woensdag, september 19, 2007

Polen lijdt aan een progressief virus: het Europees mensenrechtenvirus

De Poolse regering wenst geen Europese dag tegen de doodstraf, maar wel een voor het recht op leven. Polen doorprikt daarmee natuurlijk de Europese hypocrisie: "Geen enkel EU-land past de doodstraf immers toe. Volgens Polen kan er wel geprotesteerd worden tegen abortus en de toepassing van euthanasie in Europa." Polen beschuldigt de EU niet ten onrechte van de promotie van "abortus, destructieve levensstijlen en euthanasie". Zoals kon verwacht worden, krijgt Polen daardoor daardoor allerlei verwensingen naar het hoofd geslingerd ("sabotage" kopt de Standaard van vandaag).

Is dit nu een uiting van reactionair katholicisme ? Ik durf eraan te twijfelen. In tegendeel, Polen lijdt aan het progressieve virus.Of liever: de Poolse reactie is volledig coherent met de dominante progressieve manier van redeneren, die alles in termen van "(mensen)recht op ..." plaatst. De Polen kennen alleen hun hiërarchie der waarden iets beter dan die progressievelingen die tegen Polen staan te schoppen. Andere fundamentele rechten hebben immers maar zin als men eerst een recht op (bescherming van het) leven erkent. Vanuit de logica van de mensenrechten hebben de Polen gelijk.

Als conservatief ben ik desondanks niet zo gelukkig met het Poolse standpunt - al heb ik er welk begrip voor. Conservatieven huiveren van "de" rechten van "de" mens en verkiezen concrete vrijheden en concrete waarborgen tegen machtsmisbruik boven hoogdravende mensenrechten. Het verbod op de doodstraf is zo'n concrete waarborg. Nu weet ik ook dat niet alle conservatieven daarachter staan. En al kan ik enkele van hun argumenten begrijpen, toch kan ik enkel maar volmondig achter het verbod staan. Daar sta ik, ik kan niet anders. Het is allicht genetisch bepaald; zowel mijn grootvader August de Schryver als mijn vader Marcel Storme hebben - in het bijzonder ook als parlementslid - gevochten tegen de doodstraf. Ook de Poolse regering pleit overigens tegen de doodstraf.

Maar al te vaak wordt de abstracte vrijheid (la liberté) evenwel ingeroepen om de concrete vrijheden (les libertés) te beknotten. We moeten de concrete vrijheden koesteren, diegene die in het verleden bewezen hebben een waarborg te zijn geweest tegen machtsmisbruik. De vrijheden die in de Magna Charta werden erkend, in de Blijde Inkomsten, in de Engelse en Amerikaanse Bill of Rights. En ja, in de Belgische Grondwet van 1831. De concrete waarborgen voor die vrijheden zijn daarbij minstens zo belangrijk als de principes zelf.

Denken we in het bijzonder aan de waarborgen die we wel in de grondwet vinden - of vonden - en waarvan de meeste in de ronkende mensenrechtenverklaringen ontbreken, zoals onder meer:
- de instelling van de jury voor drukpersmisdrijven en politieke misdrijven, een grondwettelijke waarborg die overigens zowel door het hof van casatie als het parlement grotendeels vakkundig werd uitgehold (het nu geamputeerde art. 150 GW);
- de zogenaamde "getrapte aansprakelijkheid" bij drukpersmisdrijven, die kort gezegd inhoudt dat voor een onrechtmatige publicatie de auteur, drukker en verspreider niet elk kunnen worden vervolgd, maar de tweede pas als de eerste niet bekend is en de derde pas als de eerste en tweede niet bekend zijn (nu art. 25);
- het censuurverbod, d.w.z. de onmogelijkheid om publicatie van geschriften preventief te verbieden (nu art. 25 GW);
- het verbod op uitzonderingsrechtbanken (art. 146 GW);
- het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel (nu art. 14 GW: Geen straf kan worden ingevoerd of toegepast dan krachtens de wet);
- het vermoeden van onschuld in strafzaken;
- het recht op bijstand van een advocaat en de waarborg van het beroepsgeheim van de advocaat;
- de openbaarheid van de rechtspraak en van de rechterlijke uitspraak (nu art. 149 GW);
- het verbod om de straf van verbeurdverklaring der goederen in te voeren (nu art. 17);
- zeer strikte voorwaarden voor uitlevering aan het buitenland;
- de mogelijkheid om openbare ambtenaren te dagvaarden wegens hun bestuursdaden zonder dat er voorafgaand verlof van de overheid nodig is (nu art. 31 GW);
- het "recht op antwoord" bij persoonlijke aanvallen in de media;
- de gelijkheid voor de wet, ook de fiscale.

Laat de Europese Unie daar maar eens voor vechten, in plaats van een gratuite strijd te voeren tegen de in Europa gelukkig niet meer bestaande doodstraf die moet verbergen dat men in vele andere opzichten een cultuur van de dood bevordert(zie Evangelium Vitae). Jammer genoeg zien we daar veeleer het tegendeel. Door middel van het uitleveringsbevel worden lidstaten gedwongen om zelfs eigen burgers uit te leveren zonder dat aan waarborgen zoals strafbaarheid ter plaatse moet zijn voldaan; advocaten worden verplicht hun cliënten in sommige gevallen te verklikken bij aanwijzingen van witwassen; tegoeden kunnen worden geblokkeerd zonder dat men die maatregel bij de rechter kan aanvechten; europese instellingen genieten van een ruime immuniteit en europese ambtenaren zijn niet aan de gewone belastingplicht onderworpen. Een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, zei U ?

maandag, september 17, 2007

Nog steeds "Ils nous ont pris la Flandre"

Uitgenodigd worden voor een debat op de RTBF is altijd interessant, toch voor zover men voldoende Frans spreekt om er zijn mannetje te staan. Het overkwam me vorige zondag (Mise au point 9 september). Niet dat ik ditmaal echt veel heb bijgeleerd; vooral zijn er een aantal donkere vermoedens van mijn kant over de mentalité van de Francobelgische politici bevestigd geworden, nog veel duidelijker dan ik tevoren dacht. Opnieuw is mij duidelijk geworden dat de kloof tussen Vlaanderen en Francobelgië inderdaad nog altijd zeer sterk samenhangt met een taalkwestie, zonder daartoe beperkt te blijven. Nog altijd gaat het om een totale weigering van de Franstaligen om te aanvaarden dat de publieke taal in Vlaanderen ééntalig Nederlands is. Nog altijd is er de overtuiging "Vlaanderen is ook van ons, want het is een deel van België". Het bekende citaat uit de Lettre au roi sur la séparation de la Wallonie et de la Flandre van Jules Destrée (1912) blijft nog steeds gelden: "Ils nous ont pris la Flandre, d'abord. Certes, c'était leur bien. Mais c'était aussi un peu le nôtre". Het is nog steeds de idee dat waar ook ter wereld er zelfs maar één Franstalige woont of gewoond heeft, dat land ten eeuwigen dage het Frans zou moeten erkennen. Het doet me heel sterk denken aan de Servische ideologie die in de voorbije decennia steeds heeft volgehouden dat waar ook er Serviërs wonen, het land daardoor Servisch is, of toch minstens ook van Servië (ter illustratie, bij de zeshonderdste verjaardag van de Slag op het Merelveld werd aldaar verklaard: ‘Kosovo is Servië en dit feit is niet afhankelijk van albanese geboortecijfers of servische sterftecijfers. Er ligt hier zoveel servisch bloed en er zijn zo veel servische heiligdommen dat het nog servisch land is als er niet één serviër meer woont’).

Zo blijven de francobelgen bij manier van spreken stellen dat Vlaanderen van hen is omdat Maeterlinck er begraven ligt en die in het Frans schreef. In het RTBF-debat kon Armand Dedecker het alvast niet laten weer te stellen dat Vlaanderen historisch toch ook Frans is. Net zoals islamisten beweren dat zowel Israël als Spanje nog steeds van hen zijn, omdat ze dat ooit bestuurd hebben.

Wat achter die houding echter steeds opnieuw schuilgaat is evenvoudigweg de weigering om een gelijke behandeling van het Nederlands en het Frans te aanvaarden. Vanuit een oogpunt van rechtvaardigheid is het territorialiteitsbeginsel niet het enig mogelijke beginsel. Telkens opnieuw moeten we de Francobelgen eraan herinneren dat het niet de Vlamingen zijn die ervoor gekozen hebben, maar de Walen die absoluut niet konden aanvaarden dat heel België en dus ook Wallonië tweetalig zou zijn. Maar nog steeds hebben ze niet aanvaard dat wat voor Wallonië moet gelden, ook voor Vlaanderen moet gelden, nl. dezelfde ééntaligheid. Steeds weer wordt dan het drogargument bovengehaald van de "rechten" van de Vlamingen in Brussel. Sommige Vlamingen lopen in een debat overigens nog steeds in die valkuil; maar de positie van Franstaligen in Vlaanderen kan enkel vergeleken worden met die van Nederlandstaligen in Wallonië. Het is enkel op die reciprociteit dat België kan (of althans kon) overleven.

Steeds weer blijkt de houding van asymmetrie in plaats van recprociteit die de bijl is aan de wortel van de Belgische boom. Die asymmetrie houdt in dat in gebieden waar het Frans de meerderheid is het territorialiteitsbeginsel geldt, in gebieden waar het in de minderheid is de zogenaamde "rechten van Franstaligen". In het ene gebied het recht van Franstaligen om enkel Frans te begrijpen, aan de andere kant het recht om de anderen te verplichten Frans te begrijpen en te hanteren.

Zolang aan die asymmetrie geen einde komt, zal er geen normale verstandhouding kommen tussen deze beide buurvolkeren. Ceterum censeo dat dit eerst een scheiding vereist opdat er nadien op basis van vrijwilligheid en reciprociteit met elkaar zou kunnen worden samengewerkt.


PS. 1. Mijn opmerking over de Servische ideologie betekent niet dat de Serviërs over de hele lijn ongelijk hadden. Anders dan de Fransen en Francobelgen hebben zij in de loop der eeuwen immers heel wat grondgebied verloren. Bovendien hebben zij vaak in de strijd met de Turken de kastanjes uit het vuur gehaald voor Europa ...

2. De essentie van mijn stelling over de houding van de Franstaligen is ook te vinden in een bijdrage van maarten van ginderachter in de Standaard van 19 september onder de titel "Het Belgische dovemansgesprek".

donderdag, september 13, 2007

Over het "toelaten" van Mein Kampf

Nadat Geert Wilders in Staats-Nederland een rel veroorzaakte door te vragen dat bepaalde delen van de Korân net zoals Mein Kampf zouden worden verboden, heeft Minister Plasterk terecht geantwoord dat net zoals de Korân ook Mein Kampf juist zou moeten worden toegelaten. Dit bracht Fokke en Sukke tot volgende cartoon.



Mij doet het denken aan een van de proeven die ik van mijn vrienden moest afleggen op mijn vrijgezellenavond (intussen net iets meer dan 21 jaar geleden, het is vandaag onze huwelijksverjaardag). We begaven ons naar een bekend links café in Gent, mijn vrienden vroegen de waard om de muziek enkele minuten uit te zetten voor het voorlezen van een boodschap. Ik kreeg een exemplaar van Mein Kampf in de hand gedrukt en moest rechtstaande een volle bladzijde eruit voorlezen (in het Nederlands als ik me goed herinner). Enigszins tot onze verbazing wekte dit geen enkele reactie op bij het langharig werkschuw tuig ;). Nu ja, misschien leek de retoriek zo erg op de stalinistische teksten die je nog altijd in pamfletten van de belgische ("maoïstische") PVDA vindt dat ze er dat in meenden te herkennen. Niemand scheen in elk geval te merken van welke bron de tekst afkomstig was. De tekst is trouwens zo gezwollen en unzeitgemässig dat het haatzaaiend karakter ervan vandaag wellicht tot bijna nul is herleid. Of dat ook voor de Korân geldt laat ik graag aan de lezer over.

Draait het verkeer door het ontbreken van verkeersborden en/of dankzij overtreders ?

In de Oostenrijkse krant der Standard staat een interessant stukje over de vraag of het verkeer wel zou kunnen functioneren znder dat er minstens nu en dan overtredingen worden begaan: "Braucht der Verkehrsfluss Regelbrüche?". Een flink debat op het web volgde.

Op shared-space.org staan er in dit verband ook interessante berichten over studies en projecten waaruit blijkt dat hoe minder verkeersborden er zijn, hoe beter het verkeer functioneert (kijk onder "projects"). Nu ja, ik vat het wel een beetje simplistisch samen, maar in ieder geval stof tot nadenken voor onze Vlaamse regulitis-lijders.

zondag, september 09, 2007

Interpretatie zonder te zinzen: waarom de splitsing van BHV grondwettelijk moet

Het is merkwaardig dat allerlei mensen die zich anders nooit hebben toegelegd op de studie van de interpretatie van rechtsteksten en al zeker niet van arresten van het Grondwettelijk Hof, inzake BHV plotseling met grote zekerheid weten wat dat Hof (toen nog Arbitragehof genaamd) beslist heeft in arrest nr. 73/2003 van 26 mei 2003 (http://www.grondwettelijkhof.be/public/n/2003/2003-073n.pdf). Ik heb het hier dan nog niet over de interpretatie van de overgangsmaatregel van 4 jaar (zie daarvoor mijn "Verkiezingen op 10 juni volgens huidige kieswet zijn ongrondwettig" of "Verkiezingen Zijn Ongrondwettig Volgens Huidige Kieswet"), maar wel over de vraag of er zonder grondwetswijziging andere oplossingen mogelijk zijn dan een splitsing van BHV. Zo stelt Walter Zinzen met het aura van een groot rechtsgeleerde: "Steeds opnieuw wordt als een mantra herhaald dat het Grondwettelijk Hof de splitsing van de kieskring heeft opgelegd, hoewel onder meer in deze krant al uitentreuren te lezen viel dat het Hof geen keuze heeft gemaakt over de manier waarop het probleem BHV moet worden opgelost. De politici die het anders zeggen zijn demagogen, er is geen ander woord voor" (de Standaard 4 september 2007, "'Non' betekent hetzelfde als 'onbespreekbaar' - Voer eindelijk een ernstig debat over BHV"), daarbij verwijzend naar een stuk van een lokale Groen!-politicus (Peter Verpoorten, "Een wasmachine voor BHV", de Standaard 10 augustus 2007), waarin de auteur een wasmachine belooft aan wie kan bewijzen dat het arrest van het Arbitragehof de splitsing noodzakelijk maakt.

Nu klopt het wel dat het arrest niet heeft beslist dat er noodzakelijk een provinciale kieskring moet komen, maar het klopt niet dat het arrest ruimte laat voor een niet-splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde (behalve in het geval àlle kieskringen zouden worden afgeschaft, zie verder). Ook bij een terugkeer naar arrondissementele kieskringen zou er op basis van de specifieke redenering van het arrest een splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde moeten plaatsvinden. Wel kan men in het arrest lezen dat er daarnaast mogelijks bepaalde maatregelen kunnen worden genomen voor de bescherming van minderheden.

Laat me even deze interpretatie adstrueren. Een arrest van het Arbitragehof wordt geveld in een bepaald type procedure en heeft een bepaalde structuur. Het arrest in kwestie is geveld in het kader van een procedure tot nietigverklaring van een wet wegens strijdigheid met welbepaalde bepalingen van de Grondwet. Die bepalingen moeten door de verzoeker worden aangevoerd en het Hof toetst dan aan de ingeroepen bepalingen. Men moet dus op de eerste plaats de grief lezen vooraleer de motieven te interpreteren die in antwoord op die grief zijn gegeven.

In het kwestieuze arrest werd de kieswetgeving in twee opzichten ongrondwettig verklaard. Het Hof stelde dat vast in twee verschillende delen van het arrest en in antwoord op twee verschillende grieven of middelen. Die grieven ken ik maar al te goed, want als advocaat van de zogenaamde "verzoekers in de zaak 2617" (nl. de N-VA, enkele kandidaten van de N-VA en leden van de N-VA uit Vlaams-Brabant en Henegouwen) heb ik ze zelf geschreven.

De eerste grief had betrekking op de verhouding tussen het arrondissement Halle-Vilvoorde en het arrondissement Leuven, de tweede grief had betrekking op de verhouding tussen Vlaams-Brabant in het algemeen en Halle-Vilvoorde in het bijzonder en Brussel. Wanneer sommigen zeggen dat het arrest de kieswet enkel ongrondwettig verklaarde waar het de Leuvenaars discrimineerde, is dat dus duidelijk onjuist.

In antwoord op de eerste grief werden een reeks bepalingen van de Kieswet op de eerste plaats al geschorst bij arrest nr. 30/2003 van 26 februari 2003 (http://grondwettelijkhof.be/public/n/2003/2003-030n.pdf), en vervolgens vernietigd bij arrest nr. 73/2003 van 26 mei 2003. De belangrijkste reden hiervoor was dat "Doordat het aantal kandidaten dat wordt verkozen in de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven niet afhangt van de respectieve bevolkingscijfers van die
kieskringen, wordt aan de kiezers en de kandidaten van twee van de kieskringen van het Rijk op discriminerende wijze de waarborg ontzegd waarin artikel 63 van de Grondwet voorziet".

In het arrest over de schorsing is het Arbitragehof niet willen ingaan op de tweede grief om redenen die me niet geheel overtuigen, maar hier niet terzake doen. Het Hof besliste namelijk dat "rekening houdend met de grenzen waarbinnen het Hof in het kader van een vordering tot schorsing een middel kan onderzoeken" de grief betreffende de niet-invoering van een provinciale kieskring Vlaams-Brabant "niet in het stadium van de vordering tot schorsing, maar wel bij de behandeling van de zaak ten gronde (dient) te worden onderzocht".

De tweede grief wordt, zoals het hoorde, door het Hof geheel apart behandeld en heeft zoals gezegd geen betrekking op de verhouding tussen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven maar op de specifieke regeling voor Halle-Vilvoorde. In de samenvatting van het Hof zelf luidt het:

"B.9.1. De tweede grief heeft betrekking op het feit dat de provincie Vlaams-Brabant, in tegenstelling tot de andere provincies, geen kieskring voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers uitmaakt.
Volgens de verzoekende partijen doorkruisen de bestreden bepalingen op discriminerende wijze de artikelen 1 tot 5 van de Grondwet doordat het arrondissement Halle-Vilvoorde deel uitmaakt van de provincie Vlaams-Brabant, het Vlaamse Gewest, de Vlaamse Gemeenschap en het Nederlandse taalgebied en over de ganse lijn bij het arrondissement Leuven hoort en gescheiden is van het arrondissement, Gewest en taalgebied Brussel, terwijl in de andere provincies de kieskring samenvalt met de provincie. Bovendien hebben de bestreden bepalingen tot gevolg dat de verzoekers in twee taalgebieden campagne moeten voeren".

Een woordje van uitleg voor niet-specialisten is hier op zijn plaats: op het ogenblik waarop deze procedure werd ingeleid, kon het Arbitragehof wetten slechts aan een beperkt aantal grondwetsartikelen toetsen, waaronder het non-discriminatiebeginsel, maar niet aan de artikelen 1 tot 5 van de Grondwet. Doch het Hof had sinds lang aanvaard dat men andere grondwetsbepalingen kan inroepen voor zover dat gebeurde in samenhang non-discriminatiebeginsel, en dat is dan ook wat ik in deze grief had gedaan.

Het is in antwoord op deze grief dat de bestaande kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde ongrondwettig werd verklaard. Deze grief handelde dus wel degelijk over de vraag of die kieskring op discriminerende wijze de artikelen 1 tot 5 van de Grondwet doorkruist (dat was immers de vraag die gesteld was). Het kan geen kwaad eraan te herinneren dat de artikelen 1 tot 5 van de Grondwet handelen over de indeling van België in gewesten en gemeenschappen (art. 1), met name drie Gemeenschappen (art. 2) en drie gewesten (art. 3), de indeling in 4 taalgebieden (art. 4) en de indeling van het Vlaamse en Waalse gewest in elk 5 provincies (art. 5). De ongrondwettigverklaring geschiedde dus in antwoord op de grief dat Brussel-Halle-Vilvoorde deze indeling van het land op discriminerende wijze doorkruist. Discriminerend omdat enkel een deel van Vlaanderen, nl. Halle-Vilvoorde, in electoraal opzicht aan de logica van art. 1 tot 5 van de Grondwet wordt onttrokken (en bv. ook niet Waals-Brabant, of Henegouwen waar een reeks gemeenten met faciliteiten voor Nederlandstaligen liggen).

De reden waarom de huidige regeling ongrondwettig is, is dan ook te vinden in overweging nr. B.9.5., nl. dat "Door de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde te handhaven, de wetgever de kandidaten van de provincie Vlaams-Brabant op een andere wijze (behandelt) dan de kandidaten van de andere provincies vermits, enerzijds, zij die kandidaat zijn in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde in concurrentie moeten treden met kandidaten die elders dan in die provincie kandideren, en, anderzijds, zij die kandideren in de kieskring Leuven niet op dezelfde wijze worden behandeld als zij die kandideren in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde". Deze overweging kan niet anders worden uitgelegd dan dat de kandidaten van Vlaams-Brabant gediscrimineerd worden.

Anders dan sommige commentatoren die zich tot specialist in de interpretatie van dit arrest hebben uitgeroepen stellen, kan die ongrondwettigheid dus niet verholpen worden door gewoon terug arrondissementele kieskringen in te voeren. Ook dan immers zouden de kandidaten van Vlaams-Brabant nog steeds gediscrimineerd worden. Ook dan zouden de bepalingen van art. 1 tot 5 van de Grondwet nog steeds doorkruist worden.

Met andere woorden: er zijn maar zeer weinig grondwettelijke oplossingen mogelijk zonder splitsing van BHV; eigenlijk is er maar één: de afschaffing van alle kieskringen en de invoering van één nationale kieskring voor de Kamer. Maar dat is een ander debat, en er is bij mijn weten geen enkele partij voorstander van de volledige afschaffing van de kieskringen.

Sommige groot-interpretatoren zijn ook misleid door het feit dat het arrest benadrukt dat het door de invoering van provinciale kieskringen is dat de handhaving van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde verschillen in behandeling creëert die niet bestonden vóór de wet van 13 december 2002 (overweging B.9.3.). Maar men mag niet vergeten dat in het soort procedure waarin het arrest werd geveld (de vernietigingsprocedure) wetten slechts gedurende 6 maanden kunnen worden aangevochten. Nu de kieskring BHV bleef bestaan, moest het Hof uitleggen dat er wel degelijk iets veranderd was door de wet van 13 december 2002; zoniet zou men eigenlijk een oude regeling aanvechten. Men kan uit die overweging dus niet afleiden dat een terugkeer naar de oude arrondissementele kieskringen zonder splitsing van BHV grondwettig zou zijn.

Het Hof heeft immers ook in diplomatieke bewoordingen, maar toch duidelijk, gesteld dat de redenen waarom de niet-splitsing van BHV in een eerder arrest van 1994 nog door de beugel kon, nu niet meer volstonden. Het is overigens niet de eerste keer dat het Hof beslist heeft dat een regeling die eerder nog kon aanvaard worden, na verloop van tijd niet meer aanvaardbaar is (zo bv. inzake de Europese verkiezingen).

Wat wel klopt is dat het Hof gesteld heeft dat niet elk verschil in behandeling tussen de diverse provincies ongrondwettig moet zijn. Een nieuwe samenstelling van de kieskringen in de vroegere provincie Brabant zou gepaard kunnen gaan met bijzondere modaliteiten die kunnen afwijken van degene die gelden voor de andere kieskringen, teneinde de gewettigde belangen van de Nederlandstaligen en de Franstaligen in die vroegere provincie te vrijwaren.

Bij dat laatste wil ik zelf toch nog even commentaar geven. Die bijzondere modaliteiten mogen namelijk niet in strijd zijn met het globale evenwicht binnen de Belgische federatie. De parameters van dat evenwicht zijn aangegeven in de eerste artikelen van de Grondwet. Zij vereisen een duidelijke reciprociteit in dubbel opzicht:
- eventuele maatregelen ter bescherming van de Franstaligen als minderheid op Belgisch vlak moeten hun keerzijde vinden in maatregelen ter bescherming van de Nederlandstaligen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad;
- eventuele maatregelen ter bescherming van Franstaligen in het ééntalig Nederlands taalgebied moeten hun keerzijde vinden in gelijkaardige maatregelen ter bescherming van de Nederlandstaligen in het ééntalig Frans taalgebied. Ter herinnering: het communautair evenwicht, zoals dat in de Grondwet is vastgelegd, omvat zeer duidelijk:
- de gelijkwaardigheid van de Vlaamse gemeenschap en de Franse gemeenschap (art. 1, 2 en passim);
- de gelijkwaardigheid van het Vlaams gewest en het Waals gewest (art. 1,3 en passim);
- de gelijkwaardigheid van het Nederlands taalgebied en het Franse taalgebied (art. 4 en passim) en het grondwettelijk bestaan van “grenzen” van deze taalgebieden, die door art. 4 lid 3 bijzonder beschermd zijn;
- de toewijzing van de provincie Vlaams-Brabant aan het Vlaams Gewest op volstrekt gelijkwaardige wijze als de toewijzing van de andere Vlaamse provincies aan dat Gewest en de toewijzing van Waals-Brabant aan het Waals Gewest en de andere Waalse provincies aan dat Gewest (art. 5 GW);
- de volstrekt parallelle territoriale regeling van de bevoegdheid van de Vlaamse gemeenschap over het Nederlands taalgebied en van de Franse Gemeenschap over het Frans taalgebied (§2 van art. 127, 128 en 129 GW);
- de volstrekt parallelle onmogelijkheid voor een inwoner van het Vlaams Gewest om verkozen te worden in de Raad van de Franse Gemeenschap en voor een inwoner van het Waals gewest om verkozen te worden in de Raad van de Vlaamse gemeenschap (art. 24bis Bijzondere Wet hervorming instellingen).

Om die reden kan een splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde niét gepaard gaan met maatregelen ten gunste van Franstaligen in Vlaanderen die niet evenzeer zouden gelden ten gunste van Nederlandstaligen in Waals-Brabant en/of Henegouwen.

Het bestaan van faciliteitengemeenten in Vlaams-Brabant kan geen rechtvaardiging vormen voor het verstoren van dit evenwicht ten nadele van Vlaams-Brabant, aangezien dergelijke gemeenten in meerdere provincies aanwezig zijn, en er in andere provincies ook geen bijzondere regels gelden; behalve in beperkte mate in Komen en Voeren - maar zij kunnen alvast het totaal aantal Nederlandstalige v. Franstalige volksvertegenwoordigers niet beïnvloeden. Hieruit moet men alvast afleiden dat ook een "inschrijvingsrecht" voor inwoners in Vlaams-Brabant om in Brussel te stemmen voor (Franstalige) lijsten aldaar, slechts grondwettig is voor zover dit het totaal aantal zetels voor Vlaams-Brabant niet kan beïnvloeden.

Een laatste punt nog: ook het feit dat voor de verkiezingen voor de Senaat en het Europees Parlement de Franstalige kieskring zich uitstrekt over Halle-Vilvoorde, is ongrondwettig; aangezien de Nederlandstalige kieskring zich niét uitstrekt over Waals-Brabant of enig ander onderdeel van het Frans taalgebied. De reden waarom deze ongrondwettigheid niet kon worden vastgesteld door het Arbitragehof, is dat ze te vinden is in oudere wetgeving, die reeds meer dan 6 maanden oud was toen de procedure werd opgestart. Maar dat maakt die wet daarom niet grondwettig.

En o ja, Peter Verpoorten, zet die wasmachine voor mij maar al klaar .... En liefst één waarin ik nog zo'n paar varkentjes kan wassen.


Prof. mr. Matthias E. Storme
 
Locations of visitors to this page