dinsdag, december 23, 2014

Gelijkheid is vrijheid, leugen is waarheid

(Deze column verscheen in Grondvest januari 2015)

Van 4 tot 6 december hield de Académie Royale de Belgique (die zichzelf nog steeds als de enige erfgenaam beschouwt van de aloude Academie van Maria Theresia en de Vlaamse Academie als enkel maar een jonge zus) een boeiend colloquium onder de titel “La liberté d’expression. Menacée ou menaçante ? Jusqu’ou penser,parler, écrire librement ?” (1) De belangstelling van uit Vlaanderen was jammer genoeg zeer beperkt, al moet er aan toegevoegd worden dat men omgekeerd ook geen moeite heeft gedaan en op 3 Arabische en 1 Hongaarse spreker na alle sprekers Franstaligen waren. Desalniettemin was het een erg boeiend colloquium waarvan ik hier overigens maar enkele elementen kan bespreken. Persoonlijk werd ik overigens hartelijk ontvangen door de organisator, prof. Hervé Hasquin, oud minister-president van de regering van de Communauté française de Belgique, van liberale signatuur.

Desondanks zal de lezer het me niet kwalijk nemen dat ik,  om redenen die hem wel snel duidelijk zullen zijn, zoals de titel reeds aankondig, mijn pijlen richt op één van de lezingen, namelijk die van Edouard Delruelle uit Luik, jaren onderdirecteur geweest van het bekende Centrum voor gelijke kansen en racismebestrijding, en hoogleraar filosofie in Luik. Onder de titel “Discours, violence, civilité” (2) hield hij een goed uitgekiend pleidooi voor de bestaande breidelwetten die de vrijheid van meningsuiting inperken, zoals de antiracismewet en de antidiscrimatiewet. Daarbij gebruikte hij drie ‘trucs’ om de vrijheid van meningsuiting in te perken, die een zeer goed voorbeeld geven van het soort redeneringen die een bepaalde linkerzijde hanteert.  

Op de eerste plaats rechtvaardigt hij de inperking van de vrijheid van meningsuiting door te stellen dat een hele categorie van uitingen gewoon geen meningssuitingen zijn, maar handelingen. Dat wordt verpakt met een saus uit de algemene taalwetenschap, die bepaalde vormen van taalgebruik “performatief” noemt (een bekende boek daarover is van J.L. Austin, How to do things withwords).(3) Een goed voorbeeld is “ik beloof”: daarmee “doet” men iets, namelijk zich verbinden – wat nog niet wil zeggen dat het niet tegelijk een mening kan uitdrukken. De taalkunde wordt hier echter misbruikt om te stellen dat haat en discriminatie geen meningen zijn omdat men er iets mee ‘doet’, namelijk aanzetten.

De tweede truc bestaat is stellen dat de vrijheid van meningsuiting in feite maar kan gebruikt worden als men daartoe de middelen heeft, dat  niet iedereen dezelfde middelen heeft, en dat er dus maar sprake kan zijn van vrijheid van meningsuiting voor zover iedereen in feite gelijke kansen heeft zijn mening te uiten. De vrijheid wordt gereduceerd tot een eis van gelijke kansen en daarmee eigenlijk afgeschaft onder het mom van het waarborgen van die vrijheid zelf. Het Ministerie van Waarheid uit Orwell’s 1984 zou het niet beter gekund hebben !

Als derde truc stelt Delruelle terecht dat er geen vrijheid van meningsuiting is wanneer mensen elkaar met geweld in plaats van woorden bejegenen. Vervolgens definieert hij geweld echter zo ruim dat elk taalgebruik dat hem niet zint een vorm van geweld wordt genoemd en dus buiten de vrijheid van meningsuiting valt. Ook hier kan het Ministerie van Waarheid nog wat van leren.


Gelukkig waren er op hetzelfde Colloquium ook sprekers die de politieke correctheid en aantasting van de vrijheid van meningsuiting fileerden, zoals onder meer de Franse specialiste grondwettelijk recht Anne-Marie le Pourhiet en de Hongaarse rechter in Straatsburg Andras Sajo, die de vinger op de ‘wonde’ legden door aan te tonen hoe de vrijheid afgeschaft wordt door ze afhankelijk te stellen van de gevoeligheden van de diverse toehoorders. Philippe Nemo tenslotte (de auteur van het mooie essay “Qu’est-ce que l’occident”, nog niet in het Nederlands te vinden), herinnerde eraan dat de wetenschap maar is kunnen opbloeien vanaf de twaalfde eeuw door de doctrine van Abelardus dat het recht, en zeker het strafrecht, zich enkel met daden van mensen mocht bezighouden en het oordeel over gedachten en intenties, hoe zondig ook, aan God diende te worden overgelaten (4). Waaruit nogmaals blijkt dat onze ‘Verlichte’ tijd weleens meer aan obscurantisme zou kunnen lijden dan die duistere Middeleeuwen.

(2) Vgl. eerder van deze auteur zijn "Eloge du politiquement correct", http://edouard-delruelle.be/eloge-du-politiquement-correct/http://edouard-delruelle.be/eloge-du-politiquement-correct/
(3) J.L. AUSTIN, How to do Things with Words: The William James Lectures delivered at Harvard University in 1955, 1962 (eds. J. O. Urmson and Marina Sbisà), Oxford: Clarendon Press, http://www.hup.harvard.edu/catalog.php?isbn=9780674411524
(4) uitgewerkt in Ph. NEMO, La régression intellectuelle de la France, http://texquis.com/texquis-essais/20-la-regression-intellectuelle-de-la-france-.html. Zie ook Ch. GAVE,  "Au secours Abélard, ils sont devenus fous !"http://www.contrepoints.org/2012/03/05/71868-au-secours-abelard-ils-sont-devenus-fous.

vrijdag, oktober 31, 2014

Het kwade verbieden als groter kwaad



Een verantwoord onderscheid

De voorbije week kwam ik in het oog van een kleine storm terecht naar aanleiding van mijn aanstelling door het Vlaams Parlement als lid van de Raad van Bestuur van het interfederaal gelijkekansencentrum. Ik voel geenszins de nood om op alles wat er gezegd is (en vaak beter niet gezegd was) te reageren. Wanneer men mij beschuldigt van een drogredenering en het ontbreken van elke morele basiskennis (1) moet dat wel.

Een deel van de commotie gaat terug op een rede die ik intussen bijna 10 jaar geleden hield onder de, toegegeven, provocerende titel „de fundamenteelste vrijheid: devrijheid om te discrimineren” (2), en die slechts door enkele van de critici daadwerkelijk werd gelezen. Deze rede is in zijn concrete uitwerking ten dele gedateerd en dient op meerdere punten te worden genuanceerd, wat ik overigens in latere teksten ook deed. Maar de kerngedachte blijf ik verdedigen, en die werd de voorbije week door geen enkele kritiek geraakt, ook niet door de vuurpijl waarmee Erwin Mortier mij toch zo graag in het zenit zou afschieten (3).

recht is geen moraal 

Die bestaat erin dat inzake discriminatie zoals in vele andere zaken men moet onderscheiden tussen recht en moraal, en dat goede wetten in een democratische rechtsstaat wel een morele basiskennis vereisen maar zeker niet zomaar mogen worden gecalqueerd op ethische en fatsoensnormen. Het gaat om twee visies op wetgeving. De visie die ik verwerp gaat uit ervan uit dat wet en staat wat moreel goed wordt geacht moet opleggen en wat onethisch wordt geacht verbieden. Een verschil maken tussen personen op basis van criteria die volgens het morele aanvoelen (althans van diegenen die van zichzelf beweren een morele basiskennis te hebben) fout zijn en niet redelijk verantwoord, moet in die visie door de wet worden verboden. Zero tolerance. Dit is een typisch kenmerk van totalitarisme. Met een soortgelijke redenering kan men ook de rechten van verdediging afschaffen. 

Daartegenover verdedig ik de visie die zich met vallen en opstaan gedurende 2000 jaar in het Westen heeft ontwikkeld, van de Griekse polis over het romeinse recht, het christendom, de reformatie en de verlichting, en die de grondslag vormt voor de democratische rechtsstaat: het goede opleggen en het onfatsoenlijke verbieden is in vele gevallen een groter kwaad dan het te tolereren, tolereren dat in het bijzonder gebeurt in de vorm van fundamentele vrijheden zoals de vrijheden van meningsuiting, religie, vereniging of onderwijs.

Niet dat er een tegenstrijdigheid is tussen recht en moraal; het is een tegenstelling tussen enerzijds een simplistische moraal en anderzijds een moraal die wel degelijk het onderscheid kent tussen het voorwerp van een moreel debat en het voorwerp van een goede wetgeving. Er zijn vele redenen waarom we een ethiek nodig hebt die dit onderscheidt begrijpt en waardeert; in dit kort bestek kan ik slechts enkele elementen aanbrengen voor wie bereid is na te denken.

Een open samenleving respecteert een verscheidenheid aan opvattingen, ook morele opvattingen over wat in een concreet geval een fatsoenlijke dan wel onethische keuze is. Ze erkent dat moreel handelen vrijheid vereist, dat de mens eerst in vrijheid moreel kan handelen(4). Ze beseft dat er ruimte moet zijn voor twijfel in plaats van de morele zekerheid die de waarheid in pacht heeft. Ze ziet in dat het beter is om door een verscheidenheid aan preferenties toe te laten méér kansen te scheppen voor mensen dan door het opleggen van gelijke preferenties aan iedereen een collectieve verarming te organiseren.

vage rechtsnorm

In een rechtsstaat beseft men dat er een hemelsbreed verschil is tussen de morele aansprakelijkheid waarbij burgers elkaar aanspreken op hun al dan niet fatsoenlijk handelen, en de verantwoording die een burger verplicht kan worden in een juridische procedure af te leggen. Dat laatste is uitermate problematisch wanneer de rechtsnorm (verbod van onverantwoord onderscheid) uitermate vaag is en zeer subjectief kan worden ingevuld naargelang wie erover moet oordelen. 

In een op fundamentele vrijheden gegronde rechtsstaat ziet men in dat wanneer een burger gebruik maakt van zo’n fundamentele vrijheid, hij voor een onderscheid dat hij maakt tussen personen in rechte géén andere verantwoording hoeft af te leggen dan dat hij van zijn vrijheid gebruik maakt, ook al kan – en moet – hij als persoon door medeburgers moreel ter verantwoording worden geroepen. De vrijheid als dusdanig is een voldoende rechtvaardiging voor die keuze, ook al houdt die een ongelijke behandeling in. In die zin is de vrijheid om te discrimineren, d.w.z. zich niet in rechte te moeten verantwoorden voor een ongelijke behandeling, de kern van elk van die fundamentele vrijheden. 

Dat is een politieke keuze, zeker, maar het alternatief is dat die vrijheden enkel nog in naam bestaan en volledig uitgehold worden. Dat sluit niet uit dat er, anders dan in de bv. de vrijheid van meningsuiting, gradaties zijn in de economische vrijheid: de weigering iemand te bedienen in het geval van een massaproduct is, zoals de Duitse wetgever terecht heeft ingezien, van een heel andere aard (men kan dat een een negatieve keuze noemen) dan de vrijheid om te beslissen aan wie men iets geeft waarvan er maar 1 exemplaar is (een positieve keuze).

Meer kansen geven aan meer mensen vereist juist de versterking van die vrijheden, maatregelen om nieuwkomers toegang te verschaffen tot de markten, om minderheidsgroepen de mogelijkheid te geven zich op discriminerende wijze zelf te organiseren, een billijk belastingsysteem dat compenseert wie sociale risico’s draagt en wie extra verantwoordelijkheid opneemt beloont. Quota zijn daarbij in sommige gevallen een kleiner kwaad dan een discriminatieverbod dat eleutherofobie (angst voor de vrijheid) blootlegt.

En o ja, de lezer zal zelf wel de drogredenering ontdekt hebben bij Farid Zhanoun ("Een brood is geen taxichauffeur", dS 28 oktober 2014), die waar ik het heb over discriminatie tussen bakkers wegens hun politieke overtuiging, mij verwijt het over het onderscheid tussen bruin en wit brood te hebben.

(1) F. ZHANOUN, "Een boord is geen taxichauffeur", de Standaard 28 oktober 2014, http://www.standaard.be/cnt/dmf20141027_01345076.
(3) Erwin MORTIER, "Ik ga Laurette Onkelinx gelijk geven", De Morgen 27 oktober 2014, http://www.demorgen.be/binnenland/ik-ga-laurette-onkelinx-gelijk-geven-a2102600/
(4) Vgl. F.C. von SAVINY: "Das Recht dient der Sittlichkeit, aber nicht indem es ihr Gebot vollzieht, sondern indem es die freye Entfaltung ihrer, jedem einzelnen Willen innewohnenden Kraft sichert" (Das System des heutigen Römischen Rechts, I, p. 331).

Deze bijdrage verscheen licht ingekort in De Standaard 30 oktober 2014 (http://www.standaard.be/cnt/dmf20141030_01351575)

donderdag, oktober 30, 2014

De ene eerbetuiging is de andere niet

Matthias Storme kijkt met gemengde gevoelens terug naar de investituur van de federale regering, dat door francobelgische oprispingen een andere wending heeft gekregen dan had gemoeten. 
Investituurdebat in de Kamer. Zo heet met een geleerd woord het debat over de regeringsverklaring voor de vertrouwensstemming over een nieuwe regering. De eerste Belgische regering met de N-VA. De eerste Belgische regering waarin een Vlaams-nationale partij de sterkste partner is (al uit zich dat door de grendelgrondwet natuurlijk niet in het aantal ambten). Op dezelfde dag twee relletjes rond een persoon die in zijn jonge jaren betrokken was bij een misdadige organisatie en op latere leeftijd een respectabel politicus was. Beiden hebben zich bekeerd tot de parlementaire democratie en hun eerdere politieke methode in hun handelen afgezworen. Geen van beiden zou echt publiekelijk zijn jeugdzonden veroordeeld hebben. Je zou denken aan het woord van Mitterrand 'men verloochent zijn verleden niet, maar men verandert, en daarmee is alles gezegd'.

Het loutere trekken van de parallel zal voor de goegemeente allicht schandalig zijn, als U weet over wie het gaat: Nelson Mandela en Bob Maes. In Kortrijk vond een N-VA gemeenteraadslid het geen goed idee een plein naar Mandela te vernomen, omdat hij betrokken was bij een terroristische organisatie. In de federale vond vindt de franco-belgische oppositie het een hysterisch huilconcert waard dat Bob Maes op zijn verjaardag het privébezoek kreeg van een N-VA-minister en staatssecretaris omdat hij betrokken was bij het collaborerende VNV. Publieke verering in steen gehouwen enerzijds, een private verjaardagswens anderzijds. Je zou denken dat het eerste toch eerder betwistbaar zou moeten zijn dan het tweede, het eerste eerder te veel van het goede is dan het tweede. Bovendien lijkt het er toch wel op dat Mandela veel verregaander persoonlijk bij terreurdaden betrokken was dan Maes. Natuurlijk zijn de verdiensten voor een zekere pacificatie na zijn bekering van Mandela ook een stuk belangrijker.
Maar de echte redenen voor de wel zeer uiteenlopende maten en gewichten zijn natuurlijk andere. Gewelddaden uit een 'linkse' periode blijven je niet achtervolgen eens je het geweld verlaten hebt, zolang je ideologisch maar correct bent en blijft. 'Rechtse' ideologische opvattingen, zelfs zonder dat er geweld is gebruikt, blijven je achtervolgen, zolang je je niet tot de andere zijde hebt bekeerd. De  pseudowetenschappelijke basis wordt gelegd door auteurs die natuurlijk niet kijken naar wat een persoon werkelijk gedaan heeft maar die zich wel in allerlei bochten wringen om vreselijke opvattingen te detecteren die achter een braaf masker zouden schuilgaan.

Dat is de eerste wijze waarop twee maten en gewichten worden gehanteerd. In België komt daarbovenop nog een tweede methode, waarbij een vergelijkbaar schema wordt gebruikt om Belgische c.q. Vlaamse daden en opvattingen te beoordelen of te laten meespelen. De maat die men hanteert hangt af van de graad van nuttigheid die iemand vertoont om de franco-belgische privilegies te helpen bestendigen, of toch minstens de linkse meerderheid in franco-belgië. Wie braaf meedoet, moet zich zolang over jeudgzonden niet teveel zorgen maken. Zolang men de 'jaren dertig' (is dat niet de periode van de genocide in onder meer Oekraïene?) ziet als een onuitputtelijke bron van schuld die omgezet wordt in transferten naar een francobelgisch Danaïdenvat is er geen probleem. Maar o wee als men dat spelletje niet meespeelt. Dan vallen de echte maskers af. Onder het mom van de bestrijding van de haat wordt de haat ten volle geëtaleerd. De haat jegens de Vlamingen heeft vele gezichten, maar er is er een dat ons allen de komende jaren toch wel het meest zal bijblijven. U mag raden wie.

(Deze bijdrage verscheen in Grondvest november 2013)

maandag, oktober 27, 2014

Matthias Storme krijgt zitje in Gelijkekansencentrum

Interview door peter de Lobel verschenen in De Standaard van 27 oktober 2014, (http://www.standaard.be/cnt/dmf20141026_01343482).

Matthias Storme wordt bestuurder in het Interfederaal Gelijkekansencentrum. Dezelfde Storme die ooit vóór discriminatie pleitte? Jawel. ‘Ik pleitte nooit voor het recht op discriminatie, maar wel voor de vrijheid om te discrimineren.’ Als die vrijheid er niet is, dan kunnen we ons hele rechtssysteem overboord gooien, waarschuwt hij.
Uitgerekend professor Matthias Storme (KU Leuven), de man die discrimineren als een fundamentele vrijheid ziet – uitgerekend hem – stuurt de N-VA naar de raad van bestuur van het Interfederaal Gelijkekansencentrum. Sabotage! zeggen zijn tegenstanders onomwonden. ‘Ik zie het probleem niet, hoor’, zegt Storme. ‘Het is tijd om daar de pensée unique wat te doorbreken. Du choc des idées jaillit la lumière.’
Leg eens uit hoe u het daar gaat laten botsen?
‘De wettelijke definitie van discriminatie is een ongelijke behandeling waarvoor men zich niet rechtvaardigt. Terwijl het net een fundamentele vrijheid is om niet elk gebruik van je fundamentele vrijheden te moeten rechtvaardigen. Dat neemt niet weg dat er beperkingen kunnen zijn aan die fundamentele vrijheden. Maar die beperking mag niet zijn dat je elk gebruik van die vrijheden moet rechtvaardigen. Dan kom je op zeer gespannen voet met het grondwettelijke concept van vrijheden. Dat bepaalde dingen niet gezegd mogen worden, kan dan weer wel zo’n beperking zijn. Helaas zijn veel mensen blijkbaar niet in staat om een aantal basisbegrippen te begrijpen.’
En daar lijkt u wel schik in te hebben, in wat polemiek over misbegrepen uitspraken.
‘Als ik me over elke dommigheid die er gezegd wordt, zou moeten opwinden, ik zou binnen de zes maanden overlijden aan een hartinfarct. Veel reacties zijn van een idioot simplisme, bewust of onbewust. Blijkbaar vinden veel mensen het te moeilijk om wat langer te luisteren. Terwijl ik veel van die dingen eerder al gezegd heb, onder meer in een lezing in 2005, die blijkbaar niemand de moeite vindt om...’
Toch wel. U wijst daarin op het onderscheid in discriminatie door de overheid en burgers. Die eerste groep mag dat niet, de tweede wel.
‘Dat is inderdaad een fundamenteel verschil. De overheid mag niet discrimineren en moet voor elke ongelijke behandeling een verantwoording geven, omdat de wet ook geldt voor wie er niet mee instemt. Maar met een uitbreiding naar privépersonen omdat ze in een machtspositie zouden staan, heb ik wel een probleem. Want wat is een machtspositie? Volgens het Grondwettelijk Hof gaat het om zowat elke dienstverlener of verkoper. In Duitsland bekijkt men dat anders. Daar deelt men op in Massengeschäfte(grote handelszaken, red.) die een publiek aanbod doen en persoonlijke transacties. Een onderneming of een eigenaar die honderd woningen verhuurt, valt onder die discriminatiewetgeving. Maar bij een louter persoonlijke transactie geldt dat niet. Dat is een voorbeeld dat het overwegen waard is.’
Zonder discriminatie is er ook geen zingeving, zorg en solidariteit mogelijk, zegt u. Het zijn dat soort dingen die u bedoelt als u pleit voor discriminatie.
‘Pas op, ik pleitte nooit voor het recht op discriminatie, maar voor de vrijheid om te discrimineren. Als je liefde en vriendschap moet verantwoorden, worden ze waardeloos.’
En daar is de discriminatie zelf dus gerechtvaardigd.
‘Wanneer discriminatie gerechtvaardigd is en wanneer niet, daarover kan men van mening verschillen. Maar men kan niet zeggen dat je alleen mag discrimineren als je je kan rechtvaardigen. Dat botst op de fundamentele vrijheden. Dan kan je het hele rechtssysteem overboord gooien en vervangen door die ene zin: je wordt gestraft als je iets doet wat je niet kan rechtvaardigen.’
‘Discriminatie door klanten is bijvoorbeeld door geen enkele wet verboden, zo stelt ook het Grondwettelijk Hof. En dat is zinvol. Nu is er discussie over mensen die alleen een blanke taxichauffeur zouden willen. Maar als de klant niet mag kiezen, dan mag je binnen de kortste keren ook niet meer kiezen of je je brood bij een rode of een blauwe bakker koopt.’
‘Men bekijkt discriminatie altijd onmiddellijk als iets negatiefs, terwijl, als je lang genoeg doorvraagt, je bij iedereen op dit soort discriminatie stoot. Het is de slang die in haar eigen staart bijt.’
Welke discriminatieproblemen ziet u zelf nog?
‘Er zit een contradictie in groepsdenken. Dat men discriminatie van een individu te vaak doortrekt naar een bepaalde groep waartoe dat individu behoort, is geen goede zaak. Want omgekeerd gaat zo’n individu dan uit van extra rechten omdat het tot die groep behoort.’
‘In Frankrijk heeft men bijvoorbeeld quota opgelegd over het aantal gehandicapte werknemers dat een bedrijf in dienst moet hebben. Maar, voldoe je daar als bedrijf niet aan, dan moet je een bepaald bedrag storten in een apart fonds dat ten goede komt aan de bedrijven die het wel goed doen. Dat is een zinvolle maatregel om gelijke kansen te geven op basis van een individueel nadeel.’

maandag, september 01, 2014

Mijmering over wetgever en regeerakkoord

Deze zomer is weer een tijd van regeerakkoorden en regeringsonderhandelingen. De Vlaamse regering is er, de federale zal allicht veel minder lang op zich laten wachten dan na de verkiezingen van 2010. Over de vraag of dat laatste vanuit Vlaams-nationaal oog- punt een goede zaak is of niet, kan men van mening verschillen. Politiek is niet zoals men soms zegt de kunst van het haalbare, maar wel de kunst om het wenselijke haalbaar te maken; over de strategie om het wenselijke waar alle Vlaams-nationalisten het ongeveer over eens zijn haalbaar te maken, kan men evenzeer van mening verschillen. 

Wel is het goed eraan te herinneren dat het regeringsloze tijdperk van vier jaar geleden vanuit democratisch oogpunt een zeer goede zaak is geweest.Voor het eerst in decennia kon een parlement grotendeels het werk doen waarvoor het verkozen is zonder te worden gedicteerd door een regering: de wetgeving verbeteren. Over de partijgrenzen heen is daar goed gebruik van gemaakt (bv. een nieuwe nationaliteitswet). Eens er een regering is, verliest het parlement vaak zijn tanden. Regeerakkoorden beperken vaak de marge voor wisselmeerderheden. Hoe dikker de regeringsbijbel, des te min- der kan het parlement zijn grondwettelijke taak vervullen. Artikel 34 van de Belgische Grondwet bepaalt dat alle machten uitgaan van de natie en worden uitgeoefend op de wijze door de Grondwet bepaald. In het stelsel van de Grondwet is het het parle- ment dat de wetten maakt en de regering die die uitvoert. Een regeerakkoord leidt er vaak toe dat het net omgekeerd is; de grondwettigheid van regeerakkoorden is dan ook zeer twijfelachtig. Niet dat we in dit land op een ongrondwettigheidje meer of minder kijken natuurlijk. Maar misschien mag er wel eens aan worden 
herinnerd.

Waar ook aan mag worden herinnerd is de grondgedachte achter de werkverdeling tussen parlement en regering, tussen een wetgevende en een uitvoerende macht. Die grondgedachte is dat de regel niet mag worden gemaakt door diegene die de regel moet toepassen in individuele gevallen. Dat is een belangrijke waarborg voor de burger: de regel mag niet eerst worden gemaakt in functie van een individueel geval; anders zou men in theorie wel gelijkheid voor de wet kennen, maar is die gelijkheid veeleer fictie. Daarom hoort het niet dat het parlement wetten maakt voor individuele gevallen. De burger heeft het recht een individuele beslissing steeds te laten toetsen aan een algemene norm, om te zien of de gelijkheid voor de wet is gerespecteerd. Dat wetten vaak worden gemaakt naar aanleiding van bestaande misstanden, is natuurlijk wel nor- maal. Een verantwoordelijke wetgever komt dan wel tussen, maar liefst toch met enige bezinning; de bedoeling moet daarbij steeds zijn om voor de toekomst een betere regel te hebben.

Ook de voorbije jaren werd er te vaak aan ‘overshooting’ gedaan, en ministers als Milquet waren gespecialiseerd in zo’n steekvlampolitiek (denk recent aan de ‘(anti)seksismewet’. Men zou denken dat dit minder in onze Vlaamse aard ligt, maar helaas zijn er ook aan Vlaamse zijde voorbeelden genoeg. Kunnen wij als burgers in onze acties en reacties daar misschien ook even bij stilstaan?
 

Deze column verscheen in Grondvest, september 2014, p. 5 (http://vvb.org/file?fle=4425).

zaterdag, juli 26, 2014

Een West-Lothian conundrum* in Vlaanderen: de provincievrije steden

Bedenkingen bij de Vlaamse regeringsverklaring

Als Antwerpen en Gent straks 'provincievrij' worden, krijgen we dan 'provincie-arme' provincieraadsleden voor die beide steden? Matthias Storme staat stil bij een nieuw staatkundig curiosum.
In het Vlaams regeerakkoord staat te lezen dat de provincies afgeslankt worden: zij oefenen niet langer persoonsgebonden bevoegdheden uit en wat betreft de steden met meer dan 200 000 inwoners (dus Gent en Antwerpen) ’oefenen ze niet langer bovenlokale taken uit en nemen geen gebiedsgerichte initiatieven meer’. De tekst gaat verder: ‘de provincies zullen de opbrengsten die hun eigen belastingen genereren in steden met meer dan 200.000 inwoners, doorstorten aan die steden’. 
Antwerpen en Gent worden dus ‘provincievrij’ zoals sommigen reeds schreven. Dat is op zichzelf niet zo nieuw. In Duitsland zijn de grotere steden ook 'kreisfreie Städte’ die niet onder een Landkreis vallen, maar rechtstreeks onder het Land (deelstaat). Of, als we het perspectief wat veranderen: de grote steden Bremen en Hamburg zijn zelf deelstaten die rechtstreeks onder de Bund vallen (een statuut waarmee het Brussels Gewest een zekere gelijkenis zou vertonen, ware het niet dat er daar nog steeds 19 gemeenten zijn; alhoewel: de deelstaat Bremen bestaat ook uit twee gemeenten). Historische voorlopers van die 'kreisfreie’ steden waren de 'rijkssteden’, die niet aan een landsvorst onderworpen waren maar rechtstreeks deel uitmaakten van het Duitse Rijk.
Evenwel doet dit een interessante vraag rijzen, namelijk of de inwoners van Antwerpen en Gent dan nog kiesrecht kunnen hebben bij de provincieraadsverkiezingen. Weliswaar zegt het akkoord niet uitdrukkelijk dat deze twee steden geen deel meer uitmaken van de provincie, wellicht omdat dit krachtens art. 5 II en 6 van de grondwet een federale bevoegdheid is, maar de facto komt het daar op neer. Toch lijkt het grondwettig niet te kunnen om de inwoners van Gent en Antwerpen geen provincieraadsleden meer te laten verkiezen. Maar die leden zetelen dan wel in een raad waarvan de beslissingen niet gelden voor de gemeenten waaruit ze verkozen zijn. Dit lijkt te botsen met het basisbeginsel 'No representation without taxation’ (waarvan de keerzijde iets bekender is). De vraag die hier rijst is in het Verenigd Koninkrijk bekend geworden onder de naam 'West-Lothian conundrum’ (of West-Lothian question): de in het Britse Parlement (Westminster) gekozen volksvertegenwoordigers uit West-Lothian - een willekeurige kieskring uit Schotland - mogen in Westminster immers beraadslagen en stemmen over heel wat materies waarvoor in Schotland het Schotse Parlement bevoegd is, en beslissen dus mee over zaken die énkel voor Engeland en Wales gelden.
In België kenden we dit vraagstuk tot nu toe enkel door de fusie van Vlaams Gewest en Vlaamse Gemeenschap, waarbij het Vlaams Parlement in het Brussels Gewest enkel persoonsgebonden bevoegdheden heeft en geen gewestbevoegdheden. Om die reden mogen de leden van het Vlaams Parlement die in Brussel verkozen zijn, niet meestemmen in gewestzaken. Als we dit doortrekken naar de provincievrije steden, zouden de provincieraadsleden uit die steden enkel nog mogen stemmen voor de heffing van de provinciebelasting, die immers ook in die steden zou worden geheven maar wel doorgestort. In alle andere materies zouden zij niet mogen deelnemen aan beraadslaging en stemming. Dat wordt voorwaar nog een kleinere opdracht dan die van onze nieuwe senatoren. We krijgen er in ieder geval weer een staatkundig curiosum bij.

* Een 'conundrum' is een haast onoplosbaar dilemma of raadseltje.

Deze bijdrage verscheen eerst in Doorbraak 25 juli 2014.

woensdag, mei 21, 2014

Neem Europa zijn open debat niet af

Minder macht voor de lidstaten, meer macht voor het Europees Parlement: dat is het heersend discours in het aanschijn van de Europese verkiezingen. Matthias Storme is het daar niet mee eens. ‘Meer Europa’ over precies die thema’s waarover grote onenigheid bestaat, dreigt tot een polarisering op zijn Amerikaans te leiden.
-------
De voorbije weken werd er uitvoerig voor gepleit om de voorzitter van de Europese Commissie door de fracties van het Europees Parlement te laten bepalen. Die fracties hebben elk hun kandidaat naar voor geschoven en het zou, zo zegt men, een kaakslag voor de democratie zijn als niet een van de Spitzenkandidaten de opvolger van José Manuel Barroso wordt.
Ook wordt ervoor gepleit om de Europese besluitvorming meer te politiseren. Die besluitvorming wordt nu door velen als te technocratisch beschouwd en/of te veel bepaald door de nationale politieke opinies. Die politisering zou dan moeten leiden naar een meer Europees politiek debat, een Europese publieke opinie. En zo zou het argument worden gecounterd dat het zwaartepunt van de democratie best bij de naties blijft liggen, omdat daar ook het democratisch debat plaatsvindt.
Om meerdere redenen vind ik dat niet zulke goede ideeën. Tot vandaag is er in het Europees Parlement niet echt een meerderheid en een oppositie zoals we die in Vlaanderen, België en vele andere parlementaire democratieën kennen. In dat parlement wordt er daardoor veel meer met een open geest gedebatteerd en zien we bij de stemmingen steeds wisselende meerderheden.
En zo hoort het eigenlijk in een democratie. In landen waar er duidelijk een meerderheid en een oppositie zijn, verliest het parlement een groot deel van zijn macht, zoals de nationale politiek duidelijk bewijst. Merkwaardig genoeg is de enige periode in de laatste vijftig jaar waarin het Belgische parlement ‘normaal’ functioneerde, die van de grote regeringscrisis van 2010-12. Zolang er nog geen meerderheid en oppositie waren, kon het parlement echt zijn rol spelen, en toen zijn er belangrijke wetten door het parlement zelf gemaakt (zoals een nieuwe nationaliteitswet). Sinds er een ‘normale’ regering is, is het parlement weer grotendeels gedegradeerd tot stemmachine van kabinetsontwerpen.
Maar weinig democratieën hebben geen last van dat fenomeen: Zwitserland, waar de regering wel door het parlement wordt verkozen maar uit omzeggens alle partijen bestaat (de zogenaamdeKonkordanzdemokratie) en de VS, waar de regering geen meerderheid in het parlement (Congress) moet hebben (omdat zij door een rechtstreeks verkozen president wordt samengesteld) en gedurende vele decennia over de partijgrenzen van Democraten en Republikeinen heen wetten werden gemaakt. En ook het huidige Europese Parlement dus. Het zou dan ook zeer jammer zijn om dat te zien verloren gaan.
Technische regeltjes
De politisering waarvoor men pleit, houdt vaak ook in dat men de rol van de lidstaten wil terugdringen. ‘Zuiver’ Europese instellingen als Commissie en vooral Parlement zouden meer te zeggen moeten hebben over de grote politieke en sociale vragen, klinkt het. Europa zou zich daarop moeten profileren, in plaats van als economische regulator massa’s technische regeltjes over ons uit te storten (waarvan Hendrik Vos haarfijn het nut al verdedigde, DS 14 mei ).
Maar dan zouden Commissie en Parlement meer macht krijgen over net die vragen waarover onze samenlevingen verdeeld zijn en waarover vooral de Europese samenleving als geheel sterk verdeeld is.
Hier dreigt een tweede gevaar, een waarvan de jongste jaren in de VS al duidelijk werd wat de gevolgen kunnen zijn. Als we de rol van de lidstaten terugschroeven in die zaken waarover de Europese samenleving verdeeld is, riskeren we een Europa te scheppen dat zoals de VS diep politiek verdeeld is. Precies door de grote maatschappelijke en politieke thema’s naar Washington te verschuiven, is dat land meer verdeeld dan ooit tevoren: er zijn ‘rode staten’ (Republikeinen) en ‘blauwe staten’ (Democraten) en die praten niet meer met elkaar. In het Congres wordt er ook niet meer over de partijgrenzen heen gepraat, want omzeggens elk thema wordt een federaal campagnethema.
Europeanisering
Dit is geen pleidooi voor Europese ‘achterkamertjespolitiek’, integendeel. We moeten juist het open debat in het Europees Parlement veiligstellen. Waar anderzijds wél nood aan is, is een ‘europeanisering’ van de nationale parlementen, zoals onder meer Mark Elchardus (DS 17 mei) bepleit: de nationale parlementen (en bij ons zijn dat ook de deelstaatparlementen) moeten meer betrokken worden bij de besluitvorming van de lidstaten over en in de Europese Unie en moeten er meer tijd en middelen voor inzetten. Dat is veel en veel belangrijker dan een overtrokken aandacht voor Spitzenkandidaten voor de Europese Commissie.

Matthias Storme. Gewoon hoogleraar (KU Leuven) en medestichter van het European Law Institute. Doceerde jarenlang Europees recht. Kandidaat voor het Europees Parlement voor N-VA.

Deze bijdrage verscheen in De Standaard van 21 mei 2014: http://www.standaard.be/cnt/dmf20140520_01112849

donderdag, mei 01, 2014

Zelfbeschikkingsrecht is moeilijk in te vullen

Professor Matthias Storme, hoogleraar in de rechten aan de KU Leuven is advocaat, oud-voorzitter van het OVV en kandidaat bij de Europese verkiezingen. Storme is bekend in de Vlaamse beweging en heeft tijdens het internationaal symposium in Gent een uitstekende beeld opgehangen over zelfbeschikkingsrecht voor volkeren.Wij spraken met hem op zijn kantoor aan de Coupure in Gent.
Grondvest: Is zelfbeschikkingsrecht een mensenrecht?
Storme: ‘Het internationaal zelfbeschikkingsrecht voor volkeren is een algemeen beginsel, maar er is discussie over de draagwijdte ervan. Iedereen is het eens over het principe, maar niet over de invulling. Er zijn verdragen en uitspraken van internationale rechtscolleges. De enge interpretatie roept tegen ons dat het zelfbeschikkingsrecht enkel diende voor de dekolonisatie.Vele instanties interpreteren het ruimer; als het recht op secessie of separatisme. Er is geen “wereldautoriteit” om zich daarover uit te spreken. We zien echter toch dat veel documenten – die gezag hebben in internationaal recht – het zelfbeschikkingsrecht toch uitwerken en erkennen. Het bekendste voorbeeld uit de geschiedenis is Amerika, en dichter bij ons het “Plakkaat van Verlatinghe” waarbij in 1581 Filips II werd afgezet.’
Hoe kan Vlaanderen zich beroepen op het zelfbeschikkingsrecht?
‘Zelfbeschikkingsrecht is moeilijk in te vullen omdat we moeten definiëren wat een volk is, welke kritische massa je moet hebben om recht op secessie te hebben.Wat speelt er mee? Of er een regering, een parlement, een grondgebied is. Dan is het niet zo moeilijk om te zien dat Vlaanderen, Catalonië, Baskenland en Schotland daaraan voldoen. Anderen zeggen dat er sprake moet zijn van verdrukking, bijvoorbeeld de Kosovaren die door de Serven werden verdrukt. De Vlamingen worden niet verdrukt, maar we slagen er niet in om de politiek te voeren die we nodig hebben.’
Hoe ontstaan nieuwe staten?
‘Veelal ontstaat een staat en wordt ze achteraf erkend, zoals België en Kosovo. Ook de Baltische Staten hebben zich zo onafhankelijk van Rusland verklaard. Er is geen kant-en-klaar scenario. Er zijn wel enkele criteria die een rol spelen en die bepalen of een secessie lukt of niet. Met een louter moreel principe kom je er niet, maar de kans dat het slaagt, hangt toch ook af van het feit of men het kan legitimeren. Het is niet alleen een machtsspel. Een meer voor de hand liggend scenario is enerzijds dat je kan aantonen dat je een meerderheid van de bevolking mee hebt. Anderzijds zijn er ook geslaagde afscheidingen waar men daarvan nooit zeker is ge- weest, maar van het geschikte moment gebruik maakte. De Grieken noemden dat “kairos”. Een momentum kan zich ook aandienen als niet iedereen voor is, maar als er minder tegen zijn.’
Kan een referendum hierover in Vlaanderen?
‘Een referendum is niet verboden maar kan alleen maar raadgevend zijn.Voor een bindend referendum moet je eerst de grondwet wijzigen. Voor Franstalig België heeft men het consultief referendum ingevoerd, maar de Vlaamse par tijen zijn tegen, ook de N-VA. Het is meestal de overtuiging dat politici hun verantwoordelijkheid moeten nemen en niet moeten laten afhangen van populaire stem- mingen. Anderzijds kan je ook zeggen dat het Vlaams Parlement voldoende representatief is.’
Hoe staat Europa tegenover zelfbeschikkingsrecht?
‘Dat gaan we pas weten als er een eerste onafhankelijkheidsverklaring is. Het zou wel interessant zijn als de Schotten op 18 september ‘yes’ zeggen; dan moet de EU er wel een antwoord op bieden. In het Verenigd Koninkrijk hebben ze al aangekondigd bereid te zijn de uitslag van het referendum te aanvaarden. In Vlaanderen ligt een afscheiding – zonder de Belgische staat volledig op te doeken – nu nog niet op tafel. De verhouding met Europa zou volledig moeten worden uitgeklaard. De EU is één van de grote redenen om te streven naar zelfbeschikking, het is belangrijk om inspraak te hebben in Europa. De deelstaten hebben nu omzeggens geen inspraak. Europa is eigenlijk de push- en pullfactor; het is dé reden waarom de staatshervorming noodzakelijk is. Een Europa van deelstaten maakt geen einde aan het vrij verkeer. De EU maakt een secessie enerzijds onschadelijk en anderzijds bijna noodzakelijk. Er is een duidelijke band tussen de ontwikkelingen in de EU en de radicalisering in Vlaanderen. De huidige lidstaten hebben geen enkele interesse om dat debat te openen. Voor bijvoorbeeld Spanje is het zelfs problematisch. Voor anderen heeft gelukkig voor hen de afscheiding plaatsgevonden voor de aansluiting bij de EU, dit is het geval met 7 van de 28 lidstaten: Letland, Estland, Litouwen,Tsjechië, Slovakije, Slovenië en Kroatië. Als je verder teruggaat in de tijd dan is de meerderheid van de Europese lidstaten ontstaan uit een secessie.’ 
(gepubliceerd in Grondvest mei 2014, http://vvb.org/file?fle=1191)
 
Locations of visitors to this page