geconfronteerd met een insolvente tegenpartij. De wetgever kan niet verweten worden geen rekening te hebben gehouden me die wisselvalligheden".
Op die manier wordt procederen een loterij, en mag wie geen geld heeft (of het kan wegsteken) daarin wellicht gratis gokken.
De redenering past natuurlijk in de logica van de post-welvaartsstaat: de overheid belooft veel lekkers zoals een principieel kosteloze toegang tot de rechter voor een minvermogende, maar heeft niet het geld of de wil om de kosten die daaruit voortvloeien zelf te betalen en laat die dus maar ten laste van de andere burgers met wie deze persoon in proces ligt. Dit is ook de logica die achter de antidiscriminatiewetten steekt (11°. Men zou evengoed ook kunnen betogen dat factoren als ziekte, armoede, werkloosheid enz. deel uitmaken van de wisselvalligheden van het leven, en men het daarom een wetgever niet kan verwijten geen sociale zekerheid te organiseren...
De fout die het Grondwettelijk Hof maakt kan ook gekarakteriseerd worden als een perverse verwarring tussen de ruilrechtvaardigheid en de verdelende rechtvaardigheid. Beiden hebben hun plaats in het recht, maar de instrumenten ervoor moeten goed uit elkaar worden gehouden: de taak van het privaatrecht is in wezen de eerste, die van het publiekrecht in wezen de tweede. Dat betekent dat de kosten om de toegang tot het gerecht voor minvermogenden te garanderen door de gemeenschap moeten worden gedragen en niet door die partij die de pech heeft de processuele wederpartij te zijn.
(6) Ook bij de realisatie van schuldvorderingen is de gelijkwaardige en effectieve rechtsbescherming in vele opzichten ver te zoeken. Het Belgische recht kent zowat de hoogste onbeslagbaarheidsgrenzen en tegelijkertijd zowat de laagste vermogenstransparantie voor schuldeisers. Een Europees Groenboek onderzoekt de mogelijkheden daar op Europees niveau iets aan te doen , maar is dat een reden om intussen maar niets te doen aan het loterijachtige karakter van de recuperatiemogelijkheden van schuldeisers ?
Daarbij komt dat het Belgische recht door zijn zeer verregaand collectivisme in het beslagrecht (vergeleken met het recht van de naburige landen)(13) de vereffeningskosten globaal genomen veel hoger doet oplopen, zodat er globaal genomen nog eens minder te verdelen is voor de schuldeisers (zeker voor de chirografaire). Deze keuze is des te betwistbaarder, omdat men zich bij de “gelijkheid van de schuldeisers” (paritas creditorum) in het Belgische positieve recht niet te veel moet voorstellen: de mogelijkheden om individuele zakelijke zekerheidsrechten te verkrijgen zijn vrij ruim en talloze schuldvorderingen zijn in ons recht bevoorrecht, zodat er in de meeste gevallen voor niet-bevoorrechte schuldeisers nauwelijks iets overblijft. De positiefrechtelijke betekenis van het gelijkheidsbeginsel is dan ook nauwelijks een andere dan dat een “gewone” schuldeiser niet door middel van een beslag voorrang kan krijgen op de andere (gewone) schuldeisers. Als men de kostprijs van die regel ziet, is het zeer de vraag waarom dat niet zou kunnen, zoals dat in de meeste andere landen wel kan (ook in Frankrijk, althans bij derdenbeslag en onroerend beslag). Het ware dus beter de verplichting tot actieve samenloop bij executoriaal beslag af te schaffen of zelfs voorrang te geven aan de beslaglegger, en daartegenover alle schuldeisers voldoende toegang te geven tot vermogensinformatie, onder meer door alle voor zekerheden relevante publiciteit te centraliseren en onder gelijke voorwaarden voor alle schuldeisers toegankelijk te maken.
De eerste kamer van het Hof van Cassatie daarentegen doet zijn best om precies het tegenovergestelde te doen en de kosten nog verder te doen oplopen om de curatoren te plezieren: in een arrest van 23 april 2010 (14) werd geoordeeld dat de gelden die na derdenbeslag door de gerechtsdeurwaarder aangehouden werden op zijn kwaliteitsrekening, en waarvoor deze nadat de termijn voor tegenspraak verstreken was opdracht tot betaling had gegeven aan de bank, toch in de failliete boedel vallen wanneer de beslagene failliet verklaard wordt vooraleer de rekening van de bestemmeling wordt gecrediteerd. Het arrest is ook rechtstechnisch onzin (15), maar bovendien rechtspolitiek problematisch omdat het er enkel maar toe leidt dat er tweemaal "commissie" moet worden betaald aan een bij de vereffening betrokken tussenpersoon. Overigens is een analyse van de cassatierechtspraak inzake faillissementsrecht sociaal gezien in het algemeen erg bedroevend: het gros van de zaken waarin rechtsvragen aan het Hof van Cassatie worden voorgelegd gaat uiteindelijk alleen over de vraag of de curator recht heeft op zijn percentage van de opbrengst van bepaalde goederen.
(7) Wat de gelijkwaardigheid en effectiviteit van de rechtsbescherming bij insolventie betreft, is de situatie zeker niet beter. Het publiek belijden van het beginsel van gelijkheid der schuldeisers in gevallen waar dit overspannen is, tegelijk met de massale terzijdestelling ervan door andere regels, leidt ook hier tot een geheel scheefgegroeid systeem. Enkele recente arresten van het Hof van Cassatie evenals een onbegrijpelijk arrest van het Grondwettelijk Hof hebben dit bovendien alleen maar erger gemaakt.
Tot voor kort kon men een heilzame tendens bespeuren in de rechtspraak om de regels inzake samenloop en zekerheden zo coherent mogelijk toe te passen, en dus ruim te interpreteren in plaats van hun toepassing op te sluiten in een a contrario redenering. Dit remedieerde ten dele aan het totale versagen van de wetgever om iets aan de verkokering van het insolventierecht te doen, geheel in strijd met de hedendaagse tendens in het buitenland om het insolventierecht als één geheel te hervormen. Wij zitten nog met het geheel achterhaalde onderscheid tussen handelaars en niet-handelaars, en dus tussen faillissement en collectieve schuldenregeling. Dat men een onderscheid maakt tussen natuurlijke personen en rechtspersonen zou al een stuk begrijpelijker zijn: de eerste moeten immers nog een menswaardig verderleven krijgen, de tweede niet. Verder zitten we met ongerechtvaardigde verschillen tussen de situaties van faillissement en beslag. In plaats van de verschillen te minimaliseren, heeft sommige recente rechtspraak er alles aan gedaan om ze uit te vergroten: de verwerping van het bevoorrecht karakter van de na samenloop ontstane interest bij hypothecaire schuldvorderingen door het Hof van Cassatie (16), dan de verwerping van de bepaling inzake netting in art. 14 van de Wet Financiële Zekerheden door het Grondwettelijk Hof (17), en recent nog het onbegrijpelijke arrest van het Hof van Cassatie waarbij het eigendomsvoorbehoud niet erkend werd bij collectieve schuldenregeling (18). Natuurlijk, de wetgever had het eigendomsvoorbehoud in het B.W. moeten regelen en niet in de Faillissementswet, maar wanneer de bepaling van art. 4 van de Richtlijn Betalingsachterstand (19) diende te worden omgezet in het Belgische recht, verklaarde de federale overheid wel dat er geen aanpassing van het Belgische recht nodig was omdat die regel van art. 101 Faillissementswet toch algemeen gold. Ook verplicht de Europese Insolventieverordening ons om in grensoverschrijdende gevallen de collectieve schuldenregeling op dit punt te behandelen zoals een faillissement. De eerste kamer van het Hof van Cassatie maakt ons nu weer tot de risée van Europa.
Is dat laatstgenoemde arrest weer eens het gevolg van een bepaalde linkse kortzichtigheid, net zoals dat arrest van het Grondwettelijk Hof ? Dat laatste gebruikte argumenten die betrekking hadden op de bescherming van de schuldenaar om een regel te verwerpen die enkel de onderlinge verhouding tussen schuldeisers bepaalt, waarbij dat argument bovendien op zichzelf geen empirische toets kan doorstaan (nl. dat niet-handelaars armer zouden zijn dan handelaars). Denkt het Hof van Cassatie dat niet-handelaars beter beschermd worden wanneer hun leveranciers geen eigendomsvoorbehoud meer kunnen inroepen ? Het omgekeerde is waar: leverancierskrediet door verkopers is voor niet-handelaars (die anders dan handelaars geen stil pand kunnen vestigen) vaak de goedkoopste kredietmogelijkheid. Door de rechtszekerheid van het eigendomsvoorbehoud een dergelijke trap te geven maakt men dit duurder.
(8) Er zijn nog heel wat voorbeelden aan te geven van het gebrek aan gelijkwaardige en effectieve rechtsbescherming van schuldeisers, maar de hierboven gegeven voorbeelden zijn m.i. voldoende om aan te tonen dat het tijd wordt "to establish justice", niet in de zin van een herijking van het recht ten gunste van de schuldeisers en ten nadele van de schuldenaars in het algemeen, maar wel om schuldeisers equal protection of the law te verschaffen.
---------
(1) (verschenen in de rubriek De redactie privaat, Tijdschrift voor privaatrecht 2010, 373 v.)
(2) Hill & Wang, New York 2007, http://www.amazon.com/Unruly-Americans-Origins-Constitution-Holton/dp/0809080613.
(3) Voor de beschrijving hiervan, zie behalve HOLTON ook Wythe HOLT, " 'To Establish Justice': Politics, The Judiciary Act of 1789, and the Invention of the federal Courts", Duke LJ 1989, 1421 v. (http://www.jstor.org/pss/1372659)
(4) Het hele verhaal van de totstandkoming van de Grondwet, de niet erg democratische doelstellingen ervan en de wijze waarop deze tegen de wil van de meerderheid van de bevolking werd doorgedrukt, ontlokt onwillekeurig maar noodzakelijk parallellen met het forceren van de Europese grondwet c.q. het Verdrag van Lissabon, maar dat is niet het thema van mijn bijdrage.
(5) Een beroep hiertegen is aanhangig bij het Grondwettelijk Hof onder rolnrs. 4761 4778 en 4779. UPDATE: de wet werd zeer gedeeltelijk vernietigd bij arrest nr. 2010/99 van het GWH d.d. 16 september 2010, http://www.const-court.be/public/n/2010/2010-099n.pdf
(6) Zie hierover mijn studie "De verhouding tussen de Europese verordening inzake geringe vorderingen en het interne Belgische procesrecht", Ius & Actores 2009 nr. 1, p. 19-40, ook op http://www.storme.be/euinvordering.pdf; in franse vertaling door A. KOHL, "Le rapport entre les Règlements européens en matière de procédure (en particulier celle relative aux petites créances) et le droit judiciaire interne belge", Revue de la Faculté de droit de l'Université de Liège 2010, p. 5-30, ook op http://www.storme.be/procedureeuropeenne.pdf
(7) Zie mijn opiniestukje "Krokodillentranen over de invoering van het betalingsbevel", http://vlaamseconservatieven.blogspot.com/2009/02/krokodillentranen-over-de-invoering-van.html.
(8) Om nog even terug te keren naar de bij aanvang genoemde perikelen in de jaren 1780 in de Verenigde Staten: wat kwaad bloed zette in die jaren was onder meer dat vele schuldeisers schuldvorderingen hadden opgekocht voor een fractie van hun nominale waarde (bv. bonds die door de leveranciers van de overheid uit noodzaak ver beneden de prijs waren doorverkocht) en ze voor het volle bedrag probeerden in te vorderen. Daar bestaan evenwel andere remedies voor dan de gerechtelijke invordering door schuldeisers in het algemeen (ver)hinderen, zo bv. een ruime toepassing van de lex Anastasiana (in ons B.W nog te vinden in art. 1699).
(9) Ook dit besprak ik in mijn hierboven genoemde bijdrage in Ius & Actores 2009.
(10) Het Grondwettelijk Hof heeft meermaals getoetst of de wetgever bij de omzetting van Europese Richtlijnen geen discriminatie creëerde door de nieuwe regeling strikt te beperken tot de gevallen die door de Richtlijn zijn geregeld. Zie bv. arrest nr. 110/2001 van 20 september 2001 (http://grondwettelijkhof.be/public/n/2001/2001-110n.pdf; waar wel een redelijke verantwoording werd aanvaard) en eerder reeds W. VAN GERVEN, “Bridging the gap between community and national laws : towards a principle of homogeneity in the field of legal remedies ?”, CMLR 1995, 679 v. Deze doctrine lijkt op de helling te worden gezet in arrest nr. 56/2009 van 19 maart 2009 (http://grondwettelijkhof.be/public/n/2009/2009-056n.pdf; zie overweging B.4.4.). M.i. dient dat arrest te worden verklaard vanuit de specifieke context: het betrof geen discriminatie ingevolge de invoering door de Europese wetgever van een nieuw regime voor “Europese” gevallen, maar de situatie ontstaan doordat een wet die uniform gold voor binnenlandse en intracommunautaire zaken (de fiscale aansprakelijkheid van de opdrachtgever die werkt met een niet-erkende aannemer van bouwwerken) door het Hof van Justitie van de EU strijdig was verklaard met het EG-Verdrag, terwijl de wet nog werd toegepast voor binnenlandse gevallen.
(11) Zie mijn studie "De juridisering van sociale verhoudingen van de negentiende eeuw tot vandaag", in De geschiedenis van het recht in de twintigste eeuw, Koninklijke Vlaamse Academie Wetenschappen Letteren en Schone Kunsten, Brussel 2005, p. 27-75, ook te vinden op http://storme.be/juridisering.html, p. 38 tot 40.
(12) Groenboek Vermogenstransparantie schuldenaars (6 maart 2008): http://ec.europa.eu/civiljustice/news/com_2008_0128/com_2008_0128_en.pdf of http://ec.europa.eu/civiljustice/news/com_2008_0128/com_2008_0128_fr.pdf.
(13) Voor een uitstekend overzicht, zie K. KERAMEUS, “Distribution Proceedings and Relationships among Creditors in a Comparative Perspective”, in Liber amicorum Kurt Siehr (red. J. Basedow e.a.), Asser Press, Den Haag 2000, 311 v. (http://books.google.be/books?id=Ol7PEuEmts0C)
(14) Cass. 23 april 2010, nr. C.08.0604.F., franstalige kamer, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=F-20100423-2, ter perse in RW 2010-2011 n. Ruud JANSSEN, verwerping voorziening tegen Hof Luik 26 juni 2008, JLMB 219. Terecht anders dus onder meer Hof Gent 2 juni 2009, RW 2009-2010, 1647.
(15) Het arrest heeft het ten onrechte over de "in beslag genomen gelden", die nog niet uitbetaald zouden zijn, en dus nog eigendom zouden zijn van de (intussen failliet verklaarde) beslagene, terwijl het na de inning van de in beslag genomen schuldvorderingen door de gerechtsdeurwaarder niet meer om gelden gaat, maar om een door de gerechtsdeurwaarder qualitate qua aangehouden rekeningtegoed, en de gelden ten eerste nooit aan de beslagen schuldenaar hebben toebehoord (maar wel aan de derde-beslagene) en ten tweede eigendom zijn van de rekeningvoerende financiële instelling.
(16) Cass. 23 april 2004 (2 arresten), nrs. C.03.0140.F en C.03.0017.F, Credibe t. Morreale e.a. en Credibe t. Roscheck-Loyen e.a., JLMB 2004, 1046 = Jaarboek kredietrecht 2003, 289, zo beslist op grond van de letter van art. 1675/7 GerW en een stellingname in de parlementaire voorbereiding (zie Stukken Kamer 1997-98, nr. 1073/11, p. 46) De nederlandstalige kamer is gevolgd in het arrest Cass. 15 oktober 2004, C.02.0442.N, http://jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20041015-3 = RW 2004-2005, 704 = T.Not. 2005, 21 v. noot S. MOSSELMANS, "Hypothecair gewaarborgde interest in geval van verkoop uit de hand van een onroerend goed bij collectieve schuldenregeling".
(17) GWH, arrest nr. 167/2008 van 27 november 2008, http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2008/2008-167n.pdf = NjW 2008, 926 n. E. DIRIX "'Nettingovereenkomsten': niet voor broekjes".
(18) Cass. 7 mei 2010, nr. C.09.0317.F, eveneens een franstalige kamer. Anders bv. Hof Antwerpen 18 november 2002, DAOR 2002/63, 290 = RW 2003-2004, 629 (vereffening vennootschap); Beslagr. Leuven 26 oktober 1999, RW 2001-2002, 32 (collectieve schuldenregeling).
(19) Richtlijn 2000/35 van 29 juni 2000 betreffende de bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties, http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:32000L0035:NL:HTML
dinsdag, november 30, 2010
maandag, november 22, 2010
Solution “N” for Flanders (and Brussels) in Europe
As the divergences between the Flemish (Dutch-speaking) and Walloon and French-Brussels politicians have become so big that it is nearly impossible to form a federal government, opponents of a separate state of Flanders have become more aggressive in their arguments; some of these clearly amount to some form of blackmail or consist of scaremongering. One of the arguments regularly invoked in recent times against advocates of a Flemish secession is the thesis that if Flanders secedes from the federal kingdom of Belgium, it would automatically be out of the European Union; if Flanders wishes to enjoy the benefits of being part of that Union, it will have to ask for admission as a new Member State and French-speaking politicians and their allies will be able to impose draconian conditions.
May I first remind those politicians that this thesis implies that what remains of Belgium (ex hypothesi Wallonia and probably Brussels) would automatically remain as such a Member State of the EU, but they seem to forget that he who inherits the state, inherits its debts. The remains of Belgium pretending to be Belgium would be responsible for the full debt of Belgium. Some lawyers do make in this respect a very questionable distinction between a secession from the federal state on the one hand and a dissolution of that state on the other hand (this is especially debatable in the case where the seceding part forms the majority of the country, as Flanders does). I will not dwell upon this specific point here for the moment, as there is another interesting possibility for Flanders to take the edge off the blackmailing, a Solution « N ») (given the widespread use of the expression « Plan B » for the case where no agreement could be reached on a Reform of the Belgian federal state).
The (legal) basis of this Solution « N » can be found in Article 355 paragraph 3 of the TFEU (Treaty on the Functioning of the European Union) combined with the « Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden » (Charter for the Kingdom of the Netherlands) (1). This Charter was created by Statute on October 28, 1954, as amended several times, and is recognised in European treaties.
This Charter of the Netherlands – (Netherlands in plural) – organizes the relations between the countries « Nederland » - in singular -, Aruba, Curaçao and Sint-Maarten as 4 separate countries having agreed to delegate to common institutions their foreign relations and defence, to have a common nationality for their citizens (Nederlanderschap) and to form together a kingdom under the house of Oranje-Nassau. Other matters may be delegated by agreement to the common institutions (art. 3 of the Charter). In other words, we have here a functioning confederation of Nederland and 3 smaller countries.
Flanders could well join as a separate country this Charter of the Kingdom of the Netherlands maintaining at the same time full autonomy in all other matters except those mentioned. We would have to merge our armies and to transfer the foreign policy to the common institutions of the Kingdom. And we would enjoy our natural nationality, being the Netherlandish one.
Such an accession would immediately terminate the blackmailing in relation to EU membership. Flanders would continue to be an integral part of the European Union as a European territory while being a part of the Confederation of the Netherlands. This status would be different from the status of Aruba, Curaçao and Sint-Maarten, as these 3 countries are associated members of the EU as «overseas countries » (2), the status by which they are [a] part of the common market but not subject to the Union law in all respects. As Flanders is a European Territory and not an overseas country or territory, Article 355 paragraph 3 of the TFEU would be applicable, which states that : « The provisions of the Treaties shall apply to the European territories for whose external relations a Member State is responsible.”
Such a solution would be attractive for the Netherlands, too. The Kingdom would have 6 million citizens more an increase its economic potential by 50 %. It would come closer again to the bigger countries with whom it would like to be treated more equally. And if a majority of the Dutch do not even exclude a full Union with Flanders, this solution could certainly find sufficient support in the North.
Moreover, such a Solution « N » would be interesting not only for Flanders, but also for Brussels. Brussels could accede to the Kingdom of the Netherlands as a separate country (and not merely a separate region) without delegating more powers than those mentioned, without being « annexed » by Flanders and having its own say in the Kingdom. Such an accession would also not change its linguistic status.
Even for Wallonia, it would not be a bad idea to reflect about the possibility to join the Confederation, equally as a separate country.
Is this the ideal scenario for Flanders ? Probably not in all respects, e.g. as it would not grant us a separate voice in the decision making procedures of the Union. That would indeed require a revision of current European treaties. But the solution would at least immunize us against the current « Francophone-Belgian » blackmailing.
----------
(1) http://wetten.overheid.nl/BWBR0002154, in an outdated English translation @ http://www.arubaforeignaffairs.com/afa/readBlob.do?id=704 and http://www.curacaolegalportal.com/component/option,com_laws2/laws2Task,laws2Details/catid,7/laws2Id,15/Itemid,124/.
See also http://www.nlembassy.org.mk/News/The_Kingdom_of_the_Netherlands_New_Constitutional_Structure/The_Kingdom_of_the_Netherlands_new_constitutional_structure
(2) http://europa.eu/legislation_summaries/development/overseas_countries_territories/index_en.htm.
May I first remind those politicians that this thesis implies that what remains of Belgium (ex hypothesi Wallonia and probably Brussels) would automatically remain as such a Member State of the EU, but they seem to forget that he who inherits the state, inherits its debts. The remains of Belgium pretending to be Belgium would be responsible for the full debt of Belgium. Some lawyers do make in this respect a very questionable distinction between a secession from the federal state on the one hand and a dissolution of that state on the other hand (this is especially debatable in the case where the seceding part forms the majority of the country, as Flanders does). I will not dwell upon this specific point here for the moment, as there is another interesting possibility for Flanders to take the edge off the blackmailing, a Solution « N ») (given the widespread use of the expression « Plan B » for the case where no agreement could be reached on a Reform of the Belgian federal state).
The (legal) basis of this Solution « N » can be found in Article 355 paragraph 3 of the TFEU (Treaty on the Functioning of the European Union) combined with the « Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden » (Charter for the Kingdom of the Netherlands) (1). This Charter was created by Statute on October 28, 1954, as amended several times, and is recognised in European treaties.
This Charter of the Netherlands – (Netherlands in plural) – organizes the relations between the countries « Nederland » - in singular -, Aruba, Curaçao and Sint-Maarten as 4 separate countries having agreed to delegate to common institutions their foreign relations and defence, to have a common nationality for their citizens (Nederlanderschap) and to form together a kingdom under the house of Oranje-Nassau. Other matters may be delegated by agreement to the common institutions (art. 3 of the Charter). In other words, we have here a functioning confederation of Nederland and 3 smaller countries.
Flanders could well join as a separate country this Charter of the Kingdom of the Netherlands maintaining at the same time full autonomy in all other matters except those mentioned. We would have to merge our armies and to transfer the foreign policy to the common institutions of the Kingdom. And we would enjoy our natural nationality, being the Netherlandish one.
Such an accession would immediately terminate the blackmailing in relation to EU membership. Flanders would continue to be an integral part of the European Union as a European territory while being a part of the Confederation of the Netherlands. This status would be different from the status of Aruba, Curaçao and Sint-Maarten, as these 3 countries are associated members of the EU as «overseas countries » (2), the status by which they are [a] part of the common market but not subject to the Union law in all respects. As Flanders is a European Territory and not an overseas country or territory, Article 355 paragraph 3 of the TFEU would be applicable, which states that : « The provisions of the Treaties shall apply to the European territories for whose external relations a Member State is responsible.”
Such a solution would be attractive for the Netherlands, too. The Kingdom would have 6 million citizens more an increase its economic potential by 50 %. It would come closer again to the bigger countries with whom it would like to be treated more equally. And if a majority of the Dutch do not even exclude a full Union with Flanders, this solution could certainly find sufficient support in the North.
Moreover, such a Solution « N » would be interesting not only for Flanders, but also for Brussels. Brussels could accede to the Kingdom of the Netherlands as a separate country (and not merely a separate region) without delegating more powers than those mentioned, without being « annexed » by Flanders and having its own say in the Kingdom. Such an accession would also not change its linguistic status.
Even for Wallonia, it would not be a bad idea to reflect about the possibility to join the Confederation, equally as a separate country.
Is this the ideal scenario for Flanders ? Probably not in all respects, e.g. as it would not grant us a separate voice in the decision making procedures of the Union. That would indeed require a revision of current European treaties. But the solution would at least immunize us against the current « Francophone-Belgian » blackmailing.
----------
(1) http://wetten.overheid.nl/BWBR0002154, in an outdated English translation @ http://www.arubaforeignaffairs.com/afa/readBlob.do?id=704 and http://www.curacaolegalportal.com/component/option,com_laws2/laws2Task,laws2Details/catid,7/laws2Id,15/Itemid,124/.
See also http://www.nlembassy.org.mk/News/The_Kingdom_of_the_Netherlands_New_Constitutional_Structure/The_Kingdom_of_the_Netherlands_new_constitutional_structure
(2) http://europa.eu/legislation_summaries/development/overseas_countries_territories/index_en.htm.
zondag, november 21, 2010
Un Plan “N” pour la Flandre (et Bruxelles).
Un des moyens de chantage régulièrement invoqués ces derniers mois contre les partisans d’une sécession de la Flandre consiste à dire qu’une Flandre qui se séparerait de la Belgique serait automatiquement en dehors de l’Union Européenne et que, si elle voudrait en faire partie et bénéficier de ses atouts, devrait demander son admission comme état-membre, sous-entendu que les francophones te leurs alliés seraient bien en mesure de créer des conditions draconiques à une telle accession.
En premier lieu, cette thèse implique que ce qui resterait de la Belgique resterait aussi automatiquement en tant que tel état membre de l’Union, mais oublie un peu vite que celui qui hérite la Belgique, hérite ses dettes et sera tneu à la dette entière de la Belgique. En plus, certains juristes font une distinction très spécieuse entre une sécession et une dissolution de la Belgique. Je n’entre pas dans ce débat pour le moment, par ce qu’il y a une autre possibilité très intéressante pour la Flandre de se libérer de ce chantage, un Plan “N”.
Le fondement de ce Plan “N” se trouve dans l’article 355 alinéa 3 du TFUE (Traité sur le fonctionnement de l’Union européenne) combiné avec le Statuut voor het Koninkrijk der nederlanden (Statut du Royaume des Pays-Bas) (1). Ce Statut a été créé par une loi du 28 octobre 1954, modifié plusieus fois depuis lors, et est reconnu dans les Traités européens.
Ce Statut des Pays-Bas (au pluriel) règle les relations entre les pays “Nederland” - au singulier -, Aruba, Curaçao et Sint-Maarten en tant que quatre pays qui ont convenu de mener une politique étrangère commune et de maintenir une défense commune et une nationalité commune (Nederlanderschap) et de former un royaume sous la maison d’Orange. D’autres matières peuvent être délégées de commun accord aux institutions communes du royaume (art. 3 du Statut). En d’autres mots, il s’agit d’une confédération entre Nederland et 3 pays plus petits.
La Flandre pourrait également accéder en tant que pays à ce Statut du royaume des Pays-Bas (au pluriel) en gardant toutes les compétences sauf celles qui viennent d’être nommées. On devrait fusionner notre armée avec celle des Pays-Bas et les relations étrangères seraient transférées aux institutions communes du royaume. Et on pourrait bénéficier de notre nationalité naturelle, la néerlandaise.
Une telle accession mettrait directement fin au chantage “Union européenne”. La Flandre continuerait à faire partie intégrante de l’Union europeénne en tant que territoire européen faisant partie de la confédération des Pays-Bas. Le statut de Flandre ne se réduirait non plus à celui d’Aruba, Curaçao et Sint-Maarten. Ces 3 pays sont membres associés de l’Union européenne en tant que “pays d’outremer” (2), statut par lequel ils font partie du Marché commun mais ne sont pas soumis au droit de l’Union européenne dans tout ses aspects. Puisque la Flandre est un territoire européenet non pas un territoire d’outremer, l’article 355 alinéa 3 du TFUE serait applicable. Cet alinéa dispose que “Les dispositions des traités s'appliquent aux territoires européens dont un État membre assume les relations extérieures”.
Cette solution est également attrayante pour les Pays-Bas: le royaume aurait 6 millions de citoyens supplémentaires et la moitié de son potentiel économiqie en plus. Le royaume rapprocherait les grands pays auxquels il aimerait être un peu plus égal. Si une majorité des Néerlandais n’exclue même pas une union complète, cette solution intermédiaire trouverait certainement suffisamment de soutien au Nord.
En plus, ce Plan “N” ne serait pas seulement intéressant pour la Flandre, mais également pour Bruxelles. Bruxelles pourrait accéder au Royaume des Pays-Bas en tant que pays à part entier (et non seulement région à part entière) sans déléguer plus de compétences que celles sus-nommées, sans faire partie de la Flandre, et ayant sa propre voix dans le Royaume. Et une telle accession ne changerait pas le statut linguistique.
Il serait d’ailleurs même pour la Wallonie une bonne idée de réfléchir à une accession au royaume, en tant que pays à part entier évidemment.
Est-ce le scénario idéal pour la Flandre ? Pas à tout les égards, p.ex. par ce que cela ne nous donne pas une voix séparée aux délibérations européennes; cela exige en effet une révision des Traités. Mais au moins cette solution nous immunise contre le chantage “franco-belge”.
(1) http://wetten.overheid.nl/BWBR0002154, ou http://nl.wikisource.org/wiki/Statuut_voor_het_Koninkrijk_der_Nederlanden
(2) http://europa.eu/legislation_summaries/development/overseas_countries_territories/index_nl.htm
En premier lieu, cette thèse implique que ce qui resterait de la Belgique resterait aussi automatiquement en tant que tel état membre de l’Union, mais oublie un peu vite que celui qui hérite la Belgique, hérite ses dettes et sera tneu à la dette entière de la Belgique. En plus, certains juristes font une distinction très spécieuse entre une sécession et une dissolution de la Belgique. Je n’entre pas dans ce débat pour le moment, par ce qu’il y a une autre possibilité très intéressante pour la Flandre de se libérer de ce chantage, un Plan “N”.
Le fondement de ce Plan “N” se trouve dans l’article 355 alinéa 3 du TFUE (Traité sur le fonctionnement de l’Union européenne) combiné avec le Statuut voor het Koninkrijk der nederlanden (Statut du Royaume des Pays-Bas) (1). Ce Statut a été créé par une loi du 28 octobre 1954, modifié plusieus fois depuis lors, et est reconnu dans les Traités européens.
Ce Statut des Pays-Bas (au pluriel) règle les relations entre les pays “Nederland” - au singulier -, Aruba, Curaçao et Sint-Maarten en tant que quatre pays qui ont convenu de mener une politique étrangère commune et de maintenir une défense commune et une nationalité commune (Nederlanderschap) et de former un royaume sous la maison d’Orange. D’autres matières peuvent être délégées de commun accord aux institutions communes du royaume (art. 3 du Statut). En d’autres mots, il s’agit d’une confédération entre Nederland et 3 pays plus petits.
La Flandre pourrait également accéder en tant que pays à ce Statut du royaume des Pays-Bas (au pluriel) en gardant toutes les compétences sauf celles qui viennent d’être nommées. On devrait fusionner notre armée avec celle des Pays-Bas et les relations étrangères seraient transférées aux institutions communes du royaume. Et on pourrait bénéficier de notre nationalité naturelle, la néerlandaise.
Une telle accession mettrait directement fin au chantage “Union européenne”. La Flandre continuerait à faire partie intégrante de l’Union europeénne en tant que territoire européen faisant partie de la confédération des Pays-Bas. Le statut de Flandre ne se réduirait non plus à celui d’Aruba, Curaçao et Sint-Maarten. Ces 3 pays sont membres associés de l’Union européenne en tant que “pays d’outremer” (2), statut par lequel ils font partie du Marché commun mais ne sont pas soumis au droit de l’Union européenne dans tout ses aspects. Puisque la Flandre est un territoire européenet non pas un territoire d’outremer, l’article 355 alinéa 3 du TFUE serait applicable. Cet alinéa dispose que “Les dispositions des traités s'appliquent aux territoires européens dont un État membre assume les relations extérieures”.
Cette solution est également attrayante pour les Pays-Bas: le royaume aurait 6 millions de citoyens supplémentaires et la moitié de son potentiel économiqie en plus. Le royaume rapprocherait les grands pays auxquels il aimerait être un peu plus égal. Si une majorité des Néerlandais n’exclue même pas une union complète, cette solution intermédiaire trouverait certainement suffisamment de soutien au Nord.
En plus, ce Plan “N” ne serait pas seulement intéressant pour la Flandre, mais également pour Bruxelles. Bruxelles pourrait accéder au Royaume des Pays-Bas en tant que pays à part entier (et non seulement région à part entière) sans déléguer plus de compétences que celles sus-nommées, sans faire partie de la Flandre, et ayant sa propre voix dans le Royaume. Et une telle accession ne changerait pas le statut linguistique.
Il serait d’ailleurs même pour la Wallonie une bonne idée de réfléchir à une accession au royaume, en tant que pays à part entier évidemment.
Est-ce le scénario idéal pour la Flandre ? Pas à tout les égards, p.ex. par ce que cela ne nous donne pas une voix séparée aux délibérations européennes; cela exige en effet une révision des Traités. Mais au moins cette solution nous immunise contre le chantage “franco-belge”.
(1) http://wetten.overheid.nl/BWBR0002154, ou http://nl.wikisource.org/wiki/Statuut_voor_het_Koninkrijk_der_Nederlanden
(2) http://europa.eu/legislation_summaries/development/overseas_countries_territories/index_nl.htm
De katholieke Universiteit als herdenkende en contrasterende gemeenschap
Lezing Matthias E. STORME, Metaforum KU Leuven, Leuven 28 oktober 2010.
1. De universiteit is niet van ons - zij is ons in trust toevertrouwd, niet om er naar eigen goeddunken over te beschikken (1). De katholieke wetenschaps- en onderwijstraditie (2) is een erfgoed dat ons is toevertrouwd door de vorige generaties om het te bewaren, te herdenken en te ontwikkelen voor de volgende generaties. De universiteit is dus noch alleen van onszelf noch louter eigendom van de huidige samenleving.
Wie niet bereid is te goeder trouw aan die toevertrouwde opdracht mee te werken, moet zich onthouden van het nobile officium om trustee te zijn, d.i. om bewind te voeren.
2. Dit betekent nog niet dat dit fideicommis - deze erfstelling over de hand -, of eenvoudiger gezegd dit erfgoed, niet voor interpretatie en herinterpretatie vatbaar is, niet moet herdacht worden. Wel zijn er aan die interpretatie grenzen - géén grenzen aan de denkvrijheid, wel op andere vlakken, maar ook daarbinnen is er heel wat speelruimte.
Dit speelt in twee richtingen:
- enerzijds moet het ons ervoor hoeden eerdere interpretaties van de katholieke traditie te verabsoluteren, zelfs indien ze leergezag zouden beaanspraken;
- anderzijds moet het ons er evenzeer voor hoeden om louter hedendaagse opvattingen te verabsoluteren.
De katholieke traditie in al zijn facetten is meer dan rijk genoeg om zowel het ene als het andere mogelijk te maken. Ook drukt katholieke traditie voor mij een traditie uit die evenzeer de traditie van het protestantse christendom omvat. En toch gebruik ik het woord katholiek en niet christelijk omdat dat laatste vandaag jammer genoeg in ons milieu veeleer gebruikt wordt in de betekenis van “vooral niet katholiek”. In een tijd waarin de traditie niet meer vanzelfsprekend is, is het opnemen ervan hoe dan ook een keuze en beantwoordt dat kiezen reeds aan een “ketterse imperatief” (3).
3. De opdracht bestaat dus uit een permanent herdenken, een herdenken dat ook mede herinterpreteren inhoudt. Die opdracht vereist zowel de deugd der loyaliteit als die van het kritische denken.
Enerzijds vereist ze een zekere loyaliteit, en deze impliceert op zijn beurt onder meer de deugd der dankbaarheid. Denken en herdenken is ook steeds aandenken, d.i. danken voor het voorgedachte. Loyaliteit bestaat niet uit slaafsheid ten aanzien van één bepaalde interpretatie van de katholieke traditie; zij mag evenmin bestaan uit intolerantie ten aanzien van wat buiten die traditie staat. Maar loyaliteit houdt wel een erkenning in van de legitimiteit van die katholieke traditie, ook daar waar die ingaat tegen vandaag maatschappelijk heersende opvattingen over bv. gelijkheid en non-discriminatie (4).
4. Kritisch denken anderzijds bestaat er ook niet in om zomaar het erfgoed aan te passen aan de vandaag heersende opvattingen, die mogelijks ook niet meer zijn dan de waan van de dag.
Vanuit onze opdracht tot kritisch denken zullen wij in tegendeel regelmatig in conflict komen met de vandaag heersende opvattingen, is het onze taak om juist ten aanzien van de heersende opvattingen een, om het met een uitdrukking van James Kennedy te zeggen, "contrasterende gemeenschap" te zijn (5).
Weliswaar gebruikt Kennedy die uitdrukking om weer te geven wat de publieke rol van de protestantse kerken vandaag volgens hem kan en moet zijn, maar de uitdrukking past m.i. perfect voor de publieke rol van een katholieke universiteit. De keuze voor een contrasterende gemeenschap gaat zowel in tegen de opvatting die de universiteit niet meer als een gemeenschap wil zien als tegen de opvatting die slechts een conformerende gemeenschap wil. Een katholieke universiteit is inderdaad enerzijds een gemeenschap - van personeelsleden en studenten - en geen grote supermarkt waar men diensten koopt; anderzijds conformeert zij zich niet zomaar aan de samenleving. Zoals ik zei is ze niet alleen van ons of van de samenleving.
5. Omgekeerd is de samenleving evenmin "van ons", evenmin eigendom van de katholieke traditie. Het is een publieke ruimte waarin gelovigen, andersgelovigen en ongelovigen zich vrij moeten kunnen uiten en bewegen zonder hun levensbeschouwing te verstoppen, en waarin ze met elkaar in dialoog kunnen treden. Die vrijheid omvat evenwel ook de vrijheid om zich te organiseren op levensbeschouwelijke grondslag.
6. Nu is de taak van de universiteit als contrasterende gemeenschap natuurlijk niet op de eerste plaats dezelfde als die van een kerk als contrasterende gemeenschap; de taak van de universiteit bestaat er hoofdzakelijk in mensen te onderwijzen en te steunen in de ontwikkeling van kennis en deugden. Onder die deugden noemde ik reeds loyaliteit en kritische zin; ik zou er hier ook moed willen aan toevoegen: moed om zo nodig tegen de waan van de dag in te gaan, ja moed om zich zo nodig buiten de heersende maatschappelijke consensus te plaatsen.
7. Ons bevrijden van de waan van de dag is ook noodzakelijk om 'vreemde" opvattingen en culture, zowel van elders als uit de eigen geschiedenis waarvan we vervreemd zijn, te onderzoeken en te leren begrijpen (6). Een moraliserende benadering van het 'andere' vanuit hedendaagse maatstaven van correctheid sluit ons af voor kritisch begrijpen.
8. Als 'contrasterende gemeenschap' die een erfgoed in trust heeft ontvangen probeert een universiteit op levensbeschouwelijke grondslag het daarmee beter te doen zonder te pretenderen beter te zijn. Zij probeert op haar domein wel een lichtend voorbeeld te zijn voor de samenleving “die zij uitnodigt om met haar mee te gaan op reis naar een nieuwe toekomst” (7).
Laat mij proberen daarbij enkele aspecten aan te geven van wat m.i. de inhoudelijke katholieke identiteit van een universiteit uitmaakt (8) - waarbij de klemtonen die ik leg natuurlijk mee bepaald zijn door de disciplines waarin ik zelf werkzaam ben of enigszins thuis ben.
- De reeds genoemde deugden van loyaliteit, dankbaarheid, kritische zin en moed, waarbij kritische zin zeker niet mag verward worden met cynisme.
- Het humanisme als aandacht voor héél de mens, in al zijn aspecten.
- Een verwerpen van het sciëntistisch reductionsime, dat alles wat niet in een bepaalde zin wetenschappelijk zou zijn, ook buiten de rede plaatst.
- Daartegenover een cultuur van de rede: ook over dingen die niet wetenschappelijk bewijsbaar zijn kan men redelijk spreken, schrijven en dialogeren, dus ook over religieuze en morele kwesties. Dit is een verwerping van de idee dat het in die aangelegenheden enkel over subjectieve meningen gaat, die allemaal evenwaardig zijn (en dus eigenlijk allemaal even waardeloos). De cultuur van de dialoog mag men dus niet verwarren met relativisme.
- Religieuze en morele opvattingen en vragen zijn niet alleen maar een "privé-aangelegenheid" van het individu, maar zaken met een sociale of gemeenschapsdimensie die ook relevant is voor het samenleven in gemeenschap. Het zijn zaken die een rol spelen in het optreden van mensen in de samenleving. Meer nog, het grootste deel van de maatschappelijke activiteiten van de mens kan niet neutraal gebeuren. Een neutralisering van die activiteiten is ook een levensbeschouwelijke en morele keuze, namelijk een antireligieuze: een neutraliteit die in naam van de diversiteit de uniformiteit oplegt.
- Het belang van welbegrepen tolerantie. Tolerantie houdt het toelaten van andere meningen en praktijken in, maar daarom nog niet de legitimatie ervan. Het houdt in dat we dingen toelaten die we verkeerd vinden, maar omgekeerd ook nog steeds dingen verkeerd kunnen vinden hoewel we ze toelaten. Tolerantie mag niet verward worden met onverschilligheid en nog minder met een verplichting om alles evenwaardig te vinden (9).
- Opkomen tegen een cultuur van verlooochening van onze wortels. De cultuur van de rede en van de dialoog een product is van een bepaalde beschaving, ontwikkeld door het christendom.
- Een cultuur van de vrijheid stimuleren, het vormen van mensen tot vrije burgers in een vrije samenleving, gegrond op onder meer vrijheid van geweten en religie, van meningsuiting en vereniging. In deze vrijheid sluiten die burgers zich juist niet van elkaar af, maar vormen zij een samen-leving.
Laat me dit dan ook besluiten met de oude spreuk: in necessariis unitas, in dubiis libertas, in omnibus caritas
------
(1) Het woord universiteit heeft niets te maken met universalisme. Het stamt van het Latijn universitas, een juridisch begrip dat duidt op een "rechtspersoon", een corporatie of een fonds, meer specifiek een geheel van goederen of van personen en goederen met een gemeenschappelijke bestemming.
(2) Over het belang daarvan in de Middeleeuwen, zie recent o.m. James HANNAM, God's philosophers: How the Medieval World Laid the Foundations of Modern Science, Icon books 2009; Ned. vert. Gods Filosofen, uitg. Nieuw Amsterdam 2010.
(3) Met de uitdrukking van de Oostenrijks-Amerikaanse socioloog en theoloog Peter L. BERGER, The Heretical Imperative: Comtemporary Possibilities of Religious Affirmation, 1979.
(4) De deugd der loyaliteit gaan zelfs in wezen in tegen een denken louter in termen van gelijkheid en non-discriminatie. Zie George FLETCHER, Loyalty: An Essay on the Morality of Relationships, Oxford University Press New York 1993.
(5) James KENNEDY, Stad op een berg, De publieke rol van protestantse kerken, uitgeverij Boekencentrum 2010.
(6) Vgl. A. FINKIELKRAUT, L'ingratitude, Gallimard Parijs 1999, p. 196 v. en 204 v., waar hij uiteenzet hoe een obsessioneel antiracisme, dat argumentatie vervangt door belediging en vervolging in rechte, het ons onmogelijk maakt om nog enige cultuur te begrijpen, om "vreemde" opvattingen, zoals die uit de klassieke oudheid of welke andere cultuurperiode ook, te leren kennen.
(7) Woorden van James KENNEDY, a.w.
(8) Sommige van de hieronder verdedigde stellingen heb ik nader uitgewerkt in mijn essay / syllabus Levensbeschouwelijke visies op staat, recht en civil society, te vinden op http://storme.be/levensbeschouwing.html.
(9) Zie hiervoor mijn studie” Tolerantie, een complexe deugd”, oorspronkelijk in Vlaamse Beweging. Nog een opdracht ? Welke toekomst ?", uitg. Davidsfonds Leuven 2002, in aangevulde versie op http://storme.be/tolerantie.html.
1. De universiteit is niet van ons - zij is ons in trust toevertrouwd, niet om er naar eigen goeddunken over te beschikken (1). De katholieke wetenschaps- en onderwijstraditie (2) is een erfgoed dat ons is toevertrouwd door de vorige generaties om het te bewaren, te herdenken en te ontwikkelen voor de volgende generaties. De universiteit is dus noch alleen van onszelf noch louter eigendom van de huidige samenleving.
Wie niet bereid is te goeder trouw aan die toevertrouwde opdracht mee te werken, moet zich onthouden van het nobile officium om trustee te zijn, d.i. om bewind te voeren.
2. Dit betekent nog niet dat dit fideicommis - deze erfstelling over de hand -, of eenvoudiger gezegd dit erfgoed, niet voor interpretatie en herinterpretatie vatbaar is, niet moet herdacht worden. Wel zijn er aan die interpretatie grenzen - géén grenzen aan de denkvrijheid, wel op andere vlakken, maar ook daarbinnen is er heel wat speelruimte.
Dit speelt in twee richtingen:
- enerzijds moet het ons ervoor hoeden eerdere interpretaties van de katholieke traditie te verabsoluteren, zelfs indien ze leergezag zouden beaanspraken;
- anderzijds moet het ons er evenzeer voor hoeden om louter hedendaagse opvattingen te verabsoluteren.
De katholieke traditie in al zijn facetten is meer dan rijk genoeg om zowel het ene als het andere mogelijk te maken. Ook drukt katholieke traditie voor mij een traditie uit die evenzeer de traditie van het protestantse christendom omvat. En toch gebruik ik het woord katholiek en niet christelijk omdat dat laatste vandaag jammer genoeg in ons milieu veeleer gebruikt wordt in de betekenis van “vooral niet katholiek”. In een tijd waarin de traditie niet meer vanzelfsprekend is, is het opnemen ervan hoe dan ook een keuze en beantwoordt dat kiezen reeds aan een “ketterse imperatief” (3).
3. De opdracht bestaat dus uit een permanent herdenken, een herdenken dat ook mede herinterpreteren inhoudt. Die opdracht vereist zowel de deugd der loyaliteit als die van het kritische denken.
Enerzijds vereist ze een zekere loyaliteit, en deze impliceert op zijn beurt onder meer de deugd der dankbaarheid. Denken en herdenken is ook steeds aandenken, d.i. danken voor het voorgedachte. Loyaliteit bestaat niet uit slaafsheid ten aanzien van één bepaalde interpretatie van de katholieke traditie; zij mag evenmin bestaan uit intolerantie ten aanzien van wat buiten die traditie staat. Maar loyaliteit houdt wel een erkenning in van de legitimiteit van die katholieke traditie, ook daar waar die ingaat tegen vandaag maatschappelijk heersende opvattingen over bv. gelijkheid en non-discriminatie (4).
4. Kritisch denken anderzijds bestaat er ook niet in om zomaar het erfgoed aan te passen aan de vandaag heersende opvattingen, die mogelijks ook niet meer zijn dan de waan van de dag.
Vanuit onze opdracht tot kritisch denken zullen wij in tegendeel regelmatig in conflict komen met de vandaag heersende opvattingen, is het onze taak om juist ten aanzien van de heersende opvattingen een, om het met een uitdrukking van James Kennedy te zeggen, "contrasterende gemeenschap" te zijn (5).
Weliswaar gebruikt Kennedy die uitdrukking om weer te geven wat de publieke rol van de protestantse kerken vandaag volgens hem kan en moet zijn, maar de uitdrukking past m.i. perfect voor de publieke rol van een katholieke universiteit. De keuze voor een contrasterende gemeenschap gaat zowel in tegen de opvatting die de universiteit niet meer als een gemeenschap wil zien als tegen de opvatting die slechts een conformerende gemeenschap wil. Een katholieke universiteit is inderdaad enerzijds een gemeenschap - van personeelsleden en studenten - en geen grote supermarkt waar men diensten koopt; anderzijds conformeert zij zich niet zomaar aan de samenleving. Zoals ik zei is ze niet alleen van ons of van de samenleving.
5. Omgekeerd is de samenleving evenmin "van ons", evenmin eigendom van de katholieke traditie. Het is een publieke ruimte waarin gelovigen, andersgelovigen en ongelovigen zich vrij moeten kunnen uiten en bewegen zonder hun levensbeschouwing te verstoppen, en waarin ze met elkaar in dialoog kunnen treden. Die vrijheid omvat evenwel ook de vrijheid om zich te organiseren op levensbeschouwelijke grondslag.
6. Nu is de taak van de universiteit als contrasterende gemeenschap natuurlijk niet op de eerste plaats dezelfde als die van een kerk als contrasterende gemeenschap; de taak van de universiteit bestaat er hoofdzakelijk in mensen te onderwijzen en te steunen in de ontwikkeling van kennis en deugden. Onder die deugden noemde ik reeds loyaliteit en kritische zin; ik zou er hier ook moed willen aan toevoegen: moed om zo nodig tegen de waan van de dag in te gaan, ja moed om zich zo nodig buiten de heersende maatschappelijke consensus te plaatsen.
7. Ons bevrijden van de waan van de dag is ook noodzakelijk om 'vreemde" opvattingen en culture, zowel van elders als uit de eigen geschiedenis waarvan we vervreemd zijn, te onderzoeken en te leren begrijpen (6). Een moraliserende benadering van het 'andere' vanuit hedendaagse maatstaven van correctheid sluit ons af voor kritisch begrijpen.
8. Als 'contrasterende gemeenschap' die een erfgoed in trust heeft ontvangen probeert een universiteit op levensbeschouwelijke grondslag het daarmee beter te doen zonder te pretenderen beter te zijn. Zij probeert op haar domein wel een lichtend voorbeeld te zijn voor de samenleving “die zij uitnodigt om met haar mee te gaan op reis naar een nieuwe toekomst” (7).
Laat mij proberen daarbij enkele aspecten aan te geven van wat m.i. de inhoudelijke katholieke identiteit van een universiteit uitmaakt (8) - waarbij de klemtonen die ik leg natuurlijk mee bepaald zijn door de disciplines waarin ik zelf werkzaam ben of enigszins thuis ben.
- De reeds genoemde deugden van loyaliteit, dankbaarheid, kritische zin en moed, waarbij kritische zin zeker niet mag verward worden met cynisme.
- Het humanisme als aandacht voor héél de mens, in al zijn aspecten.
- Een verwerpen van het sciëntistisch reductionsime, dat alles wat niet in een bepaalde zin wetenschappelijk zou zijn, ook buiten de rede plaatst.
- Daartegenover een cultuur van de rede: ook over dingen die niet wetenschappelijk bewijsbaar zijn kan men redelijk spreken, schrijven en dialogeren, dus ook over religieuze en morele kwesties. Dit is een verwerping van de idee dat het in die aangelegenheden enkel over subjectieve meningen gaat, die allemaal evenwaardig zijn (en dus eigenlijk allemaal even waardeloos). De cultuur van de dialoog mag men dus niet verwarren met relativisme.
- Religieuze en morele opvattingen en vragen zijn niet alleen maar een "privé-aangelegenheid" van het individu, maar zaken met een sociale of gemeenschapsdimensie die ook relevant is voor het samenleven in gemeenschap. Het zijn zaken die een rol spelen in het optreden van mensen in de samenleving. Meer nog, het grootste deel van de maatschappelijke activiteiten van de mens kan niet neutraal gebeuren. Een neutralisering van die activiteiten is ook een levensbeschouwelijke en morele keuze, namelijk een antireligieuze: een neutraliteit die in naam van de diversiteit de uniformiteit oplegt.
- Het belang van welbegrepen tolerantie. Tolerantie houdt het toelaten van andere meningen en praktijken in, maar daarom nog niet de legitimatie ervan. Het houdt in dat we dingen toelaten die we verkeerd vinden, maar omgekeerd ook nog steeds dingen verkeerd kunnen vinden hoewel we ze toelaten. Tolerantie mag niet verward worden met onverschilligheid en nog minder met een verplichting om alles evenwaardig te vinden (9).
- Opkomen tegen een cultuur van verlooochening van onze wortels. De cultuur van de rede en van de dialoog een product is van een bepaalde beschaving, ontwikkeld door het christendom.
- Een cultuur van de vrijheid stimuleren, het vormen van mensen tot vrije burgers in een vrije samenleving, gegrond op onder meer vrijheid van geweten en religie, van meningsuiting en vereniging. In deze vrijheid sluiten die burgers zich juist niet van elkaar af, maar vormen zij een samen-leving.
Laat me dit dan ook besluiten met de oude spreuk: in necessariis unitas, in dubiis libertas, in omnibus caritas
------
(1) Het woord universiteit heeft niets te maken met universalisme. Het stamt van het Latijn universitas, een juridisch begrip dat duidt op een "rechtspersoon", een corporatie of een fonds, meer specifiek een geheel van goederen of van personen en goederen met een gemeenschappelijke bestemming.
(2) Over het belang daarvan in de Middeleeuwen, zie recent o.m. James HANNAM, God's philosophers: How the Medieval World Laid the Foundations of Modern Science, Icon books 2009; Ned. vert. Gods Filosofen, uitg. Nieuw Amsterdam 2010.
(3) Met de uitdrukking van de Oostenrijks-Amerikaanse socioloog en theoloog Peter L. BERGER, The Heretical Imperative: Comtemporary Possibilities of Religious Affirmation, 1979.
(4) De deugd der loyaliteit gaan zelfs in wezen in tegen een denken louter in termen van gelijkheid en non-discriminatie. Zie George FLETCHER, Loyalty: An Essay on the Morality of Relationships, Oxford University Press New York 1993.
(5) James KENNEDY, Stad op een berg, De publieke rol van protestantse kerken, uitgeverij Boekencentrum 2010.
(6) Vgl. A. FINKIELKRAUT, L'ingratitude, Gallimard Parijs 1999, p. 196 v. en 204 v., waar hij uiteenzet hoe een obsessioneel antiracisme, dat argumentatie vervangt door belediging en vervolging in rechte, het ons onmogelijk maakt om nog enige cultuur te begrijpen, om "vreemde" opvattingen, zoals die uit de klassieke oudheid of welke andere cultuurperiode ook, te leren kennen.
(7) Woorden van James KENNEDY, a.w.
(8) Sommige van de hieronder verdedigde stellingen heb ik nader uitgewerkt in mijn essay / syllabus Levensbeschouwelijke visies op staat, recht en civil society, te vinden op http://storme.be/levensbeschouwing.html.
(9) Zie hiervoor mijn studie” Tolerantie, een complexe deugd”, oorspronkelijk in Vlaamse Beweging. Nog een opdracht ? Welke toekomst ?", uitg. Davidsfonds Leuven 2002, in aangevulde versie op http://storme.be/tolerantie.html.
zaterdag, november 20, 2010
Een plan N voor Vlaanderen (en Brussel)
Een van de chantagemiddelen die de voorbije maanden regelmatig werd aangevoerd tegen voorstanders van Vlaamse onafhankelijkheid bestaat daarin, dat een Vlaanderen dat zich zou afscheuren van België daardoor automatisch buiten de Europese Unie zou liggen en, mocht het daarvan deel willen uitmaken en de voordelen willen genieten, zijn toetreding als lidstaat zou moeten aanvragen, waarbij de Franstaligen er wel voor zouden zorgen dat er draconische toetredingseisen zouden worden gesteld.
Op de eerste plaats gaat deze chantage eraan voorbij dat die stelling impliceert dat in zo'n geval de rest van België wel automatisch lid zou blijven van de Unie, als zijnde de lidstaat België. Waarbij men nogal licht vergeet dat wie België wil voortzetten, ook gehouden is tot de gehele Belgische staatsschuld. Ook wordt daarbij door sommige juristen een zeer specieus onderscheid gemaakt tussen een afscheiding en een opheffing van het land. Op deze vragen wil ik hier vooralsnog niet ingaan, omdat er hoe dan ook voor Vlaanderen nog een erg interessante mogelijkheid bestaat om de chantage te beantwoorden, een Plan "N".
De grondslag voor dat plan "N" is te vinden in art. 355 lid 3 van het VWEU (Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie), gekoppeld aan het zgn. Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. Dat Statuut is een Wet van 28 oktober 1954 van het Koninkrijk der Nederlanden later meermaals gewijzigd (1), waarnaar ook verwezen wordt in de Europese verdragen.
Dat Statuut is bij ons vrij onbekend en daardoor allicht onbemind, maar houdt kort gezegd het volgende in. Het regelt de relaties tussen "Nederland" (in het enkelvoud), Aruba, Curaçao en Sint-Maarten als vier landen die overeengekomen zijn om een gemeenschappelijk buitenlands beleid en een gezamenlijke defensie te voeren, een gezamenlijke Nederlandse nationaliteit te verschaffen aan de burgers van die landen en gezamenlijk een koninkrijk te vormen onder het huis van Oranje. Andere onderwerpen kunnen in gemeen overleg tot aangelegenheden van het Koninkrijk worden verklaard (art. 3 van het Statuut). Met andere woorden, dit Koninkrijk vormt een confederatie tussen Nederland en drie kleinere landen.
Vlaanderen zou dan ook kunnen toetreden als een verder land bij dit Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden met behoud van alle bevoegdheden behalve de zonet genoemde. Het leger zou moeten samengesmolten worden en de buitenlandse betrekkingen overgedragen aan de Koninkrijksinstellingen. En we zouden kunnen genieten van onze natuurlijke nationaliteit, het Nederlanderschap.
Een dergelijke toetreding zou meteen ook het Europa-chantage-probleem oplossen. Vlaanderen zou als Europees deel van het Koninkrijk zonder onderbreking deel blijven van de Europese Unie. Het statuut van Vlaanderen zou daarbij ook niet terugvallen op dat van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten. Die drie landen zijn geassocieerde leden van de Europese Unie als "landen en gebieden overzee" (LGO)(2) -waardoor zij deel uitmaken van de Gemeenschappelijke Markt maar niet in alle opzichten onder het gemeenschapsrecht vallen. Vermits Vlaanderen evenwel een Europees gebied is en geen gebied overzee (LGO), zou hierop art. 355 lid 3 van het VWEU van toepassing zijn. Dat bepaalt immers dat "De bepalingen van de Verdragen zijn van toepassing op de Europese grondgebieden welker buitenlandse betrekkingen door een lidstaat worden behartigd."
Ook voor Nederland is dit zeker aantrekkelijk: men krijgt er 6 miljoen Nederlanders bij en zowat de helft van zijn economisch potentieel; het Koninkrijk komt daarmee terug in de buurt van de grote landen waarmee het toch graag op wat meer gelijke voet zou komen. Waar een meerderheid van Nederlanders zelfs een volledige een Unie met Vlaanderen niet uitsluit, zal deze tussenoplossing in het Noorden zeker voldoende steun vinden.
Bovendien zou dit plan "N" niet enkel voor Vlaanderen aantrekkelijk zijn, maar ook voor Brussel. Brussel zou als een apart land kunnen toetreden tot het Koninkrijk zonder meer bevoegdhende over te dragen dan de genoemden, zonder deel van Vlaanderen te worden, en met behoud van een aparte inspraak in het Koninkrijk. Toetreding tot het Koninkrijk vereist al evenmin dat Brussel officieel ééntalig Nederlands zou moeten worden; het Frans zou mede officiële taal blijven.
Overigens zou het ook voor Wallonië geen slecht idee zijn om over de toetreding tot het Koninkrijk der Nederlanden na te denken, als een apart land natuurlijk.
Is dit voor Vlaanderen het ideale scenario ? Niet op alle vlakken, bv. omdat dit ons geen apart stemrecht in Europa zou opleveren, en daarvoor inderdaad een herziening van de Verdagen zou moeten worden onderhandeld. Maar het maakt ons wel grotendeels immuun voor de hierboven aangegeven vorm van francobelgische chantage.
(1) Zie http://wetten.overheid.nl/BWBR0002154, ook op http://nl.wikisource.org/wiki/Statuut_voor_het_Koninkrijk_der_Nederlanden
(2) Zie http://europa.eu/legislation_summaries/development/overseas_countries_territories/index_nl.htm
Op de eerste plaats gaat deze chantage eraan voorbij dat die stelling impliceert dat in zo'n geval de rest van België wel automatisch lid zou blijven van de Unie, als zijnde de lidstaat België. Waarbij men nogal licht vergeet dat wie België wil voortzetten, ook gehouden is tot de gehele Belgische staatsschuld. Ook wordt daarbij door sommige juristen een zeer specieus onderscheid gemaakt tussen een afscheiding en een opheffing van het land. Op deze vragen wil ik hier vooralsnog niet ingaan, omdat er hoe dan ook voor Vlaanderen nog een erg interessante mogelijkheid bestaat om de chantage te beantwoorden, een Plan "N".
De grondslag voor dat plan "N" is te vinden in art. 355 lid 3 van het VWEU (Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie), gekoppeld aan het zgn. Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. Dat Statuut is een Wet van 28 oktober 1954 van het Koninkrijk der Nederlanden later meermaals gewijzigd (1), waarnaar ook verwezen wordt in de Europese verdragen.
Dat Statuut is bij ons vrij onbekend en daardoor allicht onbemind, maar houdt kort gezegd het volgende in. Het regelt de relaties tussen "Nederland" (in het enkelvoud), Aruba, Curaçao en Sint-Maarten als vier landen die overeengekomen zijn om een gemeenschappelijk buitenlands beleid en een gezamenlijke defensie te voeren, een gezamenlijke Nederlandse nationaliteit te verschaffen aan de burgers van die landen en gezamenlijk een koninkrijk te vormen onder het huis van Oranje. Andere onderwerpen kunnen in gemeen overleg tot aangelegenheden van het Koninkrijk worden verklaard (art. 3 van het Statuut). Met andere woorden, dit Koninkrijk vormt een confederatie tussen Nederland en drie kleinere landen.
Vlaanderen zou dan ook kunnen toetreden als een verder land bij dit Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden met behoud van alle bevoegdheden behalve de zonet genoemde. Het leger zou moeten samengesmolten worden en de buitenlandse betrekkingen overgedragen aan de Koninkrijksinstellingen. En we zouden kunnen genieten van onze natuurlijke nationaliteit, het Nederlanderschap.
Een dergelijke toetreding zou meteen ook het Europa-chantage-probleem oplossen. Vlaanderen zou als Europees deel van het Koninkrijk zonder onderbreking deel blijven van de Europese Unie. Het statuut van Vlaanderen zou daarbij ook niet terugvallen op dat van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten. Die drie landen zijn geassocieerde leden van de Europese Unie als "landen en gebieden overzee" (LGO)(2) -waardoor zij deel uitmaken van de Gemeenschappelijke Markt maar niet in alle opzichten onder het gemeenschapsrecht vallen. Vermits Vlaanderen evenwel een Europees gebied is en geen gebied overzee (LGO), zou hierop art. 355 lid 3 van het VWEU van toepassing zijn. Dat bepaalt immers dat "De bepalingen van de Verdragen zijn van toepassing op de Europese grondgebieden welker buitenlandse betrekkingen door een lidstaat worden behartigd."
Ook voor Nederland is dit zeker aantrekkelijk: men krijgt er 6 miljoen Nederlanders bij en zowat de helft van zijn economisch potentieel; het Koninkrijk komt daarmee terug in de buurt van de grote landen waarmee het toch graag op wat meer gelijke voet zou komen. Waar een meerderheid van Nederlanders zelfs een volledige een Unie met Vlaanderen niet uitsluit, zal deze tussenoplossing in het Noorden zeker voldoende steun vinden.
Bovendien zou dit plan "N" niet enkel voor Vlaanderen aantrekkelijk zijn, maar ook voor Brussel. Brussel zou als een apart land kunnen toetreden tot het Koninkrijk zonder meer bevoegdhende over te dragen dan de genoemden, zonder deel van Vlaanderen te worden, en met behoud van een aparte inspraak in het Koninkrijk. Toetreding tot het Koninkrijk vereist al evenmin dat Brussel officieel ééntalig Nederlands zou moeten worden; het Frans zou mede officiële taal blijven.
Overigens zou het ook voor Wallonië geen slecht idee zijn om over de toetreding tot het Koninkrijk der Nederlanden na te denken, als een apart land natuurlijk.
Is dit voor Vlaanderen het ideale scenario ? Niet op alle vlakken, bv. omdat dit ons geen apart stemrecht in Europa zou opleveren, en daarvoor inderdaad een herziening van de Verdagen zou moeten worden onderhandeld. Maar het maakt ons wel grotendeels immuun voor de hierboven aangegeven vorm van francobelgische chantage.
(1) Zie http://wetten.overheid.nl/BWBR0002154, ook op http://nl.wikisource.org/wiki/Statuut_voor_het_Koninkrijk_der_Nederlanden
(2) Zie http://europa.eu/legislation_summaries/development/overseas_countries_territories/index_nl.htm
Abonneren op:
Posts (Atom)