(Doorbraak april 2005)
In de jaren 1980 sprak de onlangs gestorven Guy Mathot de beruchte zin uit dat de staatsschuld er vanzelf was gekomen en vanzelf zou verdwijnen. Vandaag zijn er mensen die ongeveer hetzelfde zeggen over de vergrijzing. De onzinnigheid hiervan wordt meestal wel ingezien, maar de vraag blijft wel wat de oorzaken zijn van de vergrijzing. Of misschien concreter: van het tekort aan kinderen, want daar gaat het in wezen om. Allicht gaat het niet om één oorzaak, maar om een reeks factoren. Maar ze hangen wel allemaal samen. En het gaat om culturele factoren, factoren die het product zijn van moderne ideologiëen. Zoals een ik-en-wereld-ideologie. Het leven doorgeven vereist een ingesteldheid die niet meer past in de ideologie die West-Europa domineert, en die in meerdere opzichten horizontalistisch is.
Dat horizontalisme uit zich in de verhouding tegenover autoriteit, tegenover ongelijkheid, tegenover transcendentie, tegenover het verleden, tegenover eenzelvigheid (identiteit). Als men niet meer aanvaardt dat men het leven gekregen heeft en dankbaarheid daarvoor jegens schenkers op zijn plaats is, is men mentaal ook niet in staat het door te geven. Als men niet meer aanvaardt dat men een erfgoed overgeleverd heeft gekregen en dankbaarheid daarvoor op zijn plaats is, dan komt men er ook niet toe erfgoed door te geven.
Een toekomst vereist een verleden, omdat een toekomst vereist dat men uit het heden kan treden, en erkent dat men slechts een schakel is tussen verleden en toekomst. Een overdracht van leven en erfgoed van generatie op generatie veronderstelt dat er inderdaad iets is om door te geven dat het individu overstijgt, transcendeert.
Tegenover de spiritualiteit van die dankbaarheid staat de ideologie van de rancune. Rancune tegenover la condition humaine: dat men geboren is uit een vorige generatie, dat men geboren is uit een man én een vrouw, dat men sterven zal. Rancune tegenover die menselijke begrensdheid, tegenover alles wat ons allerindividueelste zelfbeschikkingsrecht hindert of ontkent. Rancune die zich uit in de dictatuur van het heden, die het verleden pathologiseert tot een tijdperk van jahiliya (onwetendheid), van verduistering omdat men de absolute waarheid van de hedendaagse nieuwe religie nog niet wou aanvaarden. Rancune die zich uit in het opeisen van rechten, culminerend in een recht op non-discriminatie door elke andere mens.
West-Europa lijdt aan genofobie. Niet in de zin waarin dit woord soms in de medische literatuur wordt gebruikt als een fobie voor seks. Onze maatschappij is oversekst. Hoewel, genofobie misschien toch in de zin van fobie voor intimiteit. Maar meer nog genofobie in de zin van fobie voor de generatio, voor het transgenerationele. Het is merkwaardig hoe weinig deze fobie aandacht krijgt, in een tijd waarin men ons voortdurend met fobieën om de oren slaat. In een tijdperk waarin de angst een misdrijf wordt, waarin het verboden is nog bang te zijn voor vreemdelingen, voor seksuele losbandigheid, voor een zevende-eeuwse woestijngodsdienst en zoveel meer. Terwijl de meeste van die angsten een functie hebben: het overleven van de eigen gemeenschap.
De nieuwe West-Europese religie heeft echter "weg met ons" gezworen, en bestrijdt dus ook het doorgeven van leven, het vaderschap en het moederschap.
Laat het ons een troost wezen: een dergelijke ideologie doodt ook zichzelf. Culturen die daarin vervallen worden onvermijdelijk overmeesterd en opgevolgd door andere culturen die er meer "primitieve" opvattingen over het leven op nahouden. Islamitische Arabieren bijvoorbeeld, of hindoes, of conservatieve amerikaanse christenen. Alleen is het misschien jammer dat er dan geen Vlamingen meer zullen zijn.
Matthias E. Storme
donderdag, maart 31, 2005
dinsdag, maart 29, 2005
Islam en democratie (over de vrijheid van interpretatie in de shariah)
Deze lezersbrief verscheen verscheen ingekort in de TIJD van 29 maart 2005 als repliek op de
opiniebijdrage van al Kasim uit de Tijd van 25 maart 2005 onder de titel "Filip Deman Filip Deman bombardeert elke moslim tot niet-democraat"
Eerst de bijdrage van al Kasim, dan de repliek:
----
De Tijd 25-03-2005
Filip Deman bombardeert elke moslim tot niet-democraat
Filip Deman bombardeert elke moslim tot niet-democraat. Het is niet verwonderlijk dat heel wat islamieten - onder wie ik - zich daardoor beledigd voelen.
Misschien moet Filip Deman maar eens bellen naar de Amerikaanse president, George Bush, om hem duidelijk te maken hoe zinloos democratische verkiezingen in Irak wel zijn. Hoe verklaart hij trouwens dat voor het ogenblik massaal wordt betoogd voor meer democratie in Kirgizië, een land dat voor 75 procent uit moslims bestaat?
De islam is geen homogeen gegeven. 'Dé moslim' bestaat niet. In werkelijkheid zijn moslims verdeeld in allerlei strekkingen, die elk hun eigen belijdenis en interpretatie hebben. En hoeveel mensen behoren voor 100 procent tot een bepaalde strekking? Iedere islamitische stroming (een betere benaming is 'rechtsschool') màg namelijk gevolgd worden. Niets weerhoudt 'dé moslim' ervan een aantal leerstellingen van de ene rechtsschool aan te hangen en tegelijk een paar van de andere. Dat Filip Deman spreekt over 'de echte moslim die gelooft in de inhoud van de koran en de sunna', zie ik als idealistische VB-taal. In werkelijkheid spreken we van interpretatie.
De koran is zeer stilistisch opgesteld en heeft qua taalgebruik soms zelfs wat weg van een poëziebundel. In de loop der eeuwen zijn er talrijke pogingen gedaan om de koran te begrijpen en toe te passen. Geen enkele daarvan is onfeilbaar. Zinnen, uitdrukkingen en woorden hebben zo'n brede betekenis, dat een 'letterlijke interpretatie' bijna ondoenbaar is.
Plaatselijke cultuur en godsdienstbeleving oefenen een sterke wisselwerking op elkaar uit. Dit impliceert meteen een van de redenen waarom moslims - vaak tot hun grote ergernis - moeten aanschouwen dat ze zo verdeeld zijn. In heel de wereld leven momenteel ongeveer 1,5 miljard moslims. Het spreekt voor zich dat die geen grote grijze massa vormen, maar individuen met eigen ideeën en gedachten.
Ahmad Al Kasim
-------------
Op de domme uitspraken van Vlaams Belang'er Filip de Man volgt een antwoord van Ahmad al Kasim (van de redactie van Blokwatch) dat uit halve waarheden bestaat (Lezersbrief, De Tijd, 25 maart).
Hij laat namelijk uitschijnen dat een moslim ongeveer gelijk welke interpretatie van de Koraan kan volgen en toch moslim kan blijven, en beroept zich daarvoor op het bestaan van elkaar erkende rechtsscholen (de madhab). Hij vergeet erbij te zeggen dat de soennitische islam (die ongeveer 90 procent vormt) enkel vier rechtsscholen erkent die allen uit de eerste eeuwen van de islam dateren en nauwelijks van elkaar verschillen in de aangelegenheden waarover het debat vandaag gaat en slechts varianten zijn van eenzelfde sharia.
Dat een moslim tussen die vier scholen kan kiezen, is totaal naast de kwestie. Het is zo ongeveer als een katholiek die kan kiezen tussen de tridentijnse ritus en de postconciliaire roomse ritus, en eventueel nog de Grieks-katholieke ritus en de glagolitische. Sommige regels verschillen daartussen, bijvoorbeeld Grieks-katholieke priesters kunnen huwen en rooms-katholieke niet. De keuzevrijheid bestaat maar omdat de verschillen klein zijn.
Voor elk van de vier elkaar erkennende madhab blijven de interpretatieregels van de koran strikt en allegorische of metaforische interpretaties van de Koraan ketters. Nog maar enkele jaren geleden is een vrome moslimprofessor die zich daaraan waagde uit Egypte moeten vluchten na een officiële veroordeling als ketter; hij is nu hoogleraar in Leiden.
En er zijn inderdaad talloze stromingen buiten de soenna die zichzelf islamitisch noemen, waaronder ook enkele liberale, maar zij worden door die 90 procent soennieten als ketters beschouwd en sommige ervan hevig vervolgd (de Alevieten, de Ahmadiya, de Baha'i).
Het komt ons inderdaad niet toe te zeggen dat dat geen echte moslims zouden zijn. In die zin is het natuurlijk juist dat 'de' islam niet bestaat. Maar omgekeerd is het bestaan van die kleine en vaak vervolgde minderheidssekten inroepen als bewijs van de tolerantie van de hoofdstroming (de Soenna) al even misplaatst.
(de volgende alinea werd door de Tidj niet gepubliceerd) Antwoorden als die van Al Kasim zijn zo gemakkelijk te doorprikken dat ze alleen maar koren op de molen zijn van de stelling-Deman. Want door het probleem op die manier af te wimpelen bevestigt zijn antwoord impliciet dat wie zich niet tot één van de 4 traditonele madhab bekent, eigenlijk geen echte moslim is, en dus met andere woorden (als men de inhoud van die rechtsscholen kent) een echte moslim de fundamentele verworvenheden van de westerse rechtsstaat niet kan aanvaarden. Een stelling die ik niet tot de mijne wil maken.
Professor Matthias Storme, Gent
------
opiniebijdrage van al Kasim uit de Tijd van 25 maart 2005 onder de titel "Filip Deman Filip Deman bombardeert elke moslim tot niet-democraat"
Eerst de bijdrage van al Kasim, dan de repliek:
----
De Tijd 25-03-2005
Filip Deman bombardeert elke moslim tot niet-democraat
Filip Deman bombardeert elke moslim tot niet-democraat. Het is niet verwonderlijk dat heel wat islamieten - onder wie ik - zich daardoor beledigd voelen.
Misschien moet Filip Deman maar eens bellen naar de Amerikaanse president, George Bush, om hem duidelijk te maken hoe zinloos democratische verkiezingen in Irak wel zijn. Hoe verklaart hij trouwens dat voor het ogenblik massaal wordt betoogd voor meer democratie in Kirgizië, een land dat voor 75 procent uit moslims bestaat?
De islam is geen homogeen gegeven. 'Dé moslim' bestaat niet. In werkelijkheid zijn moslims verdeeld in allerlei strekkingen, die elk hun eigen belijdenis en interpretatie hebben. En hoeveel mensen behoren voor 100 procent tot een bepaalde strekking? Iedere islamitische stroming (een betere benaming is 'rechtsschool') màg namelijk gevolgd worden. Niets weerhoudt 'dé moslim' ervan een aantal leerstellingen van de ene rechtsschool aan te hangen en tegelijk een paar van de andere. Dat Filip Deman spreekt over 'de echte moslim die gelooft in de inhoud van de koran en de sunna', zie ik als idealistische VB-taal. In werkelijkheid spreken we van interpretatie.
De koran is zeer stilistisch opgesteld en heeft qua taalgebruik soms zelfs wat weg van een poëziebundel. In de loop der eeuwen zijn er talrijke pogingen gedaan om de koran te begrijpen en toe te passen. Geen enkele daarvan is onfeilbaar. Zinnen, uitdrukkingen en woorden hebben zo'n brede betekenis, dat een 'letterlijke interpretatie' bijna ondoenbaar is.
Plaatselijke cultuur en godsdienstbeleving oefenen een sterke wisselwerking op elkaar uit. Dit impliceert meteen een van de redenen waarom moslims - vaak tot hun grote ergernis - moeten aanschouwen dat ze zo verdeeld zijn. In heel de wereld leven momenteel ongeveer 1,5 miljard moslims. Het spreekt voor zich dat die geen grote grijze massa vormen, maar individuen met eigen ideeën en gedachten.
Ahmad Al Kasim
-------------
Op de domme uitspraken van Vlaams Belang'er Filip de Man volgt een antwoord van Ahmad al Kasim (van de redactie van Blokwatch) dat uit halve waarheden bestaat (Lezersbrief, De Tijd, 25 maart).
Hij laat namelijk uitschijnen dat een moslim ongeveer gelijk welke interpretatie van de Koraan kan volgen en toch moslim kan blijven, en beroept zich daarvoor op het bestaan van elkaar erkende rechtsscholen (de madhab). Hij vergeet erbij te zeggen dat de soennitische islam (die ongeveer 90 procent vormt) enkel vier rechtsscholen erkent die allen uit de eerste eeuwen van de islam dateren en nauwelijks van elkaar verschillen in de aangelegenheden waarover het debat vandaag gaat en slechts varianten zijn van eenzelfde sharia.
Dat een moslim tussen die vier scholen kan kiezen, is totaal naast de kwestie. Het is zo ongeveer als een katholiek die kan kiezen tussen de tridentijnse ritus en de postconciliaire roomse ritus, en eventueel nog de Grieks-katholieke ritus en de glagolitische. Sommige regels verschillen daartussen, bijvoorbeeld Grieks-katholieke priesters kunnen huwen en rooms-katholieke niet. De keuzevrijheid bestaat maar omdat de verschillen klein zijn.
Voor elk van de vier elkaar erkennende madhab blijven de interpretatieregels van de koran strikt en allegorische of metaforische interpretaties van de Koraan ketters. Nog maar enkele jaren geleden is een vrome moslimprofessor die zich daaraan waagde uit Egypte moeten vluchten na een officiële veroordeling als ketter; hij is nu hoogleraar in Leiden.
En er zijn inderdaad talloze stromingen buiten de soenna die zichzelf islamitisch noemen, waaronder ook enkele liberale, maar zij worden door die 90 procent soennieten als ketters beschouwd en sommige ervan hevig vervolgd (de Alevieten, de Ahmadiya, de Baha'i).
Het komt ons inderdaad niet toe te zeggen dat dat geen echte moslims zouden zijn. In die zin is het natuurlijk juist dat 'de' islam niet bestaat. Maar omgekeerd is het bestaan van die kleine en vaak vervolgde minderheidssekten inroepen als bewijs van de tolerantie van de hoofdstroming (de Soenna) al even misplaatst.
(de volgende alinea werd door de Tidj niet gepubliceerd) Antwoorden als die van Al Kasim zijn zo gemakkelijk te doorprikken dat ze alleen maar koren op de molen zijn van de stelling-Deman. Want door het probleem op die manier af te wimpelen bevestigt zijn antwoord impliciet dat wie zich niet tot één van de 4 traditonele madhab bekent, eigenlijk geen echte moslim is, en dus met andere woorden (als men de inhoud van die rechtsscholen kent) een echte moslim de fundamentele verworvenheden van de westerse rechtsstaat niet kan aanvaarden. Een stelling die ik niet tot de mijne wil maken.
Professor Matthias Storme, Gent
------
woensdag, maart 23, 2005
Lizin ontsnapt onterecht aan politieke verantwoordelijkheid
Juristenkrant nr. 106 van 23 maart 2005
Dat senaatsvoorzitter Anne-Marie Lizin een fout heeft gemaakt door een brief te zenden naar een rechter thuis in een poging om een geschil te beïnvloeden waarvan de debatten al waren gesloten, daaraan heeft niemand getwijfeld. Zelfs professionele dwarsdenkers niet. De fout moet dus wel grof zijn, en dat is ze ook. Niettemin doen sommige reacties in dit dossier de wenkbrauwen fronsen.
In het verleden heeft men al regelmatig politici tot ontslag gedwongen zonder dat ze zelf enige fout hadden begaan, zoals bv. bij de ontsnapping van Dutroux, en wellicht ook bij de dioxinecrisis. Politieke verantwoordelijkheid noemde men dat dan. Sommigen gaan nog verder en geloven in collectieve schuld (denk aan de Sippenhaft die ingevoerd is door de zogenaamde anti-racismewet). Maar voor senaatsvoorzitter Lizin geldt zelfs die politieke verantwoordelijkheid blijkbaar niet, zelfs niet voor persoonlijke fouten. Meer nog, we zien hier omzeggens het omgekeerde fenomeen opduiken: waar sommige andere politici verantwoordelijk werden gesteld voor fouten die ze niet hadden begaan, waar men onder de zogenaamde anti-racismewet kan worden gestraft zonder dat men aan enig misdrijf heeft meegewerkt, wordt de senaatsvoorzitster verontschuldigd voor fouten die Anne-Marie Lizin heeft begaan, zogenaamd niet in haar hoedanigheid van Senaatsvoorzitter, maar in haar hoedanigheid van burgemeester van Hoei. De Senaatsvoorzitter lijdt dus blijkbaar aan een zekere vorm van schizofrenie of MPS (multipersonality syndrome); hoewel: in haar hoedanigheid van burgemeester blijkt ze al evenmin politiek verantwoordelijk.
Moet iemand die een politieke functie bekleedt dan voor elke fout aftreden? Vanzelfsprekend niet. Wel moet men op de eerste plaats één maat en één gewicht hanteren. Een belangrijk criterium is daarbij op de eerste plaats niet in welke "hoedanigheid" een fout begaan wordt - dat soort schizofrenie moeten we dringend achter ons laten - maar wel of de fout een inbreuk is op de specifieke verplichtingen die uit de beklede functie voortvloeien. Een fout uit het privéleven kan daarbij slechts spelen indien deze ook de ongeschiktheid voor de functie aantoont. Toegepast op de zaak-Lizin lijkt het me duidelijk dat het schrijven van brieven naar rechters persoonlijk, buiten elke tegenspraak om, om hen te beïnvloeden bij een beslissing, a fortiori wanneer de debatten reeds zijn gesloten, voor iederéén een fout is, ongeacht of men een politieke functie bekleedt of niet, maar daarnaast ook een zeer specifieke fout uitmaakt voor een lid van de wetgevende macht (net zoals voor een lid van de uitvoerende macht).
Zoals onder meer uit art. 151 Strafwetboek blijkt, hebben zij een specifieke plicht de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te garanderen. In het litigieuze geval kan men bovendien ook spreken van misbruik van functie. In zo'n geval lijkt het me normaal dat onafgezien van eventuele gemeenrechtelijke sancties er ook politiek duidelijk een stap terug wordt gezet. Dit betekent misschien nog niet dat Mevrouw Lizin ontslag moet nemen als senator - hoewel: men heeft Roeland Raes daartoe gedwongen terwijl hij juridisch geen enkele fout had begaan (zelfs niet onder de zogenaamde negationismewet, die op zichzelf al een zeer betwistbare inbreuk op de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting vormt). Maar als senaatsvoorzitter deugt ze duidelijk niet, temeer daar ze niet aan haar proefstuk is in het begaan van dit soort fouten. De onschuld uithangen en beterschap beloven is totaal ongeloofwaardig als men weet dat Lizin in september 2003 op briefpapier van de stad Hoei een Brusselse onderzoeksrechter (dus niét het parket) heeft aangeschreven om het onderzoek in een bepaald dossier te beïnvloeden (zij het toen wel niet op het privé-adres van de rechter), dat ze in de jaren '80 reeds misbruik van functie maakte door als europees parlementslid met een vals paspoort Algerije binnen te gaan om kinderen terug te halen, en in 1988 de aanwezigheidslijst van een schepencollege van Hoei vervalste. En overigens: na hoeveel keer verontschuldiging vragen kan een burger vanaf nu zijn verkeersboetes kwijtgescholden krijgen ? Zou zevenmaal voldoende zijn?
In dit geval is spreken van een inbreuk op de scheiding der machten wel degelijk terecht. Weliswaar wordt de uitdrukking scheiding der machten regelmatig ten onrechte gebruikt om bepaalde gedragingen tegenover of uitingen over de rechterlijke macht te bekritiseren. Zo is het evident dat eenieder kritiek mag hebben op de werking van de rechterlijke macht in het algemeen.
Zo is het ook duidelijk dat eenieder, die geen partij is bij een rechtsgeding, na de uitspraak daarin de beslissing mag bekritiseren. Kritische evaluatie van de rechtspraak is voor sommige personen zelfs een plicht, een onderdeel van hun professionele opdracht, met name voor professoren in de rechten (Johan Leman scheen dat niet begrepen te hebben toen hij personen die een bepaald arresten bekritiseren verweet de scheiding der machten te schenden). De scheiding der machten brengt hierbij hooguit mee dat precies leden van de wetgevende en uitvoerende macht zich een stuk terughoudender moeten opstellen.
Zelfs de betrokken partijen hebben de vrijheid de beslissing te bekritiseren, met dien verstande dat 1° van hen toch wel mag worden verwacht dat ze duidelijk maken betrokken partij te zijn en geen derde, en 2° ze wel door de beslissing gebonden zijn en behoudens het gebruik van de voorziene rechtsmiddelen deze ook loyaal zullen moeten uitvoeren. Dat laatste wordt met name door de overheid zelf wel eens vergeten, die er vaak niet voor terugdeinst om door de rechter vernietigde overheidsbeslissingen achteraf te gaan valideren, of zelfs voor de uitspraak te bekrachtigen om ze zo aan rechterlijke controle te onttrekken (zoals bv. de vergunningen voor het Deurganckdok; de koning zal er zich me dunkt wel voor hoeden zijn naam aan dat dok te geven). Dit betekent op zijn beurt natuurlijk ook niet dat de wetgever geen wetten zou mogen maken die tegen de bestaande rechtspraak ingaan - maar dan wel wetten in materiële zin en geen Einzelfallgesetzgebung natuurlijk. Goede wetten maken is zelfs de belangrijkste taak van de wetgever, waarin deze overigens schromelijk te kort schiet; zozeer zelfs dat men regelmatig stelt eerst te zullen zien wat het Arbitragehof denkt vooraleer men een probleem door middel van wetgeving wil regelen.
De situatie is enigszins anders wanneer de zaak sub iudice is, nog niet is beslecht. Ook dan geldt in beginsel wel nog de vrijheid om publiekelijk zijn mening te uiten over de zaak; het Hof voor de mensenrechten in Straatsburg heeft dat duidelijk bevestigd in het arrest Sunday Times. Ook hier is precies voor de leden van de wetgevende en uitvoerende macht een zekere terughoudendheid geboden, die voor de gewone burger niet geldt.
Iets heel anders is dan precies de niet-publieke poging tot beïnvloeding, zoals door Lizin. Daarvoor gelden procedureregels, die essentiële beginselen zoals de onafhankelijkheid van de rechter en het beginsel van tegenspraak en gelijkheid van wapens in het proces moeten garanderen. Als een derde in het geding zelf stelling wil nemen, dient hij dit dus in wezen publiek te doen, of althans met kennisgeving aan de partijen. Daarom was ook de reactie van Magistratuur en maatschappij op het incident-Lizin erg zinvol: rechters zouden elke poging tot beïnvloeding in een hangend geding door personen met publieke functies, openbaar moeten maken.
In casu heeft de rechter dit ook gedaan. In een tussenvonnis besliste de 16e kamer van het Hof van beroep te Luik op 14 maart 2005 (A.R. nr. 2004/JE/143) zich van de zaak te onthouden en deze naar een andere kamer te zenden, met in het arrest de uitdrukkelijke opgave van de stukken die de rechter privé had ontvangen vanwege Mw. Lizin. Dit was de enige juiste beslissing: hoewel dit precies de onpartijdigheid bewijst, zou het tegendeel minstens een schijn van partijdigheid hebben geschapen. In andere gevallen, waar het louter gaat om brieven of stukken die door een derde aan de rechter zijn bezorgd, zonder dat er sprake is van misbruik van een publieke functie, zou een openbaarmaking alleen misschien wel kunnen volstaan. En allicht moeten we dergelijke onregelmatige processtukken maar eens stelselmatig op het internet zetten. De openbaarheid van de rechtspraak en de rechtspleging is immers toch ook een grondbeginsel van onze grondwettelijke orde.
Matthias E. Storme
Dat senaatsvoorzitter Anne-Marie Lizin een fout heeft gemaakt door een brief te zenden naar een rechter thuis in een poging om een geschil te beïnvloeden waarvan de debatten al waren gesloten, daaraan heeft niemand getwijfeld. Zelfs professionele dwarsdenkers niet. De fout moet dus wel grof zijn, en dat is ze ook. Niettemin doen sommige reacties in dit dossier de wenkbrauwen fronsen.
In het verleden heeft men al regelmatig politici tot ontslag gedwongen zonder dat ze zelf enige fout hadden begaan, zoals bv. bij de ontsnapping van Dutroux, en wellicht ook bij de dioxinecrisis. Politieke verantwoordelijkheid noemde men dat dan. Sommigen gaan nog verder en geloven in collectieve schuld (denk aan de Sippenhaft die ingevoerd is door de zogenaamde anti-racismewet). Maar voor senaatsvoorzitter Lizin geldt zelfs die politieke verantwoordelijkheid blijkbaar niet, zelfs niet voor persoonlijke fouten. Meer nog, we zien hier omzeggens het omgekeerde fenomeen opduiken: waar sommige andere politici verantwoordelijk werden gesteld voor fouten die ze niet hadden begaan, waar men onder de zogenaamde anti-racismewet kan worden gestraft zonder dat men aan enig misdrijf heeft meegewerkt, wordt de senaatsvoorzitster verontschuldigd voor fouten die Anne-Marie Lizin heeft begaan, zogenaamd niet in haar hoedanigheid van Senaatsvoorzitter, maar in haar hoedanigheid van burgemeester van Hoei. De Senaatsvoorzitter lijdt dus blijkbaar aan een zekere vorm van schizofrenie of MPS (multipersonality syndrome); hoewel: in haar hoedanigheid van burgemeester blijkt ze al evenmin politiek verantwoordelijk.
Moet iemand die een politieke functie bekleedt dan voor elke fout aftreden? Vanzelfsprekend niet. Wel moet men op de eerste plaats één maat en één gewicht hanteren. Een belangrijk criterium is daarbij op de eerste plaats niet in welke "hoedanigheid" een fout begaan wordt - dat soort schizofrenie moeten we dringend achter ons laten - maar wel of de fout een inbreuk is op de specifieke verplichtingen die uit de beklede functie voortvloeien. Een fout uit het privéleven kan daarbij slechts spelen indien deze ook de ongeschiktheid voor de functie aantoont. Toegepast op de zaak-Lizin lijkt het me duidelijk dat het schrijven van brieven naar rechters persoonlijk, buiten elke tegenspraak om, om hen te beïnvloeden bij een beslissing, a fortiori wanneer de debatten reeds zijn gesloten, voor iederéén een fout is, ongeacht of men een politieke functie bekleedt of niet, maar daarnaast ook een zeer specifieke fout uitmaakt voor een lid van de wetgevende macht (net zoals voor een lid van de uitvoerende macht).
Zoals onder meer uit art. 151 Strafwetboek blijkt, hebben zij een specifieke plicht de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te garanderen. In het litigieuze geval kan men bovendien ook spreken van misbruik van functie. In zo'n geval lijkt het me normaal dat onafgezien van eventuele gemeenrechtelijke sancties er ook politiek duidelijk een stap terug wordt gezet. Dit betekent misschien nog niet dat Mevrouw Lizin ontslag moet nemen als senator - hoewel: men heeft Roeland Raes daartoe gedwongen terwijl hij juridisch geen enkele fout had begaan (zelfs niet onder de zogenaamde negationismewet, die op zichzelf al een zeer betwistbare inbreuk op de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting vormt). Maar als senaatsvoorzitter deugt ze duidelijk niet, temeer daar ze niet aan haar proefstuk is in het begaan van dit soort fouten. De onschuld uithangen en beterschap beloven is totaal ongeloofwaardig als men weet dat Lizin in september 2003 op briefpapier van de stad Hoei een Brusselse onderzoeksrechter (dus niét het parket) heeft aangeschreven om het onderzoek in een bepaald dossier te beïnvloeden (zij het toen wel niet op het privé-adres van de rechter), dat ze in de jaren '80 reeds misbruik van functie maakte door als europees parlementslid met een vals paspoort Algerije binnen te gaan om kinderen terug te halen, en in 1988 de aanwezigheidslijst van een schepencollege van Hoei vervalste. En overigens: na hoeveel keer verontschuldiging vragen kan een burger vanaf nu zijn verkeersboetes kwijtgescholden krijgen ? Zou zevenmaal voldoende zijn?
In dit geval is spreken van een inbreuk op de scheiding der machten wel degelijk terecht. Weliswaar wordt de uitdrukking scheiding der machten regelmatig ten onrechte gebruikt om bepaalde gedragingen tegenover of uitingen over de rechterlijke macht te bekritiseren. Zo is het evident dat eenieder kritiek mag hebben op de werking van de rechterlijke macht in het algemeen.
Zo is het ook duidelijk dat eenieder, die geen partij is bij een rechtsgeding, na de uitspraak daarin de beslissing mag bekritiseren. Kritische evaluatie van de rechtspraak is voor sommige personen zelfs een plicht, een onderdeel van hun professionele opdracht, met name voor professoren in de rechten (Johan Leman scheen dat niet begrepen te hebben toen hij personen die een bepaald arresten bekritiseren verweet de scheiding der machten te schenden). De scheiding der machten brengt hierbij hooguit mee dat precies leden van de wetgevende en uitvoerende macht zich een stuk terughoudender moeten opstellen.
Zelfs de betrokken partijen hebben de vrijheid de beslissing te bekritiseren, met dien verstande dat 1° van hen toch wel mag worden verwacht dat ze duidelijk maken betrokken partij te zijn en geen derde, en 2° ze wel door de beslissing gebonden zijn en behoudens het gebruik van de voorziene rechtsmiddelen deze ook loyaal zullen moeten uitvoeren. Dat laatste wordt met name door de overheid zelf wel eens vergeten, die er vaak niet voor terugdeinst om door de rechter vernietigde overheidsbeslissingen achteraf te gaan valideren, of zelfs voor de uitspraak te bekrachtigen om ze zo aan rechterlijke controle te onttrekken (zoals bv. de vergunningen voor het Deurganckdok; de koning zal er zich me dunkt wel voor hoeden zijn naam aan dat dok te geven). Dit betekent op zijn beurt natuurlijk ook niet dat de wetgever geen wetten zou mogen maken die tegen de bestaande rechtspraak ingaan - maar dan wel wetten in materiële zin en geen Einzelfallgesetzgebung natuurlijk. Goede wetten maken is zelfs de belangrijkste taak van de wetgever, waarin deze overigens schromelijk te kort schiet; zozeer zelfs dat men regelmatig stelt eerst te zullen zien wat het Arbitragehof denkt vooraleer men een probleem door middel van wetgeving wil regelen.
De situatie is enigszins anders wanneer de zaak sub iudice is, nog niet is beslecht. Ook dan geldt in beginsel wel nog de vrijheid om publiekelijk zijn mening te uiten over de zaak; het Hof voor de mensenrechten in Straatsburg heeft dat duidelijk bevestigd in het arrest Sunday Times. Ook hier is precies voor de leden van de wetgevende en uitvoerende macht een zekere terughoudendheid geboden, die voor de gewone burger niet geldt.
Iets heel anders is dan precies de niet-publieke poging tot beïnvloeding, zoals door Lizin. Daarvoor gelden procedureregels, die essentiële beginselen zoals de onafhankelijkheid van de rechter en het beginsel van tegenspraak en gelijkheid van wapens in het proces moeten garanderen. Als een derde in het geding zelf stelling wil nemen, dient hij dit dus in wezen publiek te doen, of althans met kennisgeving aan de partijen. Daarom was ook de reactie van Magistratuur en maatschappij op het incident-Lizin erg zinvol: rechters zouden elke poging tot beïnvloeding in een hangend geding door personen met publieke functies, openbaar moeten maken.
In casu heeft de rechter dit ook gedaan. In een tussenvonnis besliste de 16e kamer van het Hof van beroep te Luik op 14 maart 2005 (A.R. nr. 2004/JE/143) zich van de zaak te onthouden en deze naar een andere kamer te zenden, met in het arrest de uitdrukkelijke opgave van de stukken die de rechter privé had ontvangen vanwege Mw. Lizin. Dit was de enige juiste beslissing: hoewel dit precies de onpartijdigheid bewijst, zou het tegendeel minstens een schijn van partijdigheid hebben geschapen. In andere gevallen, waar het louter gaat om brieven of stukken die door een derde aan de rechter zijn bezorgd, zonder dat er sprake is van misbruik van een publieke functie, zou een openbaarmaking alleen misschien wel kunnen volstaan. En allicht moeten we dergelijke onregelmatige processtukken maar eens stelselmatig op het internet zetten. De openbaarheid van de rechtspraak en de rechtspleging is immers toch ook een grondbeginsel van onze grondwettelijke orde.
Matthias E. Storme
zondag, maart 20, 2005
Territorialiteitsbeginsel en minderhedenverdrag
Onderstaande tekst is de toespraak bij de uitreiking van de Orde van de Vlaamse leeuw aan de burgemeesters van Halle-Vilvoorde. Deze handelt voornamelijk over het territorialiteitsbeginsel en het minderhedenverdrag.
--------
Deze Orde wordt vandaag voor de 22e maal uitgereikt. Vandaga keren we terug naar de wortels van onze Orde. De eerste orde werd immers uitgereikt in 1971 aan Ernest Soens, burgemeester van Strombeek-Bever, die zich met succes verzette tegen de annexatie van zijn gemeente bij Brussel of de invoering van faciliteiten. Op de 21e uitreiking, in 2003, eerden wij de dichter Hubert van Herreweghen, vandaag eren we doeners uit de streek van de dichter. Einde 2004 werd de Heer Luc Demedts, voorzitter van het Halle-Vilvoorde-Komitee. U hoorde zonet de laudatio door minister van Grembergen voor de gelauwerden van vandaag, Leo peeters en zijn collega-burgemeesters van Halle-Vilvoorde. Zij hebben in de Conferentie van burgemeesters van Halle-Vilvoorde kordaat gestreden om een einde te maken aan de bevoogding van de gemeenten van Halle-Vilvoorde door franstalig Brussel door de onderwerping van die gemeenten aan het arrondissement Brussel. Het woord arrondissement is niet toevallig een term die dateert uit de Tijd van de Franse bezetting en annexatie.
Omwille van de actualiteit hebben we de uitreiking van de Orde dit jaar enkele maanden vervroegd. We waren er bij de planning eigenlijk van overtuigd dat de splitsing van het arrondissement vandaag reeds een feit zou zijn, aangezien die ons onverwijld was toegezegd.
Een bekende partijvoorzitter noemde die splitsing het 177E probleem, En ik ben het met hem eens dat er een hele reeks problemen zijn van groter gewicht, al weet ik niet zeker of we hetzelfde bedoelen. Van groter gewicht zijn inderdaad de gezondheidszorg, ik bedoel de splitsing daarvan, het werkgelegenheidsbeleid, ik bedoel de splitsing daarvan, de sociale zekerheid, ik bedoel de splitsing daarvan, de rechtsbedeling, ik bedoel de splitsing daarvan, en zo kunnen we nog even doorgaan. Alleen: als onze Vlaamse leiders nog niet in staat zouden blijken om probleem 177 op te lossen door eenvoudigweg de grondwettelijke indeling in taalgebieden door te trekken in de kiesomschrijvingen, wat kunnen we dan nog verwachten dat ze zouden bereiken op die andere domeinen ?
In ieder geval, de splitsing van Brussel en Halle-Vilvoorde is het sluitstuk van het territo-rialiteitsbeginsel dat nog steeds éénzijdig wordt toegepast: consequent ten gunste van Wallonië, halfslachtig als het om Vlaanderen gaat. Het is natuurlijk een oud verhaal, en het is eigen aan taalimperialisten dat zij het territorialiteitsbeginsel wel in vraag stellen in gebieden waar ze nog niet in de meerderheid zijn of die ze nog niet onder controle hebben, maar natuurlijk wel ten volle toepassen eens ze een bepaald gebied geannexeerd hebben of onder controle krijgen.
In de Belgische geschiedenis zijn het overigens - het kan geen kwaad hier even aan te herinneren niet de Vlamingen die de keuze gemaakt hebben voor het territorialiteitsbeginsel, maar de Walen. Bij de totstandkoming van de eerste taalwetten, in 1878 zowel als in 1921, wilden de Vlamingen in het Parlement instemmen met een regeling die elke particulier in het gehele België de keuze zou geven tussen Nederlands en Frans. Maar de Franstaligen wilden absoluut de eentaligheid van Wallonië handhaven. Dat was voor beide partijen de meest rechtvaardige en verstandige keuze, gezien geen van beiden zeker kon zijn van de machtsverhoudingen op lange termijn. Enkel zijn de Franstaligen blijven valsspelen en hebben ze hun annexatieplannen nooit opgegeven. De Vlamingen hebben het spel ten aanzien van Wallonië wel correct gespeeld, en de ééntaligheid van Wallonië is nooit meer in vraag gesteld.
De voorbije jaren zijn we getuige geweest van het persistent misbruiken door de Fransta-ligen van hun machtspositie op internationaal vlak om op die manier hun imperialistische politiek verder te zetten.
Ze zijn daarbij geholpen door de manifest éénzijdige en scheefgegroeide ontwikkeling inzake de rechten van nationale minderheden - waarmee autochtone etnisch-culturele minderheden worden bedoeld. Anders dan sommige andere internationale instrumenten, die een stuk evenwichtiger zijn, maar jammer genoeg niet dezelfde rol spelen, komt deze scheeftrekking duidelijk tot uiting in het kaderverdrag inzake nationale minderheden.
Het is vandaag de dag natuurlijk modieus om elke wind die onder de naam mensenrechten wordt gelaten als een schitterend parfum te beschouwen, maar dit simplisme miskent de enorme verschillen in intrinsieke kwaliteit tussen de verschillende instrumenten die aan dergelijke rechten vorm proberen te geven. De Kaderconventie is bijna een schoolvoorbeeld van zo'n instrument waarvan de intrinsieke kwaliteit zeer laag is, wat precies een heleboel landen goed uitkomt, maar dan wel ten koste van enkele andere volkeren die niet in het gebrekkige concept passen.
Het Verdrag lijdt onder meer daaraan, dat het geen onderscheid maakt tussen enerzijds opvattingen of regels die uitgaan van louter individuele rechten welke in se niet vereisen dat men deel uitmaakt van een welbepaalde (minderheids)groep, en anderzijds rechten en vrijheden die duidelijk verbonden zijn met het deel uitmaken van een specifieke groep die al dan niet territoriaal is afgebakend. In het eerste geval gaat het namelijk om rechten die elke burger heeft, ongeacht tot welke groep hij behoort, en waarvan de inhoud niet verschilt doordat hij lid is van een bepaalde groep: gelijkheid voor de wet, vrijheid van vereniging, meningsuiting, godsdienst, recht op een tolk in strafzaken, niet-gesubsidieerd privé-onderwijs, e.d. In een liberaaldemocratische rechtsstaat komen deze rechten aan iedereen toe, en daar is een minderhedenverdrag dus overbodig. Daarnaast zijn er echter rechten die personen maar hebben omdat er een volksgroep is, waartoe zij behoren, en die bepaalde kenmerken heeft: gebruik van hun taal door de overheid, gelijkelijk gesubsidieerd onderwijs, e.d.m. Het gaat hier ook om individuele rechten, maar geen louter individuele rechten, zij hebben een collectieve dimensie, en gelden slechts voor zover men tot een erkende groep behoort of voor zover zij collectief worden uitgeoefend. Deze rechten komen niet toe aan elke burger, maar slechts aan diegenen die tot een autochtone volksgroep behoren, een nationale minderheid. Zoniet zou van elke overheid kunnen worden geëist dat zij in meer dan 3.000 talen werkt.
Dergelijke rechten van de tweede categorie kunnen in beginsel op twee manieren worden georganiseerd: op personele basis en op territoriale basis. Indien zij werkelijk ernstig worden genomen leiden zij tot een personeel dan wel een territoriaal federalisme, mogelijks zelfs tot onafhankelijkheid van de volksgroep. In de Belgische grondwet worden deze rehcten ook ernstig genomen: in beginsel geldt een territoriaal federalisme, behalve in het tweetalig gebied Brussel, waar ten dele een personeel federalisme geldt - voor de zogenaamde gemeenschapsbevoegdheden. Dit alles heeft de belgische franstaligen tot één van de allerbest beschermde minderheden ter wereld gemaakt. Maar voor sommigen is het nooit genoeg en is gebiedshonger nooit gestild.
In de Raad van Europa was de weerstand tegen het recht op autonomie van de volksgroepen, zij het in personele of territoriale vorm zo groot, dat men tot onevenwichtig halfslachtige oplossingen gekomen is, grotendeels personeel geïnspireerd, doch zonder enige erkenning van volksgroepen of autonome gemeenschappen.
Het probleem van nationale minderheden in het Procrustesbed van uitsluitend individuele rechten leggen, getuigt echter van een blindheid voor de machtsverhoudingen die er bestaan tussen grote en kleine culturen, en tussen culturen die een eigen staat hebben en degene die dat niet hebben.
Andere experten inzake minderheden hebben dan ook aangetoond dat het voor een kleine cultuur veel belangrijker is om over een "safe haven" of "security area" te beschikken, een gebied waar men thuis kan zijn en waar de cultuur niet voortdurend onder druk staat van machtiger grotere culturen, waarvan de identiteit en integriteit wordt eerbiedigd. Het territorialiteitsbeginsel is dus de aan de situatie van deze volkeren aangepaste vorm van bescherming van minoritaire culturen, zoals de Vlamingen, die immers minoritair zijn wanneer men het perspectief niet vervalst door uitsluitend op het niveau van de bestaande staten te kijken. Op europees vlak zijn de Vlamingen immers duidelijk een minderheid, en is het juist deze die moet worden beschermd tegen de druk van machtiger buurculturen zoals de franstalige.
Ontwerpen om een dergelijke meer evenwichtige bescherming van nationale groepen tot stand te brengen zijn op europees niveau weliswaar ook besproken, maar niet gerealiseerd; denken we bv. aan het ontwerp-handvest van rechten van etnische groepen voor de EG van 1988 (Stauffenberg-ontwerp), later overgenomen in het ontwerp-Alber. Aanzetten tot een bescherming door middel van een beveiligd territorium vinden we ook in de Déclaration universelle des droits collectifs des peuples, waarvan art. 9 bepaalt: "Tout peuple a le droit d'exprimer et de développer sa culture, sa langue et ses règles d'organisation, et de se doter pour ce faire de ses propres structures politiques, d'enseignement, de communi-cation et d'administration publique, sur son aire de souveraineté." En artikel 7 van het Projet de déclaration des Nations Unies sur les droits des peuples autochtones stelt: " Les peuples autochtones ont le droit, à titre collectif et individuel, d'être protégés contre l'eth-nocide ou le génocide culturel, notamment par des mesures visant à empêcher et à réparer tout acte ayant pour but ou pour effet de les priver de leur intégrité en tant que peuples distincts ou de leurs valeurs culturelles ou identité ethnique". Ook het Europees handvest voor streektalen legt nog een duidelijke band tussen minderheidsbescherming en territori-aliteit, en gaat dus niet uit van louter individuele rechten.
In de Raad van Europa vonden vele regeringen echter een recht op personele dan wel ter-ritoriale autonomie een veel te verregaande bescherming van minderheidsvolkeren. De échte bescherming van kleinere culturen in de vorm van territoriale autonomie, in de vorm van een security area, werd dus geweerd. De regels die het de kleine culturen moeten mogelijk maken hun identiteit en de integriteit van hun gemeenschap te vrijwaren tegen de wet van de sterkste, in casu de macht van grotere culturen en naties, ontbreken. De Raad van Europa werd gekaapt door ideologen die tegen volksgroepenrechten zijn en alles door de scheve bril van louter individuele mensenrechten bekijken.
Dit is niet erg voor volkeren die zelfs in eigen streek al geminoriseerd zijn: voor hen is het een stap vooruit. En het is relatief onschadelijk voor kleinere volkeren die wel hun eigen territorium hebben en het tot een onafhankelijke staat hebben gebracht. Het is echter ook goed voor de grote culturen die aan de hand hiervan overal minderheidsrechten kunnen proberen opeisen en zo hun machtspositie nog versterken.
De houding van de Raad van Europa is des te merkwaardiger, nu deze in het arrest over de Turkse Refahpartij, het verbod op die partij door de vingers heeft gezien - geheel ten onrechte overigens - omdat die partij voorstander was van het in de ogen van het Hof onaanvaardbare personaliteitsbeginsel, volgens hetwelk de burgers van eenzelfde territo-rium aan verschillende wetten zouden zijn onderworpen naargelang de groep waartoe ze behoorden.
Door uitsluitend te focussen op individuele of personele oplossingen en de minderheden-bescherming door middel van de erkenning van territoriale integriteit te weigeren, voert de Raad van Europa dan ook een uitermate eenzijdige minderhedenpolitiek, die ten onrechte één vorm van minderhedenbescherming voorrang geeft en de andere geheel negeert. Het territorialiteitsbeginsel is géén inperking van de individuele vrijheid, maar juist een garantie ervoor, een garantie tegen verdrukking van de leden van kleinere taalgemeenschappen door de grotere. Het is dus wraakroepend wanneer men landen die een veel verregaander minderhedenbescherming hebben zoals België door middel van zijn defederalisering, de les gaat spellen op basis van een conventie die juist weigert die verdergaande bescherming te erkennen.
Dit zou allemaal niet zo erg zijn wanneer Vlaanderen een onafhankelijk staat was: van onafhankelijke staten wordt de territoriale integriteit en nationale identiteit door Europa immers wél erkend, van volkeren zonder staat blijkbaar niet. Indien Vlaanderen onafhan-kelijk was, konden we ons de ratificatie van zo'n minderhedenverdragen dus allicht wel permitteren, ondanks de bedroevende kwaliteit ervan.
Die kansen op bescherming van onze territoriale integriteit en op onafhankelijkheid dreigen we overigens te verliezen indien we ons nu dat ontwerp van Europese grondwet door de strot laten duwen. Niet toevallig is daarin op het laatste ogenblik stoemelings ook een bepaling opgenomen die discriminatie van nationale minderheden verbiedt. Met andere woorden: het heeft geen enkele zin dat onze politici moedig weigeren het Minderheden-verdrag te ratificeren, wanneer ze niet hetzelfde doen ten aanzien van die Europese Grondwet, waarvan de rechtskracht nog een heel stuk groter is. Indien men al het Min-derhedenverdrag zou kunnen goedkeuren middels bepaalde voorbehouden - en beter ook dat niet - dan moet men minstens dezelfde eisen en reserves formuleren tegenover de Europese grondwet. En die reserve kan m.i. niet anders luiden dan dat men erkenning eist van het feit dat de bescherming van de verschillende nationale minderheden in België volwaardig gebeurt, en zelfs veel verregaander en effectiever dan in de kaderconventie, door voor elk van de drie taalgemeenschappen een eigen territorium te hebben erkend, naast de regeling van de tweetaligheid in Brussel-Hoofdstad en de autonomie in persoonsgebonden aangelegenheden voor beide gemeenschappen aldaar.
Enkel een verdrag dat het toekennen van een eigen taalgebied aan de diverse taalgroepen fundamenteel als een minstens evenwaardige vorm van bescherming van nationale min-derheden erkent kan dus in aanmerking komen voor ratificatie.
Dames en heren, verontschuldig mij dat ik het ditmaal wat zwaarwichtiger heb gehouden, maar dit thema is m.i. te belangrijk om het niet onder uw aandacht te brengen. De voorbije jaren kon ik mijn gelegenheidstoespraka op het ritme van gedichten brengen, de actualiteit hefet me dit jaar in het proza vastgehouden. Maar ik kan het toch niet laten om af te sluiten met een een gedicht:
De koekoek
Waalse koekoek, die uw eieren legt
In 't warme Vlaamse nest,
wij hebben ze groot gekweekt uw jongen,
Wij kennen hun schreeuwen, kennen hun sprongen,
De onzen hebben ze eruit gedrongen.
Waalse koekoek in 't Vlaamse nest,
Wij kennen u best.
Wat voor een vogel is er de Blauwvoet,
Dat hij de koekoek niet aan en kan?
Niets met zijn bek en niets met zijn klauw doet?
Wat voor een fladderaar is hij dan?
Witte stormvogel, stel u te weer,
Vlieg doe vreemde koekoek te keer
Met spannende harde vlerken,
Snavel hem weg van zijn roof en zijn buit,
Ruk hem pennen en veren uit,
Dat hij vlucht in de Waalse berken.
Ginds mag hij roepen, te zomertijd,
Met hoge borst en fraaie stem,
Koe koe, koe koe,
Dat het galmt door beuk en sperre.
Zijn wij de lastige kerel kwijt,
Niet ongeren horen wij hem
Af en toe
van verre, koe koe, van verre.
Was de koekoek niet zo'n dief
Alle vogels hadden hem lief.
U zal de versvoet herkend hebben van René de Clercq. die toen reeds perfect de betekenis van het territorialiteitsbeginsel in vers uitdrukte.
--------
Deze Orde wordt vandaag voor de 22e maal uitgereikt. Vandaga keren we terug naar de wortels van onze Orde. De eerste orde werd immers uitgereikt in 1971 aan Ernest Soens, burgemeester van Strombeek-Bever, die zich met succes verzette tegen de annexatie van zijn gemeente bij Brussel of de invoering van faciliteiten. Op de 21e uitreiking, in 2003, eerden wij de dichter Hubert van Herreweghen, vandaag eren we doeners uit de streek van de dichter. Einde 2004 werd de Heer Luc Demedts, voorzitter van het Halle-Vilvoorde-Komitee. U hoorde zonet de laudatio door minister van Grembergen voor de gelauwerden van vandaag, Leo peeters en zijn collega-burgemeesters van Halle-Vilvoorde. Zij hebben in de Conferentie van burgemeesters van Halle-Vilvoorde kordaat gestreden om een einde te maken aan de bevoogding van de gemeenten van Halle-Vilvoorde door franstalig Brussel door de onderwerping van die gemeenten aan het arrondissement Brussel. Het woord arrondissement is niet toevallig een term die dateert uit de Tijd van de Franse bezetting en annexatie.
Omwille van de actualiteit hebben we de uitreiking van de Orde dit jaar enkele maanden vervroegd. We waren er bij de planning eigenlijk van overtuigd dat de splitsing van het arrondissement vandaag reeds een feit zou zijn, aangezien die ons onverwijld was toegezegd.
Een bekende partijvoorzitter noemde die splitsing het 177E probleem, En ik ben het met hem eens dat er een hele reeks problemen zijn van groter gewicht, al weet ik niet zeker of we hetzelfde bedoelen. Van groter gewicht zijn inderdaad de gezondheidszorg, ik bedoel de splitsing daarvan, het werkgelegenheidsbeleid, ik bedoel de splitsing daarvan, de sociale zekerheid, ik bedoel de splitsing daarvan, de rechtsbedeling, ik bedoel de splitsing daarvan, en zo kunnen we nog even doorgaan. Alleen: als onze Vlaamse leiders nog niet in staat zouden blijken om probleem 177 op te lossen door eenvoudigweg de grondwettelijke indeling in taalgebieden door te trekken in de kiesomschrijvingen, wat kunnen we dan nog verwachten dat ze zouden bereiken op die andere domeinen ?
In ieder geval, de splitsing van Brussel en Halle-Vilvoorde is het sluitstuk van het territo-rialiteitsbeginsel dat nog steeds éénzijdig wordt toegepast: consequent ten gunste van Wallonië, halfslachtig als het om Vlaanderen gaat. Het is natuurlijk een oud verhaal, en het is eigen aan taalimperialisten dat zij het territorialiteitsbeginsel wel in vraag stellen in gebieden waar ze nog niet in de meerderheid zijn of die ze nog niet onder controle hebben, maar natuurlijk wel ten volle toepassen eens ze een bepaald gebied geannexeerd hebben of onder controle krijgen.
In de Belgische geschiedenis zijn het overigens - het kan geen kwaad hier even aan te herinneren niet de Vlamingen die de keuze gemaakt hebben voor het territorialiteitsbeginsel, maar de Walen. Bij de totstandkoming van de eerste taalwetten, in 1878 zowel als in 1921, wilden de Vlamingen in het Parlement instemmen met een regeling die elke particulier in het gehele België de keuze zou geven tussen Nederlands en Frans. Maar de Franstaligen wilden absoluut de eentaligheid van Wallonië handhaven. Dat was voor beide partijen de meest rechtvaardige en verstandige keuze, gezien geen van beiden zeker kon zijn van de machtsverhoudingen op lange termijn. Enkel zijn de Franstaligen blijven valsspelen en hebben ze hun annexatieplannen nooit opgegeven. De Vlamingen hebben het spel ten aanzien van Wallonië wel correct gespeeld, en de ééntaligheid van Wallonië is nooit meer in vraag gesteld.
De voorbije jaren zijn we getuige geweest van het persistent misbruiken door de Fransta-ligen van hun machtspositie op internationaal vlak om op die manier hun imperialistische politiek verder te zetten.
Ze zijn daarbij geholpen door de manifest éénzijdige en scheefgegroeide ontwikkeling inzake de rechten van nationale minderheden - waarmee autochtone etnisch-culturele minderheden worden bedoeld. Anders dan sommige andere internationale instrumenten, die een stuk evenwichtiger zijn, maar jammer genoeg niet dezelfde rol spelen, komt deze scheeftrekking duidelijk tot uiting in het kaderverdrag inzake nationale minderheden.
Het is vandaag de dag natuurlijk modieus om elke wind die onder de naam mensenrechten wordt gelaten als een schitterend parfum te beschouwen, maar dit simplisme miskent de enorme verschillen in intrinsieke kwaliteit tussen de verschillende instrumenten die aan dergelijke rechten vorm proberen te geven. De Kaderconventie is bijna een schoolvoorbeeld van zo'n instrument waarvan de intrinsieke kwaliteit zeer laag is, wat precies een heleboel landen goed uitkomt, maar dan wel ten koste van enkele andere volkeren die niet in het gebrekkige concept passen.
Het Verdrag lijdt onder meer daaraan, dat het geen onderscheid maakt tussen enerzijds opvattingen of regels die uitgaan van louter individuele rechten welke in se niet vereisen dat men deel uitmaakt van een welbepaalde (minderheids)groep, en anderzijds rechten en vrijheden die duidelijk verbonden zijn met het deel uitmaken van een specifieke groep die al dan niet territoriaal is afgebakend. In het eerste geval gaat het namelijk om rechten die elke burger heeft, ongeacht tot welke groep hij behoort, en waarvan de inhoud niet verschilt doordat hij lid is van een bepaalde groep: gelijkheid voor de wet, vrijheid van vereniging, meningsuiting, godsdienst, recht op een tolk in strafzaken, niet-gesubsidieerd privé-onderwijs, e.d. In een liberaaldemocratische rechtsstaat komen deze rechten aan iedereen toe, en daar is een minderhedenverdrag dus overbodig. Daarnaast zijn er echter rechten die personen maar hebben omdat er een volksgroep is, waartoe zij behoren, en die bepaalde kenmerken heeft: gebruik van hun taal door de overheid, gelijkelijk gesubsidieerd onderwijs, e.d.m. Het gaat hier ook om individuele rechten, maar geen louter individuele rechten, zij hebben een collectieve dimensie, en gelden slechts voor zover men tot een erkende groep behoort of voor zover zij collectief worden uitgeoefend. Deze rechten komen niet toe aan elke burger, maar slechts aan diegenen die tot een autochtone volksgroep behoren, een nationale minderheid. Zoniet zou van elke overheid kunnen worden geëist dat zij in meer dan 3.000 talen werkt.
Dergelijke rechten van de tweede categorie kunnen in beginsel op twee manieren worden georganiseerd: op personele basis en op territoriale basis. Indien zij werkelijk ernstig worden genomen leiden zij tot een personeel dan wel een territoriaal federalisme, mogelijks zelfs tot onafhankelijkheid van de volksgroep. In de Belgische grondwet worden deze rehcten ook ernstig genomen: in beginsel geldt een territoriaal federalisme, behalve in het tweetalig gebied Brussel, waar ten dele een personeel federalisme geldt - voor de zogenaamde gemeenschapsbevoegdheden. Dit alles heeft de belgische franstaligen tot één van de allerbest beschermde minderheden ter wereld gemaakt. Maar voor sommigen is het nooit genoeg en is gebiedshonger nooit gestild.
In de Raad van Europa was de weerstand tegen het recht op autonomie van de volksgroepen, zij het in personele of territoriale vorm zo groot, dat men tot onevenwichtig halfslachtige oplossingen gekomen is, grotendeels personeel geïnspireerd, doch zonder enige erkenning van volksgroepen of autonome gemeenschappen.
Het probleem van nationale minderheden in het Procrustesbed van uitsluitend individuele rechten leggen, getuigt echter van een blindheid voor de machtsverhoudingen die er bestaan tussen grote en kleine culturen, en tussen culturen die een eigen staat hebben en degene die dat niet hebben.
Andere experten inzake minderheden hebben dan ook aangetoond dat het voor een kleine cultuur veel belangrijker is om over een "safe haven" of "security area" te beschikken, een gebied waar men thuis kan zijn en waar de cultuur niet voortdurend onder druk staat van machtiger grotere culturen, waarvan de identiteit en integriteit wordt eerbiedigd. Het territorialiteitsbeginsel is dus de aan de situatie van deze volkeren aangepaste vorm van bescherming van minoritaire culturen, zoals de Vlamingen, die immers minoritair zijn wanneer men het perspectief niet vervalst door uitsluitend op het niveau van de bestaande staten te kijken. Op europees vlak zijn de Vlamingen immers duidelijk een minderheid, en is het juist deze die moet worden beschermd tegen de druk van machtiger buurculturen zoals de franstalige.
Ontwerpen om een dergelijke meer evenwichtige bescherming van nationale groepen tot stand te brengen zijn op europees niveau weliswaar ook besproken, maar niet gerealiseerd; denken we bv. aan het ontwerp-handvest van rechten van etnische groepen voor de EG van 1988 (Stauffenberg-ontwerp), later overgenomen in het ontwerp-Alber. Aanzetten tot een bescherming door middel van een beveiligd territorium vinden we ook in de Déclaration universelle des droits collectifs des peuples, waarvan art. 9 bepaalt: "Tout peuple a le droit d'exprimer et de développer sa culture, sa langue et ses règles d'organisation, et de se doter pour ce faire de ses propres structures politiques, d'enseignement, de communi-cation et d'administration publique, sur son aire de souveraineté." En artikel 7 van het Projet de déclaration des Nations Unies sur les droits des peuples autochtones stelt: " Les peuples autochtones ont le droit, à titre collectif et individuel, d'être protégés contre l'eth-nocide ou le génocide culturel, notamment par des mesures visant à empêcher et à réparer tout acte ayant pour but ou pour effet de les priver de leur intégrité en tant que peuples distincts ou de leurs valeurs culturelles ou identité ethnique". Ook het Europees handvest voor streektalen legt nog een duidelijke band tussen minderheidsbescherming en territori-aliteit, en gaat dus niet uit van louter individuele rechten.
In de Raad van Europa vonden vele regeringen echter een recht op personele dan wel ter-ritoriale autonomie een veel te verregaande bescherming van minderheidsvolkeren. De échte bescherming van kleinere culturen in de vorm van territoriale autonomie, in de vorm van een security area, werd dus geweerd. De regels die het de kleine culturen moeten mogelijk maken hun identiteit en de integriteit van hun gemeenschap te vrijwaren tegen de wet van de sterkste, in casu de macht van grotere culturen en naties, ontbreken. De Raad van Europa werd gekaapt door ideologen die tegen volksgroepenrechten zijn en alles door de scheve bril van louter individuele mensenrechten bekijken.
Dit is niet erg voor volkeren die zelfs in eigen streek al geminoriseerd zijn: voor hen is het een stap vooruit. En het is relatief onschadelijk voor kleinere volkeren die wel hun eigen territorium hebben en het tot een onafhankelijke staat hebben gebracht. Het is echter ook goed voor de grote culturen die aan de hand hiervan overal minderheidsrechten kunnen proberen opeisen en zo hun machtspositie nog versterken.
De houding van de Raad van Europa is des te merkwaardiger, nu deze in het arrest over de Turkse Refahpartij, het verbod op die partij door de vingers heeft gezien - geheel ten onrechte overigens - omdat die partij voorstander was van het in de ogen van het Hof onaanvaardbare personaliteitsbeginsel, volgens hetwelk de burgers van eenzelfde territo-rium aan verschillende wetten zouden zijn onderworpen naargelang de groep waartoe ze behoorden.
Door uitsluitend te focussen op individuele of personele oplossingen en de minderheden-bescherming door middel van de erkenning van territoriale integriteit te weigeren, voert de Raad van Europa dan ook een uitermate eenzijdige minderhedenpolitiek, die ten onrechte één vorm van minderhedenbescherming voorrang geeft en de andere geheel negeert. Het territorialiteitsbeginsel is géén inperking van de individuele vrijheid, maar juist een garantie ervoor, een garantie tegen verdrukking van de leden van kleinere taalgemeenschappen door de grotere. Het is dus wraakroepend wanneer men landen die een veel verregaander minderhedenbescherming hebben zoals België door middel van zijn defederalisering, de les gaat spellen op basis van een conventie die juist weigert die verdergaande bescherming te erkennen.
Dit zou allemaal niet zo erg zijn wanneer Vlaanderen een onafhankelijk staat was: van onafhankelijke staten wordt de territoriale integriteit en nationale identiteit door Europa immers wél erkend, van volkeren zonder staat blijkbaar niet. Indien Vlaanderen onafhan-kelijk was, konden we ons de ratificatie van zo'n minderhedenverdragen dus allicht wel permitteren, ondanks de bedroevende kwaliteit ervan.
Die kansen op bescherming van onze territoriale integriteit en op onafhankelijkheid dreigen we overigens te verliezen indien we ons nu dat ontwerp van Europese grondwet door de strot laten duwen. Niet toevallig is daarin op het laatste ogenblik stoemelings ook een bepaling opgenomen die discriminatie van nationale minderheden verbiedt. Met andere woorden: het heeft geen enkele zin dat onze politici moedig weigeren het Minderheden-verdrag te ratificeren, wanneer ze niet hetzelfde doen ten aanzien van die Europese Grondwet, waarvan de rechtskracht nog een heel stuk groter is. Indien men al het Min-derhedenverdrag zou kunnen goedkeuren middels bepaalde voorbehouden - en beter ook dat niet - dan moet men minstens dezelfde eisen en reserves formuleren tegenover de Europese grondwet. En die reserve kan m.i. niet anders luiden dan dat men erkenning eist van het feit dat de bescherming van de verschillende nationale minderheden in België volwaardig gebeurt, en zelfs veel verregaander en effectiever dan in de kaderconventie, door voor elk van de drie taalgemeenschappen een eigen territorium te hebben erkend, naast de regeling van de tweetaligheid in Brussel-Hoofdstad en de autonomie in persoonsgebonden aangelegenheden voor beide gemeenschappen aldaar.
Enkel een verdrag dat het toekennen van een eigen taalgebied aan de diverse taalgroepen fundamenteel als een minstens evenwaardige vorm van bescherming van nationale min-derheden erkent kan dus in aanmerking komen voor ratificatie.
Dames en heren, verontschuldig mij dat ik het ditmaal wat zwaarwichtiger heb gehouden, maar dit thema is m.i. te belangrijk om het niet onder uw aandacht te brengen. De voorbije jaren kon ik mijn gelegenheidstoespraka op het ritme van gedichten brengen, de actualiteit hefet me dit jaar in het proza vastgehouden. Maar ik kan het toch niet laten om af te sluiten met een een gedicht:
De koekoek
Waalse koekoek, die uw eieren legt
In 't warme Vlaamse nest,
wij hebben ze groot gekweekt uw jongen,
Wij kennen hun schreeuwen, kennen hun sprongen,
De onzen hebben ze eruit gedrongen.
Waalse koekoek in 't Vlaamse nest,
Wij kennen u best.
Wat voor een vogel is er de Blauwvoet,
Dat hij de koekoek niet aan en kan?
Niets met zijn bek en niets met zijn klauw doet?
Wat voor een fladderaar is hij dan?
Witte stormvogel, stel u te weer,
Vlieg doe vreemde koekoek te keer
Met spannende harde vlerken,
Snavel hem weg van zijn roof en zijn buit,
Ruk hem pennen en veren uit,
Dat hij vlucht in de Waalse berken.
Ginds mag hij roepen, te zomertijd,
Met hoge borst en fraaie stem,
Koe koe, koe koe,
Dat het galmt door beuk en sperre.
Zijn wij de lastige kerel kwijt,
Niet ongeren horen wij hem
Af en toe
van verre, koe koe, van verre.
Was de koekoek niet zo'n dief
Alle vogels hadden hem lief.
U zal de versvoet herkend hebben van René de Clercq. die toen reeds perfect de betekenis van het territorialiteitsbeginsel in vers uitdrukte.
dinsdag, maart 15, 2005
Discriminatie als fundamentele vrijheid
Interview door Peter De Roover Publicatie in 't Pallieterke 15-03-2005
De klassiek-liberale denktank Nova Civitas rond de Gentse professor Boudewijn Bouckaert reikte enkele weken geleden haar Prijs van de Vrijheid uit aan Matthias Storme (foto). Die wil mensen huldigen die zich bijzonder inzetten voor de verdediging van de persoonlijke vrijheid. Vorig jaar kreeg de Nederlandse politica Ayaan Hirsi Ali die prijs. De laureaat van dit jaar shockeerde de goegemeente door in zijn toespraak de vrijheid om te discrimineren "het fundamenteelste aller vrijheden" te noemen. Het leverde hem weer de nodige schimpscheuten op, waarbij zijn tegenstanders hun gebrek aan inhoudelijke argumentatie probeerden te compenseren met verbale brutaliteiten. Peter De Roover, journalist van het Pallieterke, zocht deze intellectuele woelwater op in zijn Gentse biotoop. Dit interview werd overgenomen uit het krantje van 1 maart 2005.
Er verrijst een nieuwe vleugel aan zijn woning. Storme kijkt met twinkelende ogen naar de gang die beide delen van de woning verbindt en geniet nu al van het idee dat de lange blinde muur zal dienen voor ruime boekenkasten. De verzameling van duizenden titels die het huis bijna doen kreunen kan weer stevig worden aangevuld. Maar professor Storme verstopt zich niet in zijn gekoesterde boeken. Hij betreedt graag het intellectuele strijdtoneel, ook en liefst waar anderen terugschrikken om na A ook B te zeggen. Storme laat er graag het hele alfabet op volgen.
't P: Discriminatie uitroepen tot het fundamenteelste mensenrecht: leeft Storme van de provocatie?
MS: Die titel was zeker bedoeld als aandachtstrekker, maar ik meen het ook echt. Het is dus geen goedkope provocatie. We moeten in onze persoonlijke levenssfeer de vrijheid behouden om te discrimineren. Een private organisatie zonder monopoliepositie moet vrij zijn te beslissen wie ze aanvaardt en wie niet. Vakbonden bijvoorbeeld kunnen die vrijheid niet opeisen. Het kartel van de drie erkende vakbonden vormt een monopolie. Je kan geen nieuwe vakbond oprichten. Er bestaat een numerus clausus. Aangezien die overheidstaken uitvoeren, zoals het uitbetalen van werkloosheidsvergoedingen, moet het hen verboden worden leden uit te sluiten wegens hun politieke overtuiging. Maar in private verhoudingen heb je het recht eigen voorkeuren niet te moeten verantwoorden aan de overheid.
't P: Dus moet de burger de vrijheid hebben een allochtoon te weigeren als huurder?
MS: Het vertrekpunt is al mis. De wet bepaalt hoe je eigendom verkrijgt, maar gaat over de schreef als ze eist dat een eigenaar het gebruik van zijn eigendom moet rechtvaardigen. Door een voorkeur te hebben voor iemand op een andere, wordt die laatste niet in z'n rechten beknot. Niemand heeft een afdwingbaar recht op dat appartement. De eigenaar moet wel het recht hebben zelf te bepalen wie hij als huurder aanvaardt, zonder die keuze te moeten verantwoorden.
't P: Nu mag je iemand alleen weigeren omdat die de huur niet kan/wil betalen.
MS: Inderdaad, men mag dus niet discrimineren op basis van huiskleur, maar wel op basis van de dikte van de portefeuille. Alleen het mercantilisme wordt nog aanvaard als criterium om te bepalen wie je wel of niet als huurder toelaat. Dat die discriminatie wettelijk wel wordt geaccepteerd, bewijst de materialistische levensopvatting die achter de hele anti-discriminatiewet schuilgaat. Wie andere criteria dan geld belangrijk vindt, wordt beknot. Trouw, sympathie of loyauteit mag je niet meer belangrijker vinden. Dat zijn subjectieve waarden die in verdrukking komen. Waarom zou een werkgever geen voorkeur mogen hebben voor een sollicitant die een groot gezin moet onderhouden en het loon meer nodig heeft dan anderen? Met deze wetgeving dreigt hij zich te moeten verantwoorden voor een rechter als hij die keuze maakt. De wetgever reduceert de menselijke handelingsvrijheid tot het calculeerbare, het objectief bewijsbare.
't P: Doet het recht dat niet per definitie?
MS: In zekere mate wel en daarom is een goed rechtssysteem heel zelfbeperkend. De wetgever bepaalt het kader en daarbinnen laat het de burger vrij. Zonder recht bestaat er bijvoorbeeld geen vrije markt. De wet bepaalt dat je contracten moet naleven en hoe je eigendom verkrijgt. Maar de inhoud van dat contract bepaal je zelf. Als de wetgever dat ook te veel gaat voorschrijven, wordt de vrijheid gefnuikt.
't P: De anti-discriminatiewet gaat daar volgens u in de fout.
MS: Ze is absoluut bemoeiziek. Quota invoeren voor migranten op de arbeidsmarkt is een veel kleiner kwaad. In Frankrijk moeten bedrijven een bepaald percentage gehandicapten in dienst nemen. De bedrijven die dat quotum niet halen, moeten een bijdrage leveren aan een fonds dat mensen met een handicap aan een job helpt. Dat idee is aantrekkelijk. De overheid stelt zich tot doel om iedereen kansen te geven op een baan en de privé-personen die kiezen om die taak mee te helpen uitvoeren, krijgen een belastingskorting. Maar hun vrijheid om te kiezen wie het bedrijf wel of niet in dienst neemt, blijft onaangetast. Wanneer de overheid echter de etnische afkomst als bepalend criterium gaat hanteren, openen we de doos van Pandora. Daar zit apartheidsdenken achter. Wie gehandicapt is, kampt met een individueel probleem dat hinderlijk kan zijn om bepaalde jobs te vinden. Dat is ook zo voor wie laaggeschoold is. Daar bestaat een directe band met de tewerkstellingskans. Beweren dat je minder kans maakt wegens je etnische achtergrond is een gevaarlijke redenering. Alsof je afkomst je talenten zou bepalen. Is het een probleem om je brood te verdienen als je allochtoon bent? Een gebrek aan talenkennis, meer bepaald van de streektaal, of lage scholing: dat zijn individuele mankementen die een hinderpaal vormen. Als bepaalde godsdiensten, zoals de joodse, meer stimuleren om te studeren dan andere, moet de overheid dat dan gaan sanctioneren? Een beleid dat alle mensen de kans geeft om hun talenten te ontplooien, is verdedigbaar. Maar sommige groepen speciale rechten verlenen, is een brug te ver.
't P: Men kan opwerpen dat de Vlaamse Beweging speciale rechten wil voor de Vlamingen in Brussel.
MS: Dat klopt niet. Wij willen een mate van autonomie voor die groep. Het hoort tot de essentie van die zelfstandigheid dat de Vlaamse overheid een eigen beleid voert dat kan afwijken van dat van de Franstaligen. Maar het zou ongepast zijn als de Brusselse gewestelijke overheid aparte rechten zou verlenen aan bepaalde groepen ten nadele van de anderen. Vandaag worden mensen die opkomen voor gelijke rechten voor iedereen daarvoor gesanctioneerd. Rocco Buttiglione werd afgewezen als EU-commissaris omdat hij tegen aparte rechten voor specifieke groepen is. Hij werd geslachtofferd wegens zijn verdediging van gelijke rechten. We mogen ook de duivelse logica van de groepsrechten niet uit het oog verliezen. We merken dat die meestal werken ten voordele van de sterken uit de zwakke groep, die geen specifieke steun nodig hebben, ten koste van de zwakken uit de sterke groep. Zit je toevallig in een zogenaamde zwakke groep, dan krijg je voorrechten, ook als je die niet nodig hebt. Ik denk bijvoorbeeld aan vermogende 60-plussers die gratis met het openbaar vervoer rijden, terwijl iemand met een laag loon die jonger is wel het volle pond moet betalen.
't P: U ziet ook discriminatie in de anti-discriminatie.
MS: Je moet tot een georganiseerde en erkende 'minderheid' behoren. We kennen de symbolische achterstandsgroepen: vrouwen, vreemdelingen en homo's. Maar wie om politieke redenen uit een vakbond wordt gezet, heeft geen verweer. Omdat dan een politieke stroming wordt benadeeld die niet het geluk heeft 'erkend' te zijn als slachtoffer. De grote strijders tegen discriminatie discrimineren vlot als ze een ongelijkheid invoeren in de overheidsfinanciering van politieke partijen.
't P: Discriminatie loert overal. Volgens u discrimineert de actie Tsunami 12/12 ook.
MS: Het is aangetoond dat er nu middelen naar Zuidoost Azië vloeien, die anders aan Afrikaanse projecten zouden besteed worden. Dat gebeurt zeker niet op basis van objectieve gegevens, maar omwille van gevoelens en emoties. Dat gaat in tegen de geest van die anti-discriminatiewet. Zelfs onze politiek correcte media hebben mensen aangezet een extra inspanning te doen om geld te geven, wetende dat dit globaal ten koste gaat van grotere sukkelaars. Een extra inspanning doen voor iemand discrimineert dus. Nu, ik vind dat zoiets moet mogen. Maar onze anti-discriminatiepolitici zouden dat moeten aanklagen.
't P: De boswachter stroopt dus.
MS: De partijen die het voor het zeggen hebben, keurden tientallen wetten goed, waarvan de hoogste rechtscolleges hebben vastgesteld dat ze discrimineren. Als ze hun eigen wetten ernstig nemen, zouden ze hun eigen financiering moeten inhouden.
't P: U vindt de anti-discriminatiewet totalitair.
MS: Uiteraard, omdat ze geen onderscheid maakt tussen de private- en de publieke sfeer. De overheid bemoeit zich met de kern van het private handelen: namelijk vrij kunnen kiezen. De burger wordt verplicht zich aan te passen aan de doelstellingen van de overheid. Uiteraard moeten de overheidsdoeleinden gerespecteerd worden. Maar we komen in een situatie dat die zelfs niet meer ter discussie mogen gesteld worden. Daarmee wordt de kern van de democratie uitgehold. Vroeger kwam je op de brandstapel als je het bestaan van God in twijfel trok. Nu bestaan er andere dogma's, maar wie ze betwist komt op figuurlijke brandstapels terecht.
't P: Maar je merkt wel dat de slinger heen en weer blijft gaan. In Nederland worden de linkse taboes steeds meer in twijfel getrokken.
MS: Je merkt dat er gelukkig nog altijd een conservatieve reserve bestaat. Er komt verweer als de slinger te ver uitwijkt.
't P: En dus overdrijft Storme. Het zal zo'n vaart allemaal niet lopen.
MS: Ja maar, da's de taak van een intellectueel. Hij moet waarschuwen voor het te laat is. Je moet niet beginnen roepen als de moord gepleegd is. Ik geloof niet in de theorie van het hellend vlak, dat de catastrofe niet meer kan vermeden worden. Het is typisch conservatief om er van uit te gaan dat alles omkeerbaar is. De wereld volgt geen onomkeerbare rechte lijn, zoals de linkerzijde gelooft. Het evenwicht, de kern van het conservatieve denken, is sterker dan we wel eens denken. Maar we moeten ons bewust zijn van het gevaar dat die conservatieve reserves te snel worden uitgeput. Gebruiken, waarden of feesten wortelen in wijsheden die duizenden jaren oud zijn. Zij houden ons op het rechte pad en beschermen tegen de neiging om ons aan te passen aan 'modes'. We zijn die conservatieve reserves in snel tempo aan het vernielen, zonder er iets voor in de plaats te stellen. Ooit was het hoofdprobleem dat tradities verstarden. Vandaag is het vernielen ervan een grotere ziekte. Omdat alles tegelijk alles kan betekenen, betekent niets nog iets.
't P: U spreekt over de rol van de intellectueel. Voelt u zich niet erg eenzaam, als je merkt hoeveel aan zelfcensuur wordt gedaan?
MS: Ik zou het prettig vinden als ik meer publieke medestanders zou tellen. Mocht iedereen die me in privé-gesprekken gelijk geeft dat ook openlijk zeggen, stonden we veel verder. 'Wij' hebben de media niet in handen en in onze samenleving waar het zeer belangrijk is om in de media te komen, schrikken velen er voor terug om tegen de stroom in te roeien. Maar de toestand is allerminst hopeloos. De linkerzijde zit met de handen in het haar omdat ze veel terrein moet prijsgeven aan de kracht van de ideeën bij de rechterzijde en bij conservatieven.
De klassiek-liberale denktank Nova Civitas rond de Gentse professor Boudewijn Bouckaert reikte enkele weken geleden haar Prijs van de Vrijheid uit aan Matthias Storme (foto). Die wil mensen huldigen die zich bijzonder inzetten voor de verdediging van de persoonlijke vrijheid. Vorig jaar kreeg de Nederlandse politica Ayaan Hirsi Ali die prijs. De laureaat van dit jaar shockeerde de goegemeente door in zijn toespraak de vrijheid om te discrimineren "het fundamenteelste aller vrijheden" te noemen. Het leverde hem weer de nodige schimpscheuten op, waarbij zijn tegenstanders hun gebrek aan inhoudelijke argumentatie probeerden te compenseren met verbale brutaliteiten. Peter De Roover, journalist van het Pallieterke, zocht deze intellectuele woelwater op in zijn Gentse biotoop. Dit interview werd overgenomen uit het krantje van 1 maart 2005.
Er verrijst een nieuwe vleugel aan zijn woning. Storme kijkt met twinkelende ogen naar de gang die beide delen van de woning verbindt en geniet nu al van het idee dat de lange blinde muur zal dienen voor ruime boekenkasten. De verzameling van duizenden titels die het huis bijna doen kreunen kan weer stevig worden aangevuld. Maar professor Storme verstopt zich niet in zijn gekoesterde boeken. Hij betreedt graag het intellectuele strijdtoneel, ook en liefst waar anderen terugschrikken om na A ook B te zeggen. Storme laat er graag het hele alfabet op volgen.
't P: Discriminatie uitroepen tot het fundamenteelste mensenrecht: leeft Storme van de provocatie?
MS: Die titel was zeker bedoeld als aandachtstrekker, maar ik meen het ook echt. Het is dus geen goedkope provocatie. We moeten in onze persoonlijke levenssfeer de vrijheid behouden om te discrimineren. Een private organisatie zonder monopoliepositie moet vrij zijn te beslissen wie ze aanvaardt en wie niet. Vakbonden bijvoorbeeld kunnen die vrijheid niet opeisen. Het kartel van de drie erkende vakbonden vormt een monopolie. Je kan geen nieuwe vakbond oprichten. Er bestaat een numerus clausus. Aangezien die overheidstaken uitvoeren, zoals het uitbetalen van werkloosheidsvergoedingen, moet het hen verboden worden leden uit te sluiten wegens hun politieke overtuiging. Maar in private verhoudingen heb je het recht eigen voorkeuren niet te moeten verantwoorden aan de overheid.
't P: Dus moet de burger de vrijheid hebben een allochtoon te weigeren als huurder?
MS: Het vertrekpunt is al mis. De wet bepaalt hoe je eigendom verkrijgt, maar gaat over de schreef als ze eist dat een eigenaar het gebruik van zijn eigendom moet rechtvaardigen. Door een voorkeur te hebben voor iemand op een andere, wordt die laatste niet in z'n rechten beknot. Niemand heeft een afdwingbaar recht op dat appartement. De eigenaar moet wel het recht hebben zelf te bepalen wie hij als huurder aanvaardt, zonder die keuze te moeten verantwoorden.
't P: Nu mag je iemand alleen weigeren omdat die de huur niet kan/wil betalen.
MS: Inderdaad, men mag dus niet discrimineren op basis van huiskleur, maar wel op basis van de dikte van de portefeuille. Alleen het mercantilisme wordt nog aanvaard als criterium om te bepalen wie je wel of niet als huurder toelaat. Dat die discriminatie wettelijk wel wordt geaccepteerd, bewijst de materialistische levensopvatting die achter de hele anti-discriminatiewet schuilgaat. Wie andere criteria dan geld belangrijk vindt, wordt beknot. Trouw, sympathie of loyauteit mag je niet meer belangrijker vinden. Dat zijn subjectieve waarden die in verdrukking komen. Waarom zou een werkgever geen voorkeur mogen hebben voor een sollicitant die een groot gezin moet onderhouden en het loon meer nodig heeft dan anderen? Met deze wetgeving dreigt hij zich te moeten verantwoorden voor een rechter als hij die keuze maakt. De wetgever reduceert de menselijke handelingsvrijheid tot het calculeerbare, het objectief bewijsbare.
't P: Doet het recht dat niet per definitie?
MS: In zekere mate wel en daarom is een goed rechtssysteem heel zelfbeperkend. De wetgever bepaalt het kader en daarbinnen laat het de burger vrij. Zonder recht bestaat er bijvoorbeeld geen vrije markt. De wet bepaalt dat je contracten moet naleven en hoe je eigendom verkrijgt. Maar de inhoud van dat contract bepaal je zelf. Als de wetgever dat ook te veel gaat voorschrijven, wordt de vrijheid gefnuikt.
't P: De anti-discriminatiewet gaat daar volgens u in de fout.
MS: Ze is absoluut bemoeiziek. Quota invoeren voor migranten op de arbeidsmarkt is een veel kleiner kwaad. In Frankrijk moeten bedrijven een bepaald percentage gehandicapten in dienst nemen. De bedrijven die dat quotum niet halen, moeten een bijdrage leveren aan een fonds dat mensen met een handicap aan een job helpt. Dat idee is aantrekkelijk. De overheid stelt zich tot doel om iedereen kansen te geven op een baan en de privé-personen die kiezen om die taak mee te helpen uitvoeren, krijgen een belastingskorting. Maar hun vrijheid om te kiezen wie het bedrijf wel of niet in dienst neemt, blijft onaangetast. Wanneer de overheid echter de etnische afkomst als bepalend criterium gaat hanteren, openen we de doos van Pandora. Daar zit apartheidsdenken achter. Wie gehandicapt is, kampt met een individueel probleem dat hinderlijk kan zijn om bepaalde jobs te vinden. Dat is ook zo voor wie laaggeschoold is. Daar bestaat een directe band met de tewerkstellingskans. Beweren dat je minder kans maakt wegens je etnische achtergrond is een gevaarlijke redenering. Alsof je afkomst je talenten zou bepalen. Is het een probleem om je brood te verdienen als je allochtoon bent? Een gebrek aan talenkennis, meer bepaald van de streektaal, of lage scholing: dat zijn individuele mankementen die een hinderpaal vormen. Als bepaalde godsdiensten, zoals de joodse, meer stimuleren om te studeren dan andere, moet de overheid dat dan gaan sanctioneren? Een beleid dat alle mensen de kans geeft om hun talenten te ontplooien, is verdedigbaar. Maar sommige groepen speciale rechten verlenen, is een brug te ver.
't P: Men kan opwerpen dat de Vlaamse Beweging speciale rechten wil voor de Vlamingen in Brussel.
MS: Dat klopt niet. Wij willen een mate van autonomie voor die groep. Het hoort tot de essentie van die zelfstandigheid dat de Vlaamse overheid een eigen beleid voert dat kan afwijken van dat van de Franstaligen. Maar het zou ongepast zijn als de Brusselse gewestelijke overheid aparte rechten zou verlenen aan bepaalde groepen ten nadele van de anderen. Vandaag worden mensen die opkomen voor gelijke rechten voor iedereen daarvoor gesanctioneerd. Rocco Buttiglione werd afgewezen als EU-commissaris omdat hij tegen aparte rechten voor specifieke groepen is. Hij werd geslachtofferd wegens zijn verdediging van gelijke rechten. We mogen ook de duivelse logica van de groepsrechten niet uit het oog verliezen. We merken dat die meestal werken ten voordele van de sterken uit de zwakke groep, die geen specifieke steun nodig hebben, ten koste van de zwakken uit de sterke groep. Zit je toevallig in een zogenaamde zwakke groep, dan krijg je voorrechten, ook als je die niet nodig hebt. Ik denk bijvoorbeeld aan vermogende 60-plussers die gratis met het openbaar vervoer rijden, terwijl iemand met een laag loon die jonger is wel het volle pond moet betalen.
't P: U ziet ook discriminatie in de anti-discriminatie.
MS: Je moet tot een georganiseerde en erkende 'minderheid' behoren. We kennen de symbolische achterstandsgroepen: vrouwen, vreemdelingen en homo's. Maar wie om politieke redenen uit een vakbond wordt gezet, heeft geen verweer. Omdat dan een politieke stroming wordt benadeeld die niet het geluk heeft 'erkend' te zijn als slachtoffer. De grote strijders tegen discriminatie discrimineren vlot als ze een ongelijkheid invoeren in de overheidsfinanciering van politieke partijen.
't P: Discriminatie loert overal. Volgens u discrimineert de actie Tsunami 12/12 ook.
MS: Het is aangetoond dat er nu middelen naar Zuidoost Azië vloeien, die anders aan Afrikaanse projecten zouden besteed worden. Dat gebeurt zeker niet op basis van objectieve gegevens, maar omwille van gevoelens en emoties. Dat gaat in tegen de geest van die anti-discriminatiewet. Zelfs onze politiek correcte media hebben mensen aangezet een extra inspanning te doen om geld te geven, wetende dat dit globaal ten koste gaat van grotere sukkelaars. Een extra inspanning doen voor iemand discrimineert dus. Nu, ik vind dat zoiets moet mogen. Maar onze anti-discriminatiepolitici zouden dat moeten aanklagen.
't P: De boswachter stroopt dus.
MS: De partijen die het voor het zeggen hebben, keurden tientallen wetten goed, waarvan de hoogste rechtscolleges hebben vastgesteld dat ze discrimineren. Als ze hun eigen wetten ernstig nemen, zouden ze hun eigen financiering moeten inhouden.
't P: U vindt de anti-discriminatiewet totalitair.
MS: Uiteraard, omdat ze geen onderscheid maakt tussen de private- en de publieke sfeer. De overheid bemoeit zich met de kern van het private handelen: namelijk vrij kunnen kiezen. De burger wordt verplicht zich aan te passen aan de doelstellingen van de overheid. Uiteraard moeten de overheidsdoeleinden gerespecteerd worden. Maar we komen in een situatie dat die zelfs niet meer ter discussie mogen gesteld worden. Daarmee wordt de kern van de democratie uitgehold. Vroeger kwam je op de brandstapel als je het bestaan van God in twijfel trok. Nu bestaan er andere dogma's, maar wie ze betwist komt op figuurlijke brandstapels terecht.
't P: Maar je merkt wel dat de slinger heen en weer blijft gaan. In Nederland worden de linkse taboes steeds meer in twijfel getrokken.
MS: Je merkt dat er gelukkig nog altijd een conservatieve reserve bestaat. Er komt verweer als de slinger te ver uitwijkt.
't P: En dus overdrijft Storme. Het zal zo'n vaart allemaal niet lopen.
MS: Ja maar, da's de taak van een intellectueel. Hij moet waarschuwen voor het te laat is. Je moet niet beginnen roepen als de moord gepleegd is. Ik geloof niet in de theorie van het hellend vlak, dat de catastrofe niet meer kan vermeden worden. Het is typisch conservatief om er van uit te gaan dat alles omkeerbaar is. De wereld volgt geen onomkeerbare rechte lijn, zoals de linkerzijde gelooft. Het evenwicht, de kern van het conservatieve denken, is sterker dan we wel eens denken. Maar we moeten ons bewust zijn van het gevaar dat die conservatieve reserves te snel worden uitgeput. Gebruiken, waarden of feesten wortelen in wijsheden die duizenden jaren oud zijn. Zij houden ons op het rechte pad en beschermen tegen de neiging om ons aan te passen aan 'modes'. We zijn die conservatieve reserves in snel tempo aan het vernielen, zonder er iets voor in de plaats te stellen. Ooit was het hoofdprobleem dat tradities verstarden. Vandaag is het vernielen ervan een grotere ziekte. Omdat alles tegelijk alles kan betekenen, betekent niets nog iets.
't P: U spreekt over de rol van de intellectueel. Voelt u zich niet erg eenzaam, als je merkt hoeveel aan zelfcensuur wordt gedaan?
MS: Ik zou het prettig vinden als ik meer publieke medestanders zou tellen. Mocht iedereen die me in privé-gesprekken gelijk geeft dat ook openlijk zeggen, stonden we veel verder. 'Wij' hebben de media niet in handen en in onze samenleving waar het zeer belangrijk is om in de media te komen, schrikken velen er voor terug om tegen de stroom in te roeien. Maar de toestand is allerminst hopeloos. De linkerzijde zit met de handen in het haar omdat ze veel terrein moet prijsgeven aan de kracht van de ideeën bij de rechterzijde en bij conservatieven.
Abonneren op:
Posts (Atom)