zaterdag, maart 05, 2016

Antonin Scalia en de strijd tegen de vergrendeling

Op 13 februari overleed in Amerika de wellicht bekendste rechter uit het hooggerechtshof, Antonin Scalia. Onze media waren er snel bij om hem zwart te maken en een totaal vertekend beeld te geven van zijn methode en rechterlijke opinies. Scalia was immers een conservatief denker, en dus moest natuurlijk in de verf worden gezet hoezeer hij zich zou hebben verzet tegen allerlei progressieve ‘rechten’ zoals abortus, homohuwelijk en tutti quanti. Daarmee wordt verwezen naar de ‘dissenting opinions’ die Scalia uitsprak bij een aantal ‘progressieve’ arresten van het Hof. De vraag die in die arresten aan bod kwam, was echter helemaal niet of dergelijke rechten mochten worden ingevoerd, de vraag was of ze uit de grondwet zelf voortvloeien en dus in alle staten van de VS en op alle niveaus moeten worden ingevoerd. Scalia was van oordeel dat wanneer dergelijke rechten niet in de Grondwet zijn opgesomd, dit niet de bevoegdheid van rechters is, maar van de wetgever. Scalia verzette zich daarmee tegen de doctrine van de “levende Grondwet”, die inhoudt dat rechters niet enkel de rechten moeten doen eerbiedigen die beoogd werden bij het afkondigen van de Grondwet maar dat rechters daaraan een “evolutieve interpretatie” moeten geven in het licht van de opvattingen die vandaag het mooi weer uitmaken. Een opvatting die ook gretig wordt toegepast door het Mensenrechtenhof in Straatsburg dat rechten erkent die manifest niet beoogd werden door de staten toen zij het Mensenrechtenverdrag afsloten.

De precieze opvatting van Scalia wordt overigens zelfs door diegenen die het probleem wel hebben begrepen, nog vaak miskend: men schrijft dat hij altijd de voorkeur gaf aan de historische bedoeling van de wetgever, de original intent. Maar Scalia was van oordeel dat bij wetten - en ook de Grondwet - men niet op zoek moet gaan naar de bedoeling van de auteurs, maar naar de normale betekenis van de tekst zelf. Hij herinnert eraan dat een wet zijn gelding niet haalt uit het gezag van een persoon maar wel doordat er collectief een akkoord is bereikt over een tekst. Wat telt is het akkoord dat bereikt werd en niet de motieven van de leden van de vergadering, die nogal kunnen verschillen. Dat akkoord wijzigen vereist volgens Scalia dat de daartoe bevoegde organen volgens de geëigende procedure beslissen om dat te doen (naargelang het geval kan dat het volk zelf zijn in een volksstemming dan wel een representatief orgaan als het parlement); die bevoegdheid komt niet toe aan de rechter maar aan de wetgever. Scalia heeft dan ook in zijn rechterlijke opinies nooit geschreven dat de wetgevende macht - en in de federale structuur van Amerika meestal die van de deelstaten - die rechten niet kan invoeren, maar enkel dat de rechter ze niet kan opleggen. Dat getuigt vooral van een gehechtheid aan de democratie. Scalia’s originalism was de reactie op de verregaande wijze waarop rechters hun eigen ideologische voorkeuren opleggen onder het mom van interpretatie van de Grondwet. Ook in Straatsburg en in België gebeurt dat.

Scalia meende dat deze doctrine zowel voor gewone wetten geldt als voor de Grondwet. Persoonlijk overtuigen de argumenten me veel minder waar het om gewone wetten gaat, maar bij de interpretatie van de Grondwet lijkt er mij een bijzondere reden te zijn voor die doctrine: als de rechter een gewone wet interpreteert op een wijze die voor de democratische meerderheid fout is, kan die meerderheid de wet wijzigen. Bij de Grondwet kan dat slechts via een heel strikte procedure en met veel zwaardere meerderheid.

Koos Scalia dan altijd voor de meest beperkende interpretatie van de Grondwet? Zeker niet, bij rechten die duidelijk door de Grondwet werden toegekend was hij de grootste verdediger. Hij verdedigde de vrijheid van meningsuiting duidelijk ook voor meningsuitingen waar hij het niet mee eens was en die door conservatieven worden verafschuwd; hij kwam ook zeer sterk op voor de rechten van verdachten in strafzaken.

Maar is het dan niet belachelijk om de interpretatie van de Grondwet te willen laten afhangen van de betekenis die die tekst meer dan 200 jaar geleden had? Worden daarmee de huidige en komende generaties niet overgeleverd aan de opvattingen van een generatie ver voor hen? Thomas Jefferson verdedigde bv. dat alle wetten slechts de geldingsduur van een generatie zouden hebben, omdat geen generatie de volgende zou mogen binden. Wel, Scalia’s opvattingen wilden er precies voor zorgen dat rechters van één generatie aan een volgende generatie geen regels zouden opleggen waaraan ze zichzelf niet gebonden achten. Enkel in de mate waaraan men zichzelf aan overgeleverde wijsheid gebonden acht heeft men de legitimiteit om ook de volgende generatie daaraan gebonden te achten. De Grondwet dient volgens Scalia niet om de waan van de dag op te leggen maar precies om er ons tegen te beschermen.

Voor ons Vlamingen komt daar zoals voor vele Amerikanen ook het federalistische element bij: alles wat men de in de Grondwet leest houdt immers een centralisering in, houdt in dat de deelstaten daarover geen verschillende opvattingen mogen hebben. In een tijd waarin wij ervaren hoezeer een Grondwet ons kan vergrendelen zouden we des te meer begrip moeten hebben voor een rechter die niet bereid was om wat vandaag progressief heet bijkomend in die grondwet te vergrendelen.

Matthias E. Storme

(Deze column verscheen in Grondvest 1 maart 2016)


woensdag, december 23, 2015

Het recht op zoek naar zuiverheid: traceren we dingen in plaats van mensen?

(verkort in het Engels verschenen als Editorial van de European review of private law 2015 nr. 6)

1. Het is een gemeenplaats geworden te stellen dat we in een tijd van paradoxen leven; toch zijn er nog paradoxen waaraan m.i. nog weinig aandacht is besteed, en één ervan wil ik hier schetsen. Deze kan gezien worden door de vergelijking van de ontwikkeling van het recht inzake dingen enerzijds en mensen anderzijds. Laat ons kijken naar de rol die de oorsprong en geschiedenis juridisch speelt bij mensen en dingen.

2. In vele opzichten worden dingen minder beoordeeld op wat ze zijn dan op hun oorsprong of geschiedenis. De economische waarde van dingen hangt vaak minder af van hun intrinsieke kwaliteiten dan van die oorsprong of track record. De waarde van een kunstwerk hangt veel meer af van de reputatie die de maker geniet dan van de kwaliteit van het werk zelf. Niet alleen kunstwerken maar ook vele andere zaken gaan een stuk hogere prijzen wanneer ze ooit in het bezit zijn geweest of gebruikt door een beroemd persoon, op een bepaald bekend tijdstip werden gebruikt, e.d.m. Maar waarom zou een echte Vermeer - bij wijze van voorbeeld - zoveel meer waard zijn dan een perfecte imitatie door Van Meegeren? Waarom betalen we meer voor de eerste druk van een boek in slechte staat dan voor een meer recente druk in goede staat ? Waarom is oorsprong of voorgeschiedenis zoveel belangrijker dan kwaliteit?

Ook het hedendaagse recht doet flink mee met deze tendens. Door een een hoge graad van bescherming te geven aan merken, schept het recht de mogelijkheid voor de merkhouder om winst te maken op basis van de oorsprong eerder dan de kwaliteit der producten. Geheel degelijke waren die een fout merk of een foute benaming van oorsprong dragen worden als namaak bestempeld en dienen te worden vernietigd op het altaar van de heilige wet van de oorsprong, zelfs indien het om voedselproducten gaat die verdeeld worden in landen met voedseltekort(1).

Tal van producten in sectoren zo uiteenlopend als vlees, kledij, of mineralen, worden steeds meer onderworpen aan vormen van supply chain control, controle van de leverantieketen. Kwaliteitscontrole kan natuurlijk een geldig motief zijn voor sommige van die regels, maar zeker niet voor alle, en hedendaagse technologie maakt het meestal mogelijk de kwaliteit van goederen te controleren ook zonder hun verleden te kennen.
In een tijdperk waarin kinderen niet meer mogen worden gestigmatiseerd omdat ze 'uit zonde geboren' zijn, infecteren de zonden van producenten en verkopers b:lijkbaar wel in toenemende mate de waren die ze verkopen. En zo verwordt een diamant die nooit enig bloed heeft gezien tot bloeddiamant.

Pecunia non olet, was de wijsheid verkondigd door keizer Vespasianus wanneer hij een belasting hief op de afvoer van urine u van de publieke urinoirs in de Cloaca Maxima. Vandaag is geld echter niet meer gewoon geld, het is wit of zwart, het is geoormerkt als koeien; we zijn zelfs terechtgekomen in een wereldwijde strijd tegen diegenen die het verleden van geld willen witwassen, waarbij we zelfs de ontvangers van geld straffen voor de misdrijven van diegene met wie ze handel drijven. Goederen geïnfecteerd met de zonden van hun producenten, zoals bv. kinderarbeid, infecteren de ondernemingen die ze aankopen en zelfs diegene die die 'vuile kleren' kopen waar bloed aan zou hangen (2).

3. Waar het evenwel over mensen gaat, is het hedendaagse recht er alles aan het doen om hun oorsprong en verleden irrelevant te maken en wordt het gebruik ervan verdacht gemaakt en zelfs gecriminaliseerd. In de Bijbel is de God van het boek Exodus "een jaloerse God, die de schuld van de vader wreekt op hun kinderen tot de derde en de vierde generatie" (Exodus 20:5). Voor onze mensenrechtengeneratie spreekt het vanzelf dat we kinderen niet straffen voor de zonder van hun voorouders. 

Meer nog, het recht beschermt mensen ook steeds meer tegen hun persoonlijk verleden. Het Hof van Justitie heeft een recht om te worden vergeten in zoekmachines uitgevonden (3), en privacyrecht stelt verregaande beperkingen aan de gegevens die we over onze medemensen mogen verzamelen. De Franse wet verbiedt elke vermelding van een strafrechtelijke veroordeling van iemand eens deze uit het strafregister is gewist. Morele opvattingen over de persoonlijke levenswandel van personen zijn flink gewijzigd en in het Westen hebben meisjes met een verleden nu wel nog een toekomst. Bij de aanwerving van personen is het niet meer toegelaten bepaalde vragen te stellen en mogen vele aspecten van het verleden van de sollicitant niet meer in rekening worden gebracht, gezien de wetten die discriminatie verbieden op grond van afkomst (nationale, etnische of sociale), status of geboorte. 

We worden verplicht mensen uitsluitend te beoordelen op wat ze nu zijn (of schijnen), voor zover we er überhaupt nog over mogen oordelen (zie mijn Gij zult wel oordelen (4)). Wetten gegrond op de 'zuiverheid van het bloed' (limpieza de sangre)(5) worden vandaag beschouwd als de meest verwerpelijke van alle wetten.

In tegenstelling tot vroeger wordt vandaag bij mensen vooral het gebrek aan zuiverheid gevierd in al zijn vormen (zie voor zo'n éloge du métissage bv. M. Bourse (5), of B.-H. Lévy zijn La pureté dangereuse (6)).

4. Is dit alles evenwel niet merkwaardig in een tijdperk waarin een koper het recht en soms zelfs de plicht heeft om alles te weten over oorsprong en verleden van de dingen die hij verwerft ?
Chassez le naturel, il revient au galop. Hoe meer we het verleden van mensen proberen uit te wissen, hoe meer het verleden van dingen ons bespookt. Onze dorst naar zuiverheid is niet verdwenen, maar enkel verschoven. 

(1) Zo ook betreurt Pieter VAN OS dat "valse" kunstwerken vernield worden, terwijl eenmaal publiek is dat ze niet van de kunstenaar zijn aan wie ze door de vervalser werden toegeschreven, ze opgehouden zijn vals te zijn: Pieter van Os, "Introduction of Noah Charney", http://www.john-adams.nl/wp-content/uploads/2015/09/Introduction-of-Noah-Charney-by-Pieter-van-Os.pdf, alsook "Bewonder de kunstvervalser", Tertio 30september 2015, p. 3, http://archive.tertio.be/sitepages/archive.php?page=archief&id=4616.
(2) Zie bv. http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2013/05/28/liefst-zo-weinig-mogelijk-bloed-aan-mijn-kleren-aub
(3) Hof van Justitie 13 mei 2014, http://curia.europa.eu/juris/documents.jsf?num=C-131/12
(4) http://vlaamseconservatieven.blogspot.be/2011/08/gij-zult-wel-oordelen.html of http://www.doorbraak.be/nl/nieuws/gij-zult-wel-oordelen-sprekershoek
(5)  Zie voor de achtergrond daarvan en de oorsprong in het islamitische Andaloesië mijn cursus rechtsvergelijking, hoofdstuk Spanje, p. 234 en 237 v. en het boek van C. STALLAERT, Etnisch nationalisme in Spanje. De historisch-anthropologische grens tussen christenen en Moren (Leuven: Universitaire pers Leuven 1996).
(6) Eloge du métissagehttp://www.editions-harmattan.fr/index.asp?navig=catalogue&obj=livre&no=24646
(7)"Il n'y a rien de plus sale que la pureté", http://www.lexpress.fr/culture/livre/il-n-y-a-rien-de-plus-sale-que-la-purete_820161.html

maandag, december 21, 2015

Terroristenwil als maatstaf aller dingen ?

Sinds de gruwelijke aanslagen in Parijs op 13 november 2015 worden we bijna dagelijks om de oren geslagen met beweringen over wat de terroristen wilden of wat hen motiveert en het daarop voortbouwende argument dat we vooral dat niet mogen doen.  Over die motivering van de terroristen lopen de stellingen natuurlijk ook ten dele uiteen. Al kan men deze keer de zaak toch niet zomaar wegwuiven als die van een lone wolf bij wie de individuele frustratie of waan een verklaring vormt. Daarvoor zijn de uitgevoerde of geplande terreurdaden in Frankrijk te goed voorbereid en gecoördineerd. De rechtstreekse oogmerken zijn vrij duidelijk. Ten eerste wil men natuurlijk de samenleving in de geviseerde landen (Frankrijk, maar ook België, Duitsland, de VS, Tunesië, Libanon e.a.) bang maken, al zeggen de commentatoren er niet bij waarvoor dan wel. Dat men de burgers bang wil maken voor de terreurorganisatie Islamitische Staat kan het minst ontkend worden. Dat men ze ook bang wil maken voor de kracht van een religie durft nauwelijks iemand schrijven, want die religie noemt zichzelf de islam, althans de ware islam, en bang zijn voor de islam (islamofobie) is voor de politiek correcten een misdrijf. Het tweede oogmerk is ook vrij duidelijk: het is evident geen toeval dat aanslagen gepleegd worden op activiteiten die voor de terroristen haram zijn, verboden, zoals sportwedstrijden, popmuziekconcerten en uitingen van een bourgondische levenswijze, vooral wanneer daarbij mannen en vrouwen ongeremd met elkaar omgaan. Maar ook wie dit wel inzet en schrijft probeert meestal absoluut te vermijden het daarbij over een cultuuroorlog te hebben. Het mag en zal geen cultuuroorlog zijn, en dus moeten wij maar geloven dat het allemaal niets te maken heeft met wat de terroristen verfoeien. Of er dan achter een terreurorganisatie mee mensen zitten die ook andere belangen hebben, kan wel zijn, maar doet geen afbreuk aan het feit dat zo’n organisatie maar vlees en bloed heeft in de mate waarin een groot aantal mensen mee door een bepaalde monocultuur wordt gedreven. Dat sommige van die mensen krijgers van zo’n radicale cultuur worden kan misschien individueel verklaard worden door persoonlijke frustraties, maar ook dan kan de georganiseerde terreur blijkbaar toch maar deze omvang aannemen doordat er een cultureel systeem is dat mensen zo doet handelen. Er is zeker niets op tegen dat men benadrukt dat er een ‘andere islam’ mogelijk is, maar dat het allemaal niets met ‘de’ islam te maken heeft (waarvan men anders steeds zegt dat die niet bestaat) is onzin.


Nog meer af te dingen is er natuurlijk op de redenering dat we ‘vooral niet mogen doen wat de terroristen willen’, waarbij dat laatste dan ingevuld wordt naar eigen ideologie en wereldbeeld. Dat zou betekenen dat we vooral voortdurend moeten doen wat haram is, naar popconcerten gaan, flirten, Allah karikaturiseren .... terwijl een zinnige reactie enkel de vrijheid om dat te doen verdedigt, niet de plicht. En dat we vooral niet mogen polariseren ‘omdat dat is wat de terroristen willen’, is wel de kromste redenering in het dominante discours. Vooral niet doen wat zij willen kan al evenmin een zinnig gebod zijn als vooral doen wat zij wel willen. In beide gevallen laten we onze beslissingen evenzeer door hen dicteren. Laat ons doen wat nodig is om onze vrijheid en veiligheid te beschermen, daarbij bondgenoten zoeken waar dat mogelijk is zonder toe te geven, maar ook scheidslijnen trekken waar dat nodig is. Of dat dan polariseren wordt genoemd of niet, is geblaf in de woestijn.

(deze column verscheen eerder in Grondvest januari 2016 p. 5)

maandag, november 02, 2015

Vrijheden in de Belgische grondwet en vandaag


Lezers van deze column weten al een tijdje dat ik veel bewondering heb voor de Belgische Grondwet – althans die van 1831, en met alvast één zeer groot voorbehoud. Om niet gedoemd te zijn te leiden tot ‘communautaire’ mislukking had ze ofwel het algemeen kiesrecht moeten geven zodat de meerderheid van de Vlamingen daardoor tot haar recht was gekomen, ofwel het zelfbestuur van Vlamingen en Walen moeten inhouden. 

Op het gebied van de vrijheden echter blijft die Grondwet een lichtend voorbeeld. In die Grondwet vinden we de 'gelijkheid voor de wet' (noch negatieve, noch positieve discriminatie toegestaan aan de overheid), de fundamentele vrijheden (waarover dadelijk meer) en het geven van concrete garanties voor die vrijheden. Bij het laatste denk ik aan bijvoorbeeld het totale verbod van preventieve censuur, de invoering van de volksjury voor persmisdrijven en politieke misdrijven, de louter getrapte aansprakelijkheid voor meningsuitingen (de verspreider of uitgever kunnen niet gesanctioneerd worden als de auteur bekend is), of het beginsel dat niets strafbaar is zonder duidelijke strafbaarstelling in de wet zelf. 

Als we de verwoording van de fundamentele vrijheden in die Grondwet vergelijken met hedendaagse formuleringen, is er een duidelijk verschil: de grondwetgever proclameerde de vrijheid van drukpers, eredienst, onderwijs en vereniging als vrijheden met een specifiek voorwerp en domein, maar daarbinnen omzeggens zonder beperkingen. 

Zo geeft de vrijheid van meningsuiting geen recht om overal en altijd zijn mening te uiten, maar de vrijheid dit op eigen kosten te doen op eigen domein of in de publieke ruimte, waarbij er wel regels kunnen zijn over de wijze waarop men zijn mening fysiek uit (verstoring openbare orde), maar géén inhoudelijke beperking. De vrijheid van vereniging hield niet in dat verenigingen rechten hebben of de overheid steun moet geven aan wie zich verenigt, maar verdroeg geen enkele beperking aan die vrijheid in eigenlijke zin: het lid zijn van een vereniging kon als dusdanig ook nooit strafbaar zijn (anders dan de wet op basis waarvan men het Vlaams Blok heeft veroordeeld). De vrijheid van eredienst hield niet de vrijheid in om gelijk wat te doen wat religieus wordt gemotiveerd, maar een volledige niet-inmenging in binnenkerkelijke aangelegenheden (met 1 voorbehoud, nl. verbod om iemand kerkelijk te huwen die nog niet burgerlijk gehuwd was). 

Als men deze formuleringen vergelijkt met hedendaagse mensenrechtenverklaringen, dan valt op dat die laatste deze vrijheden véél ruimer formuleren, maar tegelijkertijd ook véél ruimere uitzonderingen erop toelaten. 

Een voorbeeld daarvan is de vrijheid van religie, die nu ook de vrijheid van eenieder omvat om alle geboden waartoe iemand zich religieus verbonden acht, na te leven. Die moet dan worden afgewogen tegen de vrijheden van anderen en allerlei andere waarden en belangen. 

Het gevolg is dubbel. 

Ten eerste is de rechtszekerheid veel kleiner: de wet is niet meer duidelijk en er is een zeer grote interpretatiemarge. Die kan subjectief door rechters worden ingevuld volgens de overtuigingen van de tijd. De vrijheid wordt dus veel minder beschermd binnen het gebied waarin ze gold in 1831. 

Ten tweede komen objectieve normen die voor eenieder gelden zonder onderscheid op de helling te staan doordat men ze wil afwegen tegen bijvoorbeeld religieuze opvattingen of andere overtuigingen. Elke regel kan wel ergens door iemand strijdig worden bevonden met zijn persoonlijke religieuze overtuiging (het is immers ook niet vereist dat een georganiseerde religie die effectief voorschrijft) en elkeen kan dan proberen 'redelijke' aanpassingen van die regel te eisen. Dat probleem rees evenmin met de klassieke vrijheid van eredienst, want om het met een boutade te zeggen, de eredienst wordt nu eenmaal niet beoefend in het stedelijke zwembad in Antwerpen. 

(Deze column verscheen eerder in Grondvest november 2015, http://vvb.org/file?fle=79611http://vvb.org/file?fle=79611)

Matthias Storme

dinsdag, juni 30, 2015

Datafobie

De Amerikaanse hoogleraar James Whitman, die dit jaar eredoctor werd aan de KU Leuven, beschreef in enkele zeer goed gedocumenteerde artikelen (1) een merkwaardig verschil tussen de Amerikaanse en Europese rechtscultuur inzake privacy. In Amerika wordt privacy namelijk enger begrepen in die zin dat wie zich buitenhuis, in het openbare leven, begeeft, zich in beginsel niet op privacy kan beroepen. Anderzijds wordt wat zich in de privésfeer in enge zin afspeelt een stuk sterker beschermd met name tegen de overheid. In Europa wordt dat privéleven juist veel minder sterk beschermd tegen de overheid, maar wordt de vrijheid van private spelers (media, verenigingen, ondernemingen) om gegevens over personen in hun publieke leven te verwerken juist veel meer aan banden gelegd. Zo zijn enerzijds traditionele waarborgen tegen totalitaire regimes zoals het bankgeheim jegens de overheid in Europa opgedoekt, en worden anderzijds zoekmachines gecensureerd omwille van het “recht om te worden vergeten” (2). 

Wie nieuws en debat over het gebruik van informatie bij ons volgt, kan echter merken dat ook waar de aldus ruim begrepen privacy niét op het spel staat er een cultuur van geheimdoenerij heerst en vooral ook schrik voor alle gegevens die vergelijkingen inhouden en verschillen aan het licht brengen. België was ooit een gidsland inzake statistische gegevens over bevolking en alles daarrond, maar is vandaag vaak de rode lantaarn.

We zijn ongeveer het enige land in de EU dat geen deftige statistieken kan voorleggen inzake de werking van het gerecht (3). Op meerdere vlakken is het onmogelijk om in België over opgesplitste gegevens per gewest te beschikken, omdat die gegevens te ‘gevoelig’ zijn. Zo wil men ook verhinderen dat interregionale geldstromen (‘transferten’) correct in kaart worden gebracht – terwijl bv. in Duitsland het deel van de belastingen dat dient om de armere deelstaten te financieren expliciet apart op de belastingbrief wordt vermeld. Bij ons stelden politici dat de de ‘interpersonele solidariteit’ in gevaar zou brengen.

Met informatie die transparante competitie tussen instellingen zou kunnen bevorderen is het zeker niet beter gesteld. Er is duidelijk geen animo voor vergelijkende resultaten van scholen of studierichtingen; in studies en rapporten over leerresultaten krijgt men nooit informatie over individuele scholen. Hetzelfde geldt voor vergelijking tussen ziekenhuizen of medische diensten; Test-aankoop kreeg van de rechter geen inzage in rapporten over ziekenhuisinfecties, omdat door de slechte kwaliteit van de informatie deze zelf een gevaar zou zijn voor de volksgezondheid (sic)(4). In 2008 werd een Nederlander vervolgd door de ziekenfondsen omdat hij een vergelijking publiceerde tussen de diensten die zij aanbieden. Rond de publicatie van de rapporten inzake voedselveiligheid in restaurants was er trammelant. Wel publiceerde Antwerpen in 2014 misdaadcijfers per wijk. Informatie over statistische verschillen tussen etnische groepen daarentegen blijft een groot taboe.

Ook voor transparante informatie over de mobiliteitsscore van woningen is er geen geestdrift. En het hek is helemaal van de dam wanneer er online informatie wordt verschaft die per woonbuurt aangeeft wat het gemiddeld inkomen er is, de gezinsgrootte (aantal kinderen, aantal gehuwden) of het aantal verschillende nationaliteiten der bewoners (5).


In omzeggens al deze gevallen gaat het niet om privacy. Anonieme statistische informatie wordt beschuldigd van discriminatie omdat mensen deze informatie zouden kunnen gebruiken om dingen te doen die aan hun voorkeuren beantwoorden. Terwijl men er blijkbaar minder moeite mee heeft dat de overheid die wel mag gebruiken om het ‘gedrag te sturen’. Zo verkiest men in naam van de verlichting de verduistering. Voor mensen die toch zo graag anderen van fobieën beschuldigen past dan ook dit woord: zij lijden aan datafobie.

-----
(1) in het bijzonder J.Q. WHITMAN, "The Two Western Cultures of Privacy: Dignity versus Liberty", The Yale Law Journal, Vol. 113, No. 6 (Apr., 2004), pp. 1151-1221, http://www.jstor.org/stable/4135723.
--------

Deze bijdrage verscheen in Grondvest, tijdschrift van de VVB, juli/augustus 2015.
 
Locations of visitors to this page