donderdag, juli 08, 2021

Uitreiking van de Orde van de Vlaamse Leeuw aan Romain Vanlandschoot te Roeselare

Uitreiking van de Orde van de Vlaamse Leeuw aan Romain Vanlandschoot te Roeselare (kerk Klein seminarie) op 3 juli 2021

Toespraak door prof. Matthias E. Storme, Voorzitter van de Orde van de Vlaamse Leeuw

 

 

Hoogedelgestrenge burgemeester en schepenen in wier stad - de Rodenbachstad - wij te gast zijn, 

waarde Vrouwe directeur van deze school die zo'n belangrijke rol speelde in de heropstanding van Vlaanderen  

(men moet altijd eerst de plaatselijke goden eren), 

Hooggeachte heer en mevrouw Vanlandschoot en familie,

en eerdere dragers van de Orde van de Vlaamse Leeuw,

Dames en heren vertegenwoordigers van ons volk op de verscheidene niveaus,

Waarde landgenoten uit Noord- en Zuid-Nederland ! 

 

Zoals U weet wordt de Orde van de Vlaamse leeuw sinds 1971 regelmatig toegekend, vandaag voor de 38e maal, ter erkenning van verdiensten in verband met :

- een consequente en kordate houding in de sociale en culturele ontvoogding van de Vlaamse gemeenschap;

- prestaties die de integratie van de Nederlanden bevorderen;

- acties en initiatieven met het oog op de uitstraling van de Nederlandse taal en cultuur.

 

Van die 37 gedenken we vandaag degenen die ons sinds 2019 verlaten hebben: Gaston Durnez, Roger Marijnissen, Jan Verroken en Cyriel Moeyaert.

 

In de geschiedenis van de Orde werden onder deze omschrijving vele soorten verdiensten gelauwerd, zij het dat historisch onderzoek en geschiedschrijving toch nog maar voor de derde maal de doorslaggevende verdienste is geweest waarvoor een laureaat werd geëerd; de tweede maal was dat in 2016 met Lieve Gevers en Louis Vos.

 

Romain Vanlandschoot kennen we natuurlijk allemaal als de biograaf van Hugo Verriest (2014[1]), Albrecht Rodenbach (2002[2]) en Cyriel Verschaeve (1998[3]), maar ook van Michiel Vandekerckhove (1980[4]), Joris Lannoo (2011[5]), Dom Smits (2006[6]) en ten dele Joris van Severen[7]. Eerstdaags mogen we zijn boek verwachten over de Frontpartij kort na de Eerste Wereldoorlog. Daarnaast zijn er nog talloze stevig gestoffeerde bijdragen in Wetenschappelijke Tijdingen, in Vlaanderen, in De Biekorf en Gezelliana, in Verschaeviana en de AKVS-Schriften, in De Roede van Tielt en vele andere tijdschriften, in de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, waarmee hij tot een van de grootste kenners, wellicht de grootste levende kenner, van de Vlaamse Beweging in West-Vlaanderen in de tweede helft van de 19e eeuw en eerste helft van de 20e eeuw uitgroeide. Door zijn grote inzet als redacteur van meerdere van die tijdschriften heeft hij ook talloze andere auteurs en wetenschappers hulp geboden. En natuurlijk is er de bezielende leraar in het Sint-Jozefscollege te Tielt en het Vrij Technisch Instituut Sint-Jozef te Tielt.

 

Zeker de drie eerstgenoemde biografieën, Verschaeve, Rodenbach en Verriest, zijn monumentale werken waarin Romain Vanlandschoot het leven van de persoon en zijn omgeving zeer uitvoerig volgt en aan de hand van talloze primaire bronnen ontleedt en beschrijft en hem zo tot zijn recht laat komen. Dat laatste betekent vooral ook de persoon en zijn handelen verklaren, wat zeker niet wil zeggen dat er geen oordeel mag worden geveld, zolang dat de recht doet aan complexiteit, zonder goedpraten noch zwartmaken. 

De geschiedschrijving en zeker de biografie is voor Romain Vanlandschoor noch hagiografie noch pathografie[8]. Zeker, Romain Vanlandschoot heeft op zijn manier een stuk Vlaamse geschiedschrijving, zeker rond enkele Vlaamse Koppen, gedemythologiseerd. Berten Rodenbach werd, zoals hij het zelf schreef, ontdaan van franje en vastgelopen folklore (p. 66). Kapelaan Verschaeve werd, in de woorden van Bruno Dewever, in zijn werk een reus met korte beentjes[9]. Maar die demythologisering[10] strekt er niet toe om mensen te reduceren, om helden klein te maken: de betrokkenen komen er niet simplistischer uit, maar juist complexer. Ze komen eruit als mensen van vlees en bloed, met hun twijfels en verscheurdheden. Bij Gezelle, Verschaeve of Van Severen komen de verschillen tussen onderscheiden fazen in hun leven en werk beter tot uiting. Bij Verschaeve kregen, zoals Lode Wils in zijn recensie schreef, zijn "literaire scheppingen even- zeer de aandacht als zijn optreden in de Vlaamse beweging. Op beide domeinen werd hij sereen en kritisch beoordeeld"[11]. Bij Verriest en Rodenbach verschijnt hun moderniteit tezamen met de romantiek, ja de romantiek als opening naar de moderniteit, weg uit vastgeroeste classicistische modellen[12]. Het is niet omdat Verschaeve in de vroegromantiek van Schiller is blijven steken, dat dit ook voor andere romantici geldt. Zoals Lieve Gevers schreef in haar recensie, komt Hugo Verriest "in de biografie naar voren niet enkel als een ‘unieke verbindingsfiguur’ in de Vlaamse beweging maar ook als ‘pluralistische katholiek en verdraagzaam flamingant’"[13]. De samenwerking tussen Verriest en Vermeylen werd nader uitgewerkt in een reeks van drie artikelen in Wetenschappelijke Tijdingen[14]Vanlandschoot laat ons het vernieuwende aan Verriest en Rodenbach zien, dat niet alleen door antiflaminganten wordt ontkend maar ook door sommige flaminganten werd verduisterd.

 

Vanlandschoot eindigt zijn biografie van Verschaeve met de wijze woorden:“Van zijn hele leven en streven werd een genuanceerd beeld geschetst. Het laatste woord echter over kritische afweging van mens en tijd bestaat niet in de wetenschap van de geschiedenis en van de biografie. Maar er is in deze biografie eerlijk gezocht naar het voorlaatste woord.” 

 

Wanneer Romain Vanlandschoot in 2019 nog even terugkomt op Verschaeve in Wetenschappelijke Tijdingen[15], besluit hij: "Het centenaarsgewicht van twee controversiële decennia heeft ertoe geleid dat zijn historische verdiensten van voor 1930 grotendeels uit het geheugen zijn verdwenen en nog slechts opduiken in publicaties over het eerste kwart van de twintigste eeuw. Verschaeve heeft een forse hand gehad in de formatie van de kaholieke Vlaamse studentenbeweging voor 1914; hij heeft een beslissende rol gespeeld in de Frontbeweging achter de IJzer 1915-1918; en ten slotte heeft hij groot aandeel gehad in het ontstaan en de werking van de eerste nationalistische politieke partij, het Vlaamsche Front, 1919-1925. Men kan het met dat laatste niet eens zijn, maar het heeft gezorgd voor een diversifiëring van het politieke leven in Vlaanderen, met een invloed die doorwerkt in alle opeenvolgende nationalistische formaties tot op vandaag. Het is begrijpelijk dat de Verschaeve van 1940-1949 in het brandpunt van de belangstelling is blijven staan, zowel bij voor- als bij tegenstanders. Maar de geschiedenis is niet gediend met bewust partiële aandacht. Het is de hele Verschaeve die moet begrepen worden, in het licht van onze voortschrijdende historische kennis". 

 

Bruno Dewever commentarieert die bijdrage met een opstevig compliment dat voor heel het œuvre van Romain Vanlandschoot geldt schrijft daarbij: "Hij pleit voor een kennisnemen van de geschiedenis in al zijn complexiteit en weerbarstigheid en tegen een eenzijdige instrumentalisering"[16].

Uiteindelijk is dat ook een streven "Ter waarheid". Zoals Rodenbach dichtte:

"Ter waarheid streeft mijn twijfelend gedacht ...."

en verder

"Ja, zing en dicht - maar steeds beheersche waarheid, 

in het vroedend voorhoofd gerust en kalm gedregen, dicht en zang."

Of met een woord van Daniel Patrick Moynihan: You are entitled to your opinion. But you are not entitled to your own facts”.

Twee specifieke aandachtspunten die mij troffen in het werk van Romain Vanlandschoot wil ik hierbij even naar voor brengen, waarvan het eerste aansluit bij de analyse van daarnet, nl. de aandacht voor de receptiegeschiedenis. 

Het eerste hoofdstuk van het boek over Rodenbach - al had ik dat eerder als laatste verwacht - is een boeiend verhaal over de wijze waarop hij werd gerecipieerd. Romain Vanlandschoot bracht ons verder ook boeiende stukken van de receptiegeschiedenis van onder meer Guido Gezelle[17]. Het is tegelijk een verhaal over hoe zij werden geïnstrumentaliseerd maar ook hoe zij hebben geïnspireerd.

Ik heb daar een dubbel gevoel bij. Enerzijds heb ik van Hans-Georg Gadamer geleerd dat de Wirkungsgeschichte van iets of iemand, de wijze waarop iets geïnspireerd heeft of gebruikt is, een meer aan betekenis toont. Anders gezegd, dat de betekenis van in het bijzonder een tekst of een handeling niet kan gereduceerd worden tot de bedoeling van de auteur. Maar in het bijzonder wanneer het over personen gaat staat daar tegenover dat die persoon niet kan worden gereduceerd tot zijn Nachleben, tot de wijze waarop hij gerecipieerd en geïnstrumentaliseerd werd. Vanlandschoot doet dat dan ook totaal niet. Zeker wanneer het erop aankomt een oordeel over een persoon uit te spreken - wat nog iets anders is dan de betekenis van een persoon inschatten - moet die in zijn eigen tijd en ruimte worden beoordeeld, en niet met het geluk en het gelijk van de later geborenen - om de Gnade der späten Geburt te parafraseren, naar het woord van Günter Gaus[18]. Of nog, we hebben geen nood aan suspicion rétroactive, om een woord van de voormalige hoofdredacteur van Esprit, Jean-Marie Domenach te citeren[19].

Het tweede aandachtspunt brengt ons chronologisch bijna aan de andere zijde van de persoon: de aandacht voor het genoten onderwijs. Romain Vanlandschoot kent als geen ander de geschiedenis van het onderwijs in de Vlaamse scholen in vooral de negentiende eeuw[20]. In zijn biografische werken wordt zeer veel aandacht besteed aan het collegeleven maar ook aan de inhoud van dat onderwijs. De flamingante jeugd- en studentenbeweging is ontstaan op de middelbare scholen, met Rodenbach als iconisch voorbeeld, en het is natuurlijk boeiend te analyseren in hoeverre dit door leraars werd bevorderd, dan wel een rebellie tegen de school vormde, een "Groote Stooringe".

Natuurlijk wordt de mogelijkheid van zo'n onderzoek in grote mate bepaald door de wijze waarop die colleges hun archieven bewaard hebben. In vele colleges zijn die omzeggens geheel verdwenen of sterk verwaarloosd. Door de fusies van talloze scholen met een eigen identiteit tot scholen met nauwelijks nog identiteit is er zelfs bij de bewaarde archieven vaak niemand meer die er in thuis is. Hier gaat een reuze belangrijk deel van ons historisch geheugen teloor. Ik durf het hier zeer uitdrukkelijk aanklagen mede omdat het Klein Seminarie waar wij vandaag te gast zijn -  er kon symbolisch geen betere plek zijn - een schitterende uitzondering vormt, een archief waaruit ook Romain Vanlandschoot rijkelijk geput heeft. Ik kan er overigens persoonlijk van getuigen, want ik mocht voor mijn familiegeschiedenis buitengewoon veel hulp ontvangen van de archivaris, de heer Johan Strobbe. Ik vrees, mevrouw de directeur, dat uit zijn opzoekingen wel blijkt dat mijn familie nog een schuld heeft aan deze school wegens onbetaalde internaatsrekeningen uit de jaren 1870 toen mijn overgrootvader wees was geworden. Te Wakken waar ze woonden, was Hugo Verriest toen nog geen pastoor, zodat ook daarvan geen hulp is gekomen en de familie uit arren moede in Gent is terechtgekomen, zij het met leringe en hartstocht van Gezelle en Verriest als immaterieel erfgoed.

Maar even terug terzake. Johan Strobbe publiceerde ook in 2007 het prachtige werk over de geschiedenis van deze school: 200 jaar dichters denkers en durvers. Het Klein Seminarie van Roeselare. Biografie van een college. In zijn recensie van dat boek schreef Romain Vanlandschoot dat men daarin kan lezen hoe de oud-leerlingen van dit college zijn getekend door “de geest van Roeselare, een mix van katholieke spiritualiteit en zendingsmystiek én Vlaamse overtuiging". 

Men zou de geest van Rodenbach verraden door die geest vandaag op dezelfde manier in te vullen, maar dat betekent niet dat die geest niet meer zinvol is. "Dat volk moet herleven" blijft een opdracht voor elke generatie.

Mijn overgrootvader heeft die geest van Roeselare alvast mee naar Gent genomen en doorgegeven, zodat het mij ook persoonlijk ietds doet daarvan hier vandaga te kunnen getuigen.

Ik dacht eraan deze plek te benoemen als een lieu de mémoire voor Vlaanderen, een plaats van herinnering, die jammer genoeg ontbreekt aan het boek van Andreas Stynen over Heilige plaatsen van de Vlaamse beweging[21]. Maar bij nader toezien is een plaats van herinnering niet de plaats waar de geschiedenis werd gemaakt, maar waar ze werd herinnerd. En al is dat laatste ook een aspect van het maken van geschiedenis, deze school is toch veel meer een lieu des faits en moge dat hopelijk ook vandaag nog zijn en lang blijven.

Op het werk van Romain Vanlandschoot is soms de kritiek gekomen dat het toch in grote mate tot West-Vlaanderen beperkt is. Maar wij mogen ons gelukkig prijzen dat zijn werk in één streek diep graaft eerder dan overal aan de oppervlakte te blijven. En West-Vlaanderen moge dan al belangrijke lieux de mémoire bevatten, het was en blijft toch een lieu de faits, een plaats van daden waar de geest nog waait. Van die res gestae en hun geest is Romain Vanlandschoot de grote kroniekschrijver.

 

 

Om al deze redenen en vele andere hebben we U op voorstel van Frans-Jos Verdoodt de Orde van de Vlaamse leeuw toegekend en wil ik nu met groot genoegen U nu het hieraan verbonden zilveren plaket overhandigen, waarna U vandaag het voorlaatste woord krijgt.

 



[1] R. VanlandschootHugo Verriest, Lannoo Tielt 2014.

[2] R. VanlandschootAlbrecht Rodenbachbiografie, Lannoo Tielt 2002.

[3] R. VanlandschootKapelaan Verschaevebiografie, Lannoo Tielt 1998.

[4] R. VanlandschootMichiel Vandekerckhove. Leven en werk, Comité biografie M. Vandekerckhove 1980.

[5] R. VanlandschootJoris Lannoo. Drukker en uitgever voor Vlaanderen 1891-1971, Lannoo Tielt 1984, alsook Joris Lannoo: Een Vlaamse Viking aan het front. Het verhaal van Joris Lannoo en zijn vrienden tijdens WOI, Lannoo Tielt 2011. Zie ook R. Vanlandschoot en M-A WilssensDe toekomst is al begonnen100 jaar Uitgeverij Lannoo - Het verhaal van een voorzichtige durver, Lannoo Tielt 2010. 

[6] R. Vanlandschoot, "Dom Arnoldus Smits (1914-2005). Historicus van de “Scheuring der Nederlanden” en biograaf van Modest Van Assche", 65. WT 2006, 86 en v. = https://doi.org/10.21825/wt.v65i2.12620.

[7] R. Vanlandschoot, "De unieke betekenis van “Ter Waarheid” 1921-1922 en het cultuurpolitieke klimaat na de Eerste Wereldoorlog",  in 15. Jaarboek Joris van Severen, Ieper 2011, p. 19-106.

[8] Ik ontleen de term aan J. Tollebeek, "De conjunctuur van het historisch besef", in Bart Raymaekers en Gerd van Riel (red.) De horizonten van weten en kunnen, Davidsfonds Leuven 2002, p. (167) 179.

[9] Bruno De Wever, "Een reus met korte beentjes", 42. Ons Erfdeel 1999, p. 617 en v.

[10] Bij de uitreiking van de Visser-Neerlandiaprijs aan aan de Vereniging voor Wetenschap en het tijdschrift Wetenschappelijke Tijdingen, Gent 14 november 1998, besprak ik die reeds in mijn rede "De verhouding tussen een beweging en haar geschiedenis - een bewogen verhouding ?" Toespraak bij de uitreiking van de Visser-Neerlandiaprijs, TEKOS (Teksten, kommentaren en studies) nr. 93 (1999), p. 8-12, ook op http://www.storme.be/WT.html, verslag in Neerlandia 1999, p. 19.

[11] L. Wils, in 58. WT 1999, 47 en v.

[12] Zie verder R. Vanlandschoot, "Hugo Verriest en Albrecht Rodenbach. Moderniteit en antimoderniteit 1856-2006", in B. Vermeulen (red;), Omtrent Albrecht Rodenbach, Historisch-literiare schetsen en essays, vzw Alrecht Rodenbach Roeselare 2006, p. 67 en v.

[13] L. Gevers, "De levenwekker tot leven gewekt. Een nieuwe biografie over Hugo Verriest", 74. WT 2015, 87 en v. = https://doi.org/10.21825/wt.v74i4.12079.

[14] R. Vanlandschoot, "Verdraagzaamheid en pragmatische samenwerking in de Vlaamse beweging. Hugo Verriest en August Vermeylen 1895-1914",  72. WT 2013, 7 en v. = https://doi.org/10.21825/wt.v72i1.15952; 72 WT 2013, 103 en v. = https://doi.org/10.21825/wt.v72i2.12212; 72 WT 2013, 207 en v. =  https://doi.org/10.21825/wt.v72i3.12194.

[15] R. Vanlandschoot, "Cyriel Verschaeve. Zeventig jaar na Solbad Hall", 78. WT 2019, 167 en v. = https://doi.org/10.21825/wt.v78i2.15732;

[16] Bruno Dewever, "Lode Wils, Hugo Claus, Eugeen Van Oye en Cyriel Verschaeve: vier verhalen over Vlaamse onafhankelijkheid", 78. WT 2019, (99) 100 = https://doi.org/10.21825/wt.v78i2.15728.

[17] Zie bv. R. Vanlandschoot"Hugo Verriest, Henri Rommel, De Nieuwe Tijd en de dood van Gezelle 1899-1901", in: Biekorf, jg. 99, 1999, extranummer, pp. 389-433.

[18] G. GausDie Welt der Westedeutschen: kritische Betrachtungen (Kiepenhauer & Witsch, Köln 1986), met verwijzing nar zijn eerdere publicaties. De uitdrukking is bekend gemaakt doordta ze gebruikt werd door Helmut Kohl bij zijn bezoek aan Israël. Zie hierover Herman Simissen, "Die Gnade der späten Geburt".Over een uitspraak van Helmut Kohl", Vivat Academia april-juni 2002 nr. 115, p. 70 en v., op https://vvacademici.org/upload/archief/ArchiefVVA/Vivat%20Ac_115_april%2002.pdf.

[19] J.M. Domenach, “La suspicion rétroactive”, in Catholica 1995, (57) 60. 

[20] Zie onder meer R. Vanlandschoot, "Historische kanttekeningen bij de doorbraak van het algemeen nederlands in de Westvlaamse colleges", Studiën en berichten 1967,  p. 66 en v.; R. Vanlandschoot,  in 300 jaar College te Tielt, Sint-Jozefscollege Tielt 1986, 131 en v.

[21] A. StynenEen geheugen in fragmenten. Heilige plaatsen van de Vlaamse beweging, Lannoo Tielt 2005.

donderdag, juli 01, 2021

Een beter alternatief voor de opkomstplicht bij verkiezingen

De meerderheidspartijen in het Vlaams Parlement hebben beslist om de ‘opkomstplicht’ af te schaffen voor de lokale verkiezingen. Dit zijn de verkiezingen voor de gemeente- en provincieraad. Dat is de verplichting voor elke kiesgerechtigde om zich naar het kiesbureel te begeven en een stembrief in de ‘urne’ af te geven. Natuurlijk verhindert dat de kiezer niet om blanco te stemmen. In theorie wordt de verplichting gesanctioneerd door een strafbepaling die een boete bepaalt, in de praktijk wordt er al vele jaren niet of bijna nooit vervolgd voor het niet ‘opkomen’ als kiezer.

 

Tegen de afschaffing van de opkomstplicht is er intussen flink wat tegenkanting gekomen van onder meer ook een keur aan politicologen (zie de open brief van 15 juni 2021). Ze bekritiseren de argumenten voor de afschaffing, maar geven weinig argumenten voor de opkomstplicht zelf, behalve dat er daardoor meer mensen gaan stemmen (nogal wiedes). Maar misschien is de reden waarom mensen gaan stemmen of niet, wel belangrijker dan het enkele feit dat ze dat doen?

 

Zelf heb ik altijd gemeend dat er zowel voordelen als nadelen zijn bij de opkomstplicht en vind ik het debat hierover vaak simplistisch. Een kiessysteem moet men beoordelen in zijn geheel, en of de opkomstplicht of het gebrek eraan beter is, hangt er mede van af welke andere regels er gelden en in welke omstandigheden die moeten werken. Ontgoochelend is dan ook veeleer het gebrek aan verbeeldingskracht van de critici. Met welke ‘begeleidende maatregelen’ is de opkomstplicht dan wel de afschaffing ervan een goede of slechte zaak?

 

De tegenstanders van de afschaffing stellen dat de politici geen enkele reden hebben om na de afschaffing de kiezers te motiveren om te gaan stemmen en dus (indirect) deel te nemen aan de politieke besluitvorming. De kritiek is geloofwaardiger wanneer ze komt van personen die ook de volksraadpleging verdedigen of varianten aan directe democratie. Dat is de beste methode om ervoor te zorgen dat er actief informatie en argumentatie wordt bezorgd aan de burgers. 

 

Bovenal is het mogelijk om ook hij verkiezingen regels in te voeren die maken dat de politici er wel degelijk belang bij hebben dat de mensen deelnemen en gaan stemmen. De meest eenvoudige en efficiënte methode daarvoor, bestaat erin om het aantal mandaten te laten afhangen van de effectief (niet-blanco) uitgebrachte stemmen. Als er dan maar 70 % van de kiezers een stem uitbrengt, wordt slechts 70 % van de mandaten toebedeeld. De andere zitjes blijven leeg(,) en de kiezers hebben dus de mogelijkheid om ervoor te kiezen dat stoelen leeg blijven door niet of blanco te stemmen. Een hogere opkomst betekent dan ook meer mandaten en de politici hebben daarmee een evidente prikkel om de burgers te overtuigen om te stemmen.

 

Als we dat systeem nu eens niet alleen bij gemeente- en provincieverkiezingen zouden toepassen(,) maar ook voor de federale verkiezingen, zou er bovendien eindelijk een einde worden gemaakt aan de enorme scheeftrekkingen die maken dat dat partijen in Brussel en de Waalse kieskringen veel minder stemmen nodig hebben voor een kamerzitje dan in de Vlaamse kieskringen. Maar misschien is dat net de reden waarom deze simpele idee in dit complexe land weinig kans maakt?


Matthias E. Storme

 

 

woensdag, maart 31, 2021

Vrije vereniging of veilige ruimte ?

 

In december 2020 organiseerde het zogenaamde feministisch collectief Imazi.Reine een bijeenkomst om te praten over 'de aanvaardingsstrijd van minderheidsgroepen in onze samenleving'. Daarmee is natuurlijk niets mis. Maar er werd wel publiek reclame gemaakt met de melding dat blanke mannen en hetero's niet welkom waren. Terwijl de organisatie wel financieel werd ondersteund door de Brusselse overheid. UNIA zag er geen graten in en betreurde zelfs dat er polemiek ontstand over deze handelwijze (persbericht van 11 december), met dan toch de nuance "dat men moet vermijden om te communiceren op een manier die uitsluiting suggereert (bijvoorbeeld 'verboden voor blanken', 'verboden voor hetero's)".  Andere organisaties die op deze wijze communiceren worden door UNIA wel een heel pak harder aangepakt. Het is een voorbeeld van partisan tolerance, waarvan ook de voorganger van Unia destijds wel wat staaltjes te berde gaf (zie mijn column uit 2006 "Vuile wijven ! Vuile democraten ! Vuile hetero's - Een leerling van Marcuse als grootinquisiteur"). Zoals in steeds meer gevallen wordt onder hrt mom van discriminatiebestrijding gediscrimineerd en moeten ook hier weer de puntjes op de i worden gezet door een aantal onderscheidingen en nuances.

 

Op het juridische vlak is de vrijheid van vereniging een van de meest fundamentele vrijheden uit onze Grondwet. het ook een van de weinige (samen met de persvrijheid en de vrijheid van onderwijs) waarvoor de grondwetgever bepaalde dat elke preventieve maatregel verboden is. Het zou dus vanzelfsprekend moeten zijn dat men vrij is om zich onder de naam Imazi.Reine of welke naam dan ook te verenigen met wie men wil en activiteiten te organsieren die enkel voor leden van de vereniging toegankelijk zijn. Het zou even vanzelfsprekend moeten zijn dat dit geldt voor eenieder, en eenieder de vrijheid heeft zich met anderen te verenigen op basis van welke criteria dan ook. De behoefte om zich nu en dan terug te trekken met mensen die men zelf kiest en vertrouwt is een basisbehoefte voor iedereen en moet aan eenieder gelijkelijk worden gewaarborgd. Die vrijheid houdt dus vanzelfsprekend ook de vrijheid in om te discrimineren, d.w.z. om keuzes te maken die niet moeten worden gelegitimeerd als hebbende een legitiem doel en zijnde evenredig met dat doel. Die vrijheid om te discrimineren is een fundamentele vrijheid.

 

Overheden en gesubsidieerde instellingen als scholen en universiteiten zijn niet verplicht van hun eigendom gebruik te laten maken door zulke verenigingen en hebben bv. het recht om verenigingen enkel toegang te geven tot hun lokalen wanneer iedereen welkom is op de bijeenkomst. Wanneer zij echter besloten vergaderingen toestaan, dienen ze dit aan elke vereniging op gelijke voet toe te staan en kan het criterium van lidmaatschap daarvoor geen maatstaf zijn (wel het vreedzaam karakter bv., of een voldoende band van de leden met de onthaalinstelling). Deze overheden mogen personen die zich privaat verenigingen daarin niet discrimineren, ook niet op basis van bv. politieke overtuiging. Bovendien moet het exclusief gebruik van overheidsruimte door private organisaties beperkt blijven en kunnen zij geen ruimtes monopoliseren. Natuurlijk moet men daarvan onderscheiden de organisaties waarin alle betrokkenen volgens een bepaald criterium zijn ingedeeld, zodat alle betrokkenen van één ervan lid kunnen zijn (bv. een universiteit die een bepaalde plaats geeft aan faculteitskringen, ook al aanvaarden die slechts leden vanuit een bepaalde studierichting: dit soort corporatieve werking omvat namelijk alle studenten en niet enkel bepaalde zgn. minderheden). Discriminerend wordt het wanneer men zoals aan Amerikaanse universiteiten pamperlokalen inricht waar enkel studenten die tot een bepaalde groep behoren welkom zijn en gepamperd worden.

 

Nog meer garanties voor gelijke behandeling zijn nodig wanneer de overheid ook financieel gaat ondersteunen. Principieel is er geen bezwaar dat de overheid onder bepaalde voorwaarden zelfhulpgroepen van allerlei aard gaat ondersteunen, maar dan wel mits die ondersteuning gebeurt op basis van criteria die niet onderscheiden op basis van de afkomst, sekse, geaardheid en dergelijke meer. Ik verduidelijk: als de overheid verenigingen ondersteunt die wél een onderscheid maken op basis van dergelijke criteria moet dat enerzijds enkel gebeuren omwille van de maatschappelijke meerwaarde van dergelijke "veilige" plekken (die er wel degelijk kan zijn) en anderzijds ook zonder dat de overheid zelf tussen verenigingen onderscheidt op basis van dergelijke criteria (door bv. wel vrouwenorganisaties te ondersteunen en geen mannenorganisaties).

 

Bij vele maatschappelijke activiteiten zijn dergelijke vormen van segregatie helemaal niet wenselijk. Dat kan geen reden zijn om ze als vrije verenigingen te verbieden maar kan een reden zijn om ze niet te ondersteunen (zoals de huidige Vlaamse regering van oordeel is wat betreft etnisch gesegregeerde organisaties). Het geeft anderen de vrijheid om hun mening daarover te geven en dit zelfs met woorden te bestrijden. Nochtans is segregatie in talloze vormen van private verenigingen veelal normaal, menselijk en perfect aanvaardbaar. Het is een arme samenleving die geen vrouwenclubs en mannenclubs meer zou hebben net zoals het een arme samenleving is die er geen gemengde heeft. 

 

Iets héél anders echter, ja een "zonde tegen de Heilige Geest" is het voor universiteiten om studenten te "beschermen" tegen andersdenkenden en hen te vrijwaren van confrontatie met boeken, cultuuruitingen, geschiedenisfacetten e.d. die hen uit hun comfortzone zouden kunnen halen. Triggeren en sensitivity op de proef stellen is een belangrijk onderdeel van het onderwijs, minstens elk hoger onderwijs. Als studenten zich buiten de onderwijsactiviteiten in een comfortzone willen terugtrekken is dat hun recht, als de universiteit hen in dat onderwijs als sneeuwvlokjes behandelt is dat schuldig verzuim. En als boeken gecensureerd worden omdat ze uitingen bevatten die de huidige politieke correctheid vreemd zijn, is dit op zijn minst obscurantisme.

 

 

 

 

 
Locations of visitors to this page